N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Initiatiefvoorstel Overlast van het asielzoekerscentrum is al lange tijd een bijna dagelijks probleem in Cranendonck. Mocht de ontvangstfunctie van het azc verdwijnen, dan heeft demissionair staatssecretaris Eric van der Burg hoogstwaarschijnlijk een probleem.
De Brabantse media stonden de afgelopen weken vol met berichten over overlast van asielzoekers uit azc Cranendonck, het asielzoekerscentrum in het dorp Budel. Ze gingen over diefstal, intimidaties, geweld. NS-machinisten vroegen hun werkgever of ze het nabijgelegen treinstation Maarheze voortaan voorbij mogen rijden. De uitbaters van de Jumbo-supermarkt in Maarheze kondigden aan te stoppen met hun winkel. En er was het bericht over een azc-bewoner die vernielingen aanrichtte bij een gedenkmuur bij een begraafplaats.
De overlast is al lange tijd een bijna dagelijks probleem in Cranendonck. Af en toe is sprake van een piek, zoals nu en bijvoorbeeld begin vorig jaar. Toen stelde de burgemeester een noodverordening in rondom het azc, nadat zich zes ernstige geweldsincidenten hadden voorgedaan. Onder meer was sprake van vier steekpartijen in en rond het centrum, dat 1.500 opvangplekken telt.
Volgens een woordvoerder van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) bevat de groep overlastgevers „een grote vertegenwoordiging” van mensen uit landen die door de Nederlandse overheid als ‘veilig’ worden aangemerkt. Deze veiligelanders, die vaak niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning, wonen vooral in het azc in Budel en in het azc in Ter Apel. Deze locaties fungeren als de twee ‘ontvangstlocaties’ voor asielzoekers in Nederland.
Geen andere optie
Een meerderheid in de gemeenteraad van Cranendonck wil nu af van de ontvangstfunctie van azc Budel, zodat veiligelanders worden geweerd. Afgelopen dinsdag nam de raad een initiatiefvoorstel van die strekking aan. Die wil dat de verantwoordelijk wethouder, Hennie Driessen, met dat voorstel in de hand gesprekken met het COA en staatssecretaris Eric van der Burg (Asiel, VVD) voortzet.
Die gesprekken voert de wethouder sinds dit voorjaar. Aanleiding was een onderzoek door onderzoeksbureau I&O Research, waaruit bleek dat een meerderheid van de inwoners van de gemeente Cranendonck – 56 procent – wil dat het azc sluit. Respondenten klaagden onder meer over diefstal, naroepen en nafluiten, en overlast in het openbaar vervoer.
Eerder was in de gemeenteraad al unaniem een motie aangenomen die opriep tot sluiting van het azc per 1 juli 2024. Dat is de datum waarop de omgevingsvergunning van het COA voor azc Budel verloopt. Maar afgelopen week maakte het COA bekend dat het een aanvraag heeft gedaan voor een nieuwe omgevingsvergunning voor azc Budel. Het COA en de gemeente hebben een zogeheten ‘bestuursovereenkomst’ voor de opvang van asielzoekers die loopt tot medio 2028. De gemeente heeft daardoor waarschijnlijk geen andere optie dan de nieuwe omgevingsvergunning af te geven.
Hard nodig
Na de aanvraag van het COA krabde een deel van de raad zich achter de oren. „Die nieuwe aanvraag zegt genoeg: ze willen dus gewoon door met het azc”, zegt Paul Coenegracht, CDA-fractievoorzitter. „We staan met de rug tegen de muur”, zegt Carry van Rooij, fractievoorzitter van de grootste partij, Echte Lokale Aandacht Nu (ELAN). ELAN besloot om het voorstel van het CDA, dat oproept om Budel niet meer als ontvangstlocatie te gebruiken, te steunen. De andere partijen steunden het niet.
Het voorstel heeft voor enige onvrede gezorgd in de raad. VVD-fractievoorzitter Jordy Drieman vindt dat de raad de wethouder „de ruimte” moet geven in de gesprekken. Volgens hem moet de inzet nog steeds sluiting van het azc zijn. „Als ik ga toepen, speel ik ook niet gelijk mijn ruiten tien uit. Die houd ik achter de hand.” Hij wil maar zeggen: als je al vroegtijdig laat merken met welk onderhandelingsresultaat je tevreden zal zijn, kun je alleen maar verliezen.
Mocht de ontvangstfunctie van azc Budel verdwijnen, dan heeft demissionair staatssecretaris Eric van der Burg (Justitie en Veiligheid) hoogstwaarschijnlijk een probleem. Volgens een van zijn woordvoerders voert het ministerie wel gesprekken met andere gemeenten voor nieuwe aanmeldlocaties, maar zolang die nog ontbreken, is Budel hard nodig om het drukke Ter Apel te ontlasten.
Jaap van Donselaar, een van Nederlands vooraanstaande onderzoekers naar deze politieke stroming, schreef dit in november 1994. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van dat jaar hadden de Centrum Democraten van Hans Janmaat (voorheen Centrumpartij) substantieel succes geboekt. De partij groeide van één naar drie Kamerzetels zonder dat de sterke groei een schokgolf veroorzaakte. „Aan gebeurtenissen, die gisteren nog als schokkend werden ervaren, gaat men vandaag schouderophalend voorbij”, schreef Van Donselaar in een opiniestuk in NRC Handelsblad. „En morgen zullen identieke voorvallen wellicht niet eens meer worden opgemerkt”.
Van Donselaar (1953), cultureel-antropoloog en onderzoeker naar extreem-rechts in politiek en samenleving, overleed maandag een week geleden op 71-jarige leeftijd; zijn overlijden werd pas deze maandag bekend. Hij leefde lang genoeg om zowel de verkiezingswinst van de PVV van 20 zetels (van 17 naar 37) als de totstandkoming van de rechtse coalitie met de PVV in de hoofdrol, mee te maken.
Pim Fortuyn
Van Donselaar speelde een belangrijke rol bij het duiden van de PVV in de eerste jaren van haar bestaan (vanaf 2006). Onderzoeker Willem Wagenaar van de Anne Frank Stichting, die veel met hem samenwerkte, zegt daarover: „Van Donselaar zag bij de PVV twee elementen terug van het vooroorlogs rechts-extremisme: het etnisch wij-zij-denken en de voorkeur voor autoritair leiderschap.” Pim Fortuyn die destijds ook extreem-rechts werd genoemd, miste die twee kenmerken juist, volgens Van Donselaar. „Het tekent zijn manier van denken”, aldus Wagenaar: „Wat betekent dat nou precies, vroeg hij zich af, als men het heeft over extreem-rechts?”
Niet iedereen was overtuigd van Van Donselaars precisie. Toen de Leidse wetenschapper in 2009 zijn typering van de PVV afzwakte van ‘extreem-rechts’ tot ‘radicaal- rechts’, kwam daar kritiek op. Publicist Carel Brendel noemde Van Donselaar een „etikettenplakker”, en „pseudo-wetenschapper” die strooide met vage termen als „benadrukking van het eigene” . „Met zijn willekeurige criteria kun je in feite alle bestaande Nederlandse politieke partijen in de extreem-rechtse hoek zetten”, aldus Brendel.
Volgens Wagenaar bewees Van Donselaar de wetenschap juist een dienst „door de belangstelling voor extreem-rechts uit de activistische hoek te halen”. Dat deed hij door aan de Leidse universiteit longitudinaal onderzoek naar extreem-rechts te beginnen: ontwikkelingen langere tijd volgen, incidenten cijfermatig inventariseren en duiden.
Vooroorlogs fascisme
Als cultureel-antropoloog met historische belangstelling had Van Donselaar dat voor het eerst gedaan tijdens zijn promotie-onderzoek dat hij afrondde in 1991. In het proefschrift Fout na de oorlog: fascisme en racisme in Nederland 1950-1990 onderzocht hij ‘naoorlogse fascistische continuïteit in organisatorisch verband’. Van Donselaar zag rechts-extremisme in de periode 1950-1990 als poging tot voortzetting van vooroorlogs fascisme, met vergelijkbare kenmerken zoals aantrekkingskracht tot ‘sterke mannen’, antisemitisme en racisme.
Na zijn proefschrift werd van Donselaars aandacht getrokken door de stroom incidenten in Duitsland na de val van de Muur in 1989. In 1993 werd in het West-Duitse Solingen het huis van een Turkse familie in brand gestoken. Vijf mensen kwamen om het leven, veertien raakten gewond. „Van Donselaar zag van dit soort incidenten ook de betekenis voor Nederland”, zegt Wagenaar. „Dat kwam onder meer tot uitdrukking in de groei van de partij van Hans Janmaat.”
Samen met de Leidse Universiteit begon Van Donselaar vanaf 1997 met het jaarlijks in kaart brengen van de racistische en antisemitische incidenten en de duiding daarvan. Daarbij wist hij ook de Binnenlandse Veiligheids Dienst (BVD) te betrekken, die cijfermatig en analytisch materiaal aanleverde. „Voor die tijd was dat een uniek project”, aldus Wagenaar, die mede daarom Van Donselaar typeert als een „origineel denkend vakman”.
Het project werd bekend als Monitor Racisme & Extremisme en in samenwerking met de Anne Frank Stichting uitgevoerd. Het liep van 1997 tot en met 2017. Daarna nam de politie het project over. „Dat is een aanwijzing voor de blijvende invloed van Van Donselaar”, zegt Wagenaar.
„Kijk”, zegt Tiemen Brouwer, „de schors is flink verkoold.” De Staatsbosbeheerder staat stil en wijst naar de zwarte onderkant van een groepje verder gezond ogende naaldbomen. „Maar als je naar boven kijkt, zijn de kronen helemaal groen”, vervolgt hij. „Sommige bomen waren zo erg aangetast dat ze moesten worden gekapt en geruimd, maar deze konden blijven staan.” Achter hem strekt zich een paars heidelandschap uit, dat half september nog vol in bloei staat. Alleen een geoefend oog ziet dat dit gebied vierenhalf jaar geleden helemaal is afgebrand.
Want hier, in Nationaal Park De Meinweg, een natuurgebied in het meest oostelijke puntje van Midden-Limburg, woedde in april 2020 een van de grootste natuurbranden van Nederland van de afgelopen veertig jaar. Tweehonderd hectare gingen in vlammen op. Vooral de hei, maar ook het bos brandde dagen achtereen, aangewakkerd door een stevige oostenwind. De brandweer wist het vuur net te stoppen voordat het de naaldbossen van het Duitse deel van De Meinweg bereikte, waarmee ze voorkwam dat nog veel meer hectaren afbrandde.
Waar willen we dat het brandt, hoe willen we dat het brandt en hoeveel mag verbranden?
Nederland krijgt in de toekomst vaker te maken met natuurbranden en ze worden heviger. Daardoor neemt het risico toe dat branden onbeheersbaar worden. Dat komt voor een belangrijk deel door klimaatverandering, zeggen deskundigen. Zomers worden droger en warmer en de lucht wordt minder vochtig, waardoor vegetatie sneller uitdroogt. Nederland telt nu 94 ‘brandgevoelige dagen’ per jaar, met een luchtvochtigheid van minder dan 50 procent, een ruime verdubbeling sinds 1950.
Brouwer, landelijk coördinator natuurbranden namens de verenigde terreinbeheerders, waaronder Natuurmonumenten, Federatie Particulier Grondbezit en het Rijksvastgoedbedrijf, laat de gevolgen van natuurbranden zien en welke maatregelen sinds 2020 werden genomen in het gebied om een nieuwe brand te voorkomen – of eerder te stoppen. Brede paden zonder overhangende takken, waardoor de brandweer overal bij kon, waren er al. Naaldbomen worden nu sneller vervangen door loofbomen, die branden minder snel. En door schapen te laten grazen, wordt vegetatie kort gehouden en minder brandbaar. „Het vernatten van natuurgebieden is een maatregel die écht zoden aan de dijk zet”, zegt Brouwer, maar dat is ook heel moeilijk: een grondwaterpeil is niet snel verhoogd.
Lees ook
‘Dit is niet louter een bosbrandcrisis’, zegt de fysisch geograaf. ‘Dit is een klimaatcrisis’
Moeilijk
In Portugal kwamen vorige week zeven mensen om het leven door tientallen grote natuurbranden, waar de brandweer geen grip op kreeg. Ook staan grote delen van Brazilië in brand – alleen al een gebied ter grootte van 1,2 keer Nederland brandde af in augustus. Delen van Canada en Griekenland smeulden lang, na grote natuurbranden deze zomer. Nederland beleefde een relatief kalm natuurbrandseizoen. Maar dat kan volgend jaar zomaar anders verlopen.
„We hadden een natte zomer, maar ook een warme winter”, zegt Jelmer Dam, landelijk coördinator natuurbrandbeheersing vanuit het Nederlands Instituut voor Publieke Veiligheid (NIPV). De zomer van 2024 was zelfs wereldwijd de warmste ooit. „Daardoor groeide er meer vegetatie, zoals grassen en planten: meer brandstof voor een toekomstige brand.” Het maakt zijn werk moeilijk, zegt Dam. „Door de vele regen in Nederland dit jaar verslapt de aandacht voor natuurbranden, terwijl het risico voor komend voorjaar is vergroot.”
„Daarom moeten we erover praten, juist wanneer er niets in brand staat”, zegt natuurbrandexpert Cathelijne Stoof (Wageningen University). Al jaren doet ze onderzoek naar de risico’s en gevolgen van natuurbranden en ze kijkt ook specifiek naar Nederland. Uit gegevens van haar en van de brandweer blijkt dat in Nederland tussen 2017 en 2022 3.667 branden woedden en jaarlijks gemiddeld 405 hectare land verbrandt, een oppervlakte vergelijkbaar met achthonderd voetbalvelden. „Als we niet overvallen willen worden, moet het onderdeel worden van ons collectieve bewustzijn.”
‘Kwetsbaar’
De brand in De Meinweg was een alarmbel voor Nederland – samen met de natuurbrand in de Deurnsche Peel, die op dezelfde dag begon en ondergronds zelfs wekenlang bleef smeulen. Daar brandde 710 hectare af, waarmee het de grootste natuurbrand van Nederland werd van de afgelopen vijftig jaar. „Niemand had ooit zoiets meegemaakt”, zegt Brouwer, die in 2020 snel ter plekke was in De Meinweg. „Toen stond ik ook op dit pad en zag ik de brand daarachter die bosranden.” Hij wijst naar een flink eind verderop. „In tien minuten was de brand hier, dat maakte echt indruk. Zoiets moet je zien om je te kunnen realiseren hoe snel een grote brand zich kan verplaatsen.”
„Nederland is heel dichtbevolkt, dat maakt ons kwetsbaar”, zegt Stoof, die de vergelijking maakt met landen waar vooral uitgestrekte en bijna onbewoonbare gebieden afbranden. „Wij recreëren in de natuur, we wonen in de natuur. We bouwen zorginstellingen in de natuur. Dat maakt ook dat zelfs een kleine brand tot schade en slachtoffers kan leiden.”
Door alle regen verslapt de aandacht voor natuurbranden, terwijl het risico voor komend voorjaar is vergroot
Dus zijn maatregelen nodig. En daarvan is iedereen die werkt met natuurbranden, inclusief de overheid, doordrongen. In het voorjaar maakte toenmalig natuurminister Christianne van der Wal (VVD) bekend dat Nederland 70 miljoen euro uittrekt om natuurbranden te voorkomen en bestrijden. Van dat geld moet een expertisecentrum komen en een convenant gesloten worden. Maar betrokkenen hopen dat het meeste geld gaat naar terreinbeheerders, om natuurgebieden zo in te richten dat ze minder makkelijk in brand vliegen.
Want daar is de grootste winst te behalen, zegt Miriam Nienhuis, directeur van de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE). „Het gaat om duizenden hectares, alleen de mensen die terreinen goed kennen, weten waar gebieden kwetsbaar zijn.” Hoeveel procent van het natuur- en bosgebied in Nederland goed is voorbereid op brand, heeft Nienhuis niet in beeld. „Alleen al dat in kaart brengen van dat geld, is heel nuttig.”
Jelmer Dam van het NIPV beaamt dat volmondig: „Internationaal en bij ons ligt de nadruk op het bestrijden van branden. In Nederland gaat daarom ruim 80 procent van de aandacht naar bestrijding en 20 procent naar terreinbeheer. Dat zou omgekeerd moeten zijn”, zegt Dam, die wijst op ondersteunend internationaal onderzoek. „Landschapsbeheer zou echt de hoofdmoot moeten zijn.”
Water
Dat is niet eenvoudig in het versnipperde Nederland. „Als je alle partijen optelt – álle eigenaren met land – kom je uit op ettelijke tienduizenden betrokkenen”, zegt Dam. En die hebben verschillende belangen. „Zo moet een particulier geld verdienen met zijn terrein en dan is het maken van bijvoorbeeld een brandgang al gauw inkomstenderving.”
Maar ook: „Als het langdurig droog is, zie je langs snelwegen de grassen vergelen”, zegt Dam. „Daarin zie ik dat sappige, groene gras, een brandvertrager, veranderen in een brandversneller.” Een ongeluk op de snelweg kan zo al gauw leiden tot brand. „Wij vragen wegbeheerders dan om bermen te maaien en het gemaaide gras af te voeren, voor de veiligheid. Maar dat gaat lijnrecht in tegen de belangen van bijvoorbeeld de Vlinderstichting.”
Nederland weet alles over water en is doordrongen van de risico’s die het met zich meebrengt, vooral als het over overstromingen gaat. Over vuur is juist heel weinig kennis. „Veel specialistische kennis is verdwenen”, zegt natuurbranddeskundige Stoof van de Wageningen University. „Decennialang hielden we alle statistieken bij en wisten we juist heel veel over natuurbrand, maar in 1994 werd gestopt met het verzamelen van gegevens.” Omdat, denkt Stoof, men destijds vond dat Nederland zó goed was geworden in brandbestrijding, dat nieuwe kennis niet meer nodig was. Zelf is ze daar sinds 2017 weer mee begonnen.
Vuurcultuur
Stoof pleit hartstochtelijk voor een nieuwe vuurcultuur in Nederland. „Vuur is een natuurlijk proces en uiteindelijk gaat het erom: hoe kun je ermee leven?”, zegt ze. „De vraag die we vooral moeten beantwoorden is: waar willen we dat het brandt, hoe willen we dat het brandt en hoeveel mag verbranden? We zullen brand moeten accepteren, maar wel onder onze eigen voorwaarden. Dus zorgen dat het niet onbeheersbaar wordt.”
Vuur aansteken dus, om grotere branden te voorkomen. Vroeger was dat staande praktijk in Nederland, het inzetten van gecontroleerde terreinbrand. „Vooral in de winter, als de ondergrond bevroren was, zodat vuur alleen de vegetatie aan de bovenkant wegbrandde”, zegt Tiemen Brouwer. „Maar de winters worden warmer, dus kan het niet vaak meer. Daarmee verdwijnt ook de kennis over hoe je dit op een verantwoorde manier kunt doen.”
Bij een vuurcultuur kan Tiemen Brouwer zich vooralsnog niet veel voorstellen. Hij loopt over De Meinweg met zijn blik vooral gericht op een nieuwe brand voorkomen. Maar dat de natuur veerkrachtig is en soms mooier terugkomt na een brand, wil hij wel graag vertellen – al speelt de natte zomer hier de grootste rol. „De Meinweg lag er in jaren niet zo mooi bij.”
Lees ook
Door opwarming is er meer bliksem. Daardoor zijn er meer natuurbranden, die weer voor opwarming zorgen
Drie ton voor onderzoek, te besteden in zes jaar tijd – naar eigen inzicht. Dat bedrag kreeg Matthijs Korevaar (31) vorig jaar door de Erasmus Universiteit toegewezen als startersbeurs. De universitair docent economie wist meteen waar hij het geld aan wilde uitgeven: onderzoek naar de woningmarkt. „Je kunt het geld bijvoorbeeld gebruiken om een promovendus aan te nemen, met wie je samenwerkt”, vertelt hij. „Daarnaast wil ik het besteden aan het aankopen van extra databestanden.”
De startersbeurzen voor jonge wetenschappers werden in 2022 ingesteld door het vorige kabinet. Daarnaast kwamen er stimuleringsbeurzen voor meer ervaren wetenschappers. Ze maakten deel uit van een bestuursakkoord dat toenmalig minister Robbert Dijkgraaf (D66, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) sloot met universiteiten en hogescholen. Hij maakte ook geld vrij voor 1.200 extra banen. Door de hoge studentenaantallen lag in het hoger onderwijs steeds meer nadruk op lesgeven en was de werkdruk hoog. Nu kwam er meer ruimte voor onderzoek.
Maar het akkoord heeft niet lang standgehouden. De nieuwe minister, Eppo Bruins (NSC) schrapt beide beurzen vanaf volgend jaar. In de OCW-begroting 2025 staat dat ze „in de praktijk uitvoeringstechnisch complex” waren en dat er „geen eenduidige evidentie [is] dat ze een effectief middel zijn om de werkdruk voldoende te verlagen”. Een voorbarige conclusie, vindt Korevaar, die in Rotterdam met anderen aan het onderzoeken was hoe het geld het beste kon worden ingezet. „De beurzen bestaan pas twee jaar. Voor conclusies is het nog te vroeg.”
Lood om oud ijzer
De minister bespaart vanaf 2025 175 miljoen euro per jaar door de onderzoeksbeurzen af te schaffen. Daarvan konden tussen de 1.300 en 1.700 beurzen worden betaald, afhankelijk van de toegekende bedragen. Hij wil het geld nu inzetten om de 1.200 banen te behouden. Die zouden per 2026 sneuvelen, was eerst het plan.
Naast die bezuiniging wil het kabinet besparen door het aantal internationale studenten terug te dringen, studenten die langer doen over hun studie meer collegegeld te laten betalen (de ‘langstudeerboete’) en te korten op het Fonds Wetenschap en Onderzoek. Opgeteld heeft het kabinet op hoger onderwijs en onderzoek bezuinigingen ingeboekt die oplopen tot ruim 1 miljard euro per jaar. Van dat bedrag kan niet afgeweken worden, zei Bruins, ook al noemde hij de bezuinigingen „lelijk”.
De dreiging dat er 1.200 banen zouden verdwijnen leidde tot protest in de wetenschappelijke wereld. Toch is daar nu geen blijdschap te bespeuren over de redding. „Het inwisselen van de ene bezuiniging voor de andere doet nauwelijks iets af aan de totale schade. Dat is lood om oud ijzer”, zegt Caspar van den Berg, voormalig VVD-senator en sinds 1 juni voorzitter van Universiteiten van Nederland (UNL). Hij wijst naar het rapport van de Italiaanse oud-premier Mario Draghi, die de Europese landen eerder deze maand opriep radicaal te investeren in kennis en innovatie, om de race niet te verliezen van China en de Verenigde Staten. „Het kabinet doet precies het tegenovergestelde”, zegt Van den Berg.
Volgens Marcel Levi, voorzitter van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Kenniscoalitie, een samenwerkingsverband voor innovatie, betekenen de bezuinigingen dat er aan universiteiten bijna geen mogelijkheid meer is om onderzoek gefinancierd te krijgen. „Wij verstrekken als NWO ook beurzen, maar wij kunnen maar 10 procent van de aanvragen honoreren. Dat is internationaal gezien een zeer laag percentage. Zelfs excellente aanvragen moeten we afwijzen.”
Onbetrouwbare overheid
De minister heeft ervoor gekozen de starters- en stimuleringsbeurzen te schrappen „na overleg met verschillende partijen uit de wetenschap”. UNL-voorzitter Van den Berg zegt dat het idee zeker niet van hem afkomstig is: „Deze bezuiniging komt zelfs nog harder aan omdat de beurzen niet in 2026 maar al vanaf 2025 worden geschrapt. Het kabinet haalt onderzoeksgeld weg dat al is toegekend aan jonge onderzoekers en brengt daarmee universiteiten direct in de problemen.”
Drie universiteiten worden extra hard geraakt: de Erasmus Universiteit in Rotterdam, Maastricht University en Tilburg University. Zij krijgen relatief meer starters- en stimuleringsbeurzen omdat zij door historische afspraken een lagere bijdrage van het Rijk (in jargon ‘vaste voet’) ontvangen.
Lees ook
1 miljard euro minder? Universiteiten houden rekening met het zwartste scenario
Voor de Erasmus Universiteit valt volgend jaar 39 miljoen euro aan beurzen weg. „De overheid toont zich een onbetrouwbare partner”, zegt Annelien Bredenoord, voorzitter van het college van bestuur. „We hebben drie jaar geleden afspraken gemaakt in het bestuursakkoord en de nieuwe minister zegt die nu eenzijdig op. We zullen samen met de andere universiteiten kijken of we het toegezegde geld alsnog juridisch kunnen afdwingen.” De beurzen per 2025 stopzetten is onmogelijk, zegt zij. „Dat is over drie maanden. We hebben een deel al toegekend en mensen hebben voorbereidingen getroffen om met hun onderzoek te beginnen.”
Wim van de Donk, rector magnificus en voorzitter van het college van bestuur van Tilburg University, die 13,5 miljoen euro aan startersbeurzen verliest, vertrouwt erop dat de universiteiten samen met het ministerie tot een oplossing zullen komen. „De afspraak was dat er op termijn een nieuw financieringsmodel zou komen, waarbij de ongelijkheid zou worden rechtgetrokken. Tot die tijd werd dat gedaan via de beurzen die nu helaas sneuvelen. Tilburg kreeg jaarlijks 7,6 miljoen extra, dat was een gemeenschappelijke afspraak. We zullen elkaar nu ook vasthouden.”
Maar dat is slechts een oplossing voor de korte termijn, zegt hij. „Als je goede mensen voor de universiteiten wilt houden in Nederland, moet je geen onbetrouwbare werkgever zijn en geen jojobeleid voeren. Jong talent kan overal ter wereld terecht. Daar maak ik me echt zorgen over.”