Meer inflatie, hogere rente: Japan wilde het al jaren, toch doet het pijn

Bij westerse centrale banken is nu het grote thema: wat is de juiste timing van renteverlagingen? De Europese Centrale Bank schroefde de rente in juni terug, deze woensdag bespreekt de Amerikaanse Federal Reserve een renteverlaging na de zomer en mogelijk zet de Bank of England deze donderdag een eerste stap omlaag.

In Japan, de vierde economie van de wereld, gaat het er anders aan toe. Daar verhóógde de centrale bank woensdag de rente, van een bandbreedte tussen 0 en 0,1 procent naar „rond de 0,25 procent”.

Het is de tweede Japanse renteverhoging dit jaar. De eerste, in maart, was historisch: de Bank van Japan maakte toen een einde aan de negatieve rentestand. Als laatste bank ter wereld had ze die rente nog negatief staan, op minus 0,1 procent.

De Japanse centrale bankiers reageren, met de nodige vertraging, op de opgelopen inflatie in hun land. Die ligt al sinds medio 2022 boven het inflatiedoel van 2 procent. Het nationale inflatiecijfer bedroeg in juni 2,8 procent – bijna evenveel als nu in de VS (3 procent), zo wordt opgemerkt in Japan.

Japan wekt bij centrale bankiers in het Westen altijd veel interesse. De dingen gaan er vaak nét iets anders. Stagnerende, in sommige jaren dalende prijzen, domineerden decennialang de Japanse economie, bij een sterke vergrijzing. Rentes gingen eind jaren negentig al richting nul – wat in het Westen pas na de financiële crisis van 2008 gebeurde.

Weliswaar kreeg de wereldwijde inflatiegolf na de covidpandemie en de Russische inval in Oekraïne ook een beetje vat op Japan, maar grote pieken als in de VS (9 procent, juni 2022) en de eurozone (10 procent, oktober 2022) bleven er uit.

Inflatie begint nu pijn te doen

Een beetje inflatie verwelkomen de Japanse autoriteiten. Het biedt de kans uit decennia van economische stagnatie te komen. Bij hogere prijzen nemen doorgaans de looneisen van werknemers toe. Als mensen meer loon krijgen, stijgt het vertrouwen, en daardoor de consumptie. Dat kan de economie aanzwengelen.

Alleen: de inflatie begint de gewone Japanner wel pijn te doen. Lonen blijven achter, de koopkracht staat onder druk. De regering besloot vorige week weliswaar tot de grootste verhoging van het minimumloon ooit, met 5 procent naar omgerekend 6,28 euro per uur. De vakbonden sleepten dit voorjaar ook een behoorlijke loonsverhoging binnen: met gemiddeld 5,1 procent was het de grootste verhoging in meer dan drie decennia. Maar voor de gemiddelde Japanner compenseert dit de inflatie sinds medio 2022 nog niet.

De Japanse inflatie komt goeddeels door gestegen prijzen voor import. Het land is weliswaar een belangrijk exporteur (denk: auto’s, elektronica), maar ook een groot importeur van met name olie en andere brandstoffen. De voorbije drie jaar was Japan netto-importeur: het had een handelstekort. De import-inflatie komt voor een belangrijk deel door de zwakte van de yen. De Japanse munt is sinds begin 2021 ongeveer een derde minder waard geworden ten opzichte van de Amerikaanse dollar, waarin veel import wordt afgerekend. Dat maakt geïmporteerde goederen voor Japanners fors duurder.

De yen is verzwakt, met de renteverhogingen doet de Bank van Japan daar iets aan

Met de renteverhogingen doet de Bank van Japan daar iets aan. Hogere rente maakt de yen meer waard: beleggers krijgen in Japan meer rendement en willen meer yens aanhouden. Zo stijgt de vraag naar de munt, en dus ook de waarde ervan tegenover de dollar en andere valuta.

Hoewel centrale banken onderling hebben afgesproken de waarde van hun valuta niet te manipuleren, speelt onder de oppervlakte wel degelijk dat de Bank van Japan de yen te zwak is gaan vinden. In het rentebesluit van woensdag refereert de centrale bank expliciet aan gestegen importprijzen.

Beleggers liepen de voorbije weken vooruit op de renteverhoging van woensdag: in de aanloop naar de bestuursvergadering in Tokio steeg de yen al enkele procenten ten opzichte van de dollar en bereikte de hoogste koers in drie maanden. Dat gebeurde overigens ook omdat de dollar zwakker werd. Na het rentebesluit werd de yen nog eens 1,5 procent meer waard.

Politieke druk

De Bank van Japan stond de voorbije weken onder druk om de rente te verhogen, ook vanuit de politiek. Ze moet haar monetaire beleid „duidelijker” aanpassen aan de inflatie, zei bijvoorbeeld Toshimitsu Motegi, secretaris-generaal van de regerende Liberale Partij, vorige week.

Toch was en is de situatie voor de centrale bank niet eenvoudig. De Japanse economie is zwak: het bbp kromp in het eerste kwartaal van dit jaar, na nulgroei en krimp in de kwartalen daarvoor. Voor de economie heeft een renteverhoging gemengde effecten. Een duurdere yen moet de inflatie verlagen, de koopkracht van Japanners verhogen en zo consumptie aanzwengelen. Maar een hogere rente maakt ook krediet voor bedrijven duurder, wat de bedrijfsinvesteringen kan treffen.

Woensdag nam de Bank van Japan, naast de renteverhoging, ook het besluit om het opkopen van staatsobligaties af te bouwen. Maandelijks koopt de bank nog voor omgerekend 35 miljard euro aan staatsschuld op, om de langetermijnrente op de kapitaalmarkten te drukken. Dit instrument, dat westerse centrale banken al een tijdje niet of nauwelijks meer inzetten, blijft Japan aanwenden. Wel wordt het opkopen geleidelijk afgebouwd naar 18 miljard euro per maand in 2026.

Zo begint Japan, stap voor stap, een klein beetje meer te lijken op economieën van andere geïndustrialiseerde landen. Een economie met inflatie, hardnekkige inflatie zelfs. Met positieve rentes, en, wie weet, ooit ook nog zonder opkoop van staatsschuld.