Media en politiek: een perpetuum mobiele van wantrouwen

‘Die heeft zijn langste tijd hier gehad”, fluisterde Job Frieszo hoorbaar, toen ik in 1989 op een avond perscentrum Nieuwspoort binnenkwam om er een biefstuk met frites en een glas rode wijn te gaan nuttigen. De verslaggever van Den Haag Vandaag zat er met collega’s. Eerder die week had ik in de Haagse Post een pretentieus artikel geschreven over de pretenties van ons vak. Daarmee had ik een ambachtelijke consensus doorkruist: de afspraak dat journalisten het eigen nest schoon dienen te houden. Ik had het kunnen weten. Op de ranglijst ‘lichtgeraaktheid en lange tenen’ staan journalisten hoog genoteerd. Vlak boven of net onder beroepsvoetballers, dat wisselt per seizoen.

Deze herinnering stak de kop op na lezing van het aanstekelijk anekdotische boek Wantrouwen in de wandelgangen van de journalisten Jan Tromp (1949) en Coen van de Ven (1992). In dit tweeluik proberen de auteurs vanuit hun beider generatieperspectief (babyboomer en millennials) de vraag te beantwoorden waarom pers en politiek afgelopen decennia zo uit elkaar zijn gedreven dat veel politieke berichtgeving uit Den Haag is verworden tot een oefening in cynisme.

Jan Tromp werkte onder meer voor de Vara, de Haagse Post en de Volkskrant. Volgend jaar is hij aan zijn zevende premier toe. Tromp begon toen Joop den Uyl (1973-1977) nog net regeerde, was er de hele periodes van Ruud Lubbers (1982-1994), Wim Kok (1994-2002), Jan Peter Balkenende (2002-2010) en Mark Rutte (2010-2024?) bij. Coen van de Ven is redacteur van De Groene Amsterdammer en heeft in zijn journalistieke leven maar één premier meegemaakt. In de tijd van Tromp stonden politici en journalisten op goede voet met elkaar. Van de Ven moet de Nederlandse politiek volgen in een sfeer van kille afstand tussen partijen en media.

Toen Tromp op het oude Binnenhof rondhing, kon hij bijna overal binnenvallen voor een praatje. Niemand vroeg hem wat hij kwam uitspoken. Voorlichters bewaakten de gangen nog niet als kettinghonden. Van de Ven stuit in de nieuwe parlementaire bunker aan de Bezuidenhoutseweg vooral op afwerende politici die ‘wat mot je’ uitstralen en vakgenoten die zich navenant gedragen.

De wel eens wat kleffe clubsfeer van weleer heeft plaatsgemaakt voor een loopgravenmentaliteit. Voormalig CDA-fractieleider Sybrand van Haersma Buma vat de omslag tegenover Tromp zo samen. Toen hij in 2012 partijleider werd, wist hij maar één ding zeker: ‘dat ze naar me toe kwamen om te verneuken’. Van de Ven voegt daaraan toe: ‘We schrijven als beroepsgroep tot in den treure dat die middenpartijen hun ankers hebben losgelaten. Maar eigenlijk heeft de journalistiek dat ook gedaan.’

Oneliners

De schade van deze endemische argwaan tussen politici en spindoctors enerzijds en journalisten anderzijds is groot. Iedereen eist van de ander eenduidigheid. Een oneliner, geen betoog. Een standpunt, geen speurtocht. Het onmiskenbare feit dat politiek bedrijven altijd op de tast gaat, wordt aan weerszijden ontkent. Politieke journalistiek is ‘ontdaan van begrip, het is geformaliseerd’, aldus Tromp. ‘Er is geen tolerantie voor inconsistentie en ambivalentie’, stelt Van de Ven vast.

Twijfel is uit den boze. Als politici van mening veranderen, vallen ze ten prooi aan reporters en analisten die zichzelf verschuilen achter ambachtelijke flexibiliteit maar elke inconsistentie van de ander een doodzonde vinden. Ideologische drijfveren – waarom doen politici wat ze doen – zijn al helemaal onbespreekbaar geworden. De ‘eendimensionale’ politicus moet het gesprek daarover mijden als de pest. Want buiten de perken treden wordt bestraft door de chef-voorlichting die geen enkel mandaat heeft maar wel macht. Perslui verschansen zich achter een muur van argwaan tegen deze strakke regie. Het effect is dat ze zich net zo vastdraaien in een vicieuze cirkel als de spindoctors van de politieke partijen. ‘Omdat de journalistiek zich steeds moet afzetten tegen de politieke macht om het vertrouwen in zichzelf te houden, communiceren wij de hele dag, in ons schrijven en in ons televisiemaken: wij vertrouwen hen niet’, resumeert Van de Ven.

Ook Rob Wijnberg neemt de politieke journalistiek onder de loep in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november, in Voor ieder wat waars. De hoofdredacteur van De Correspondent hekelt vooral het gebrek aan eerlijke zelfkritiek bij de media. Columnisten van De Telegraaf en de Volkskrant, die nu onbekommerd schande spreken van de ‘toeslagenaffaire’ als hét voorbeeld van burgerhaat bij de overheid, spraken tien jaar geleden schande van de ‘Bulgarenfraude’ en spoorden de politiek toen aan tot keihard ingrijpen. Wijnberg marcheert intussen onbekommerd met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis en schuwt het grote gebaar niet – ‘wat liefde is voor de mens, is waarheid voor de mensheid’ – maar gaat halverwege net zo makkelijk millimeteren door een televisie-interview met de gesneefde CDA-leider Wopke Hoekstra bij Nieuwsuur tot achter de komma nauwkeurig te analyseren.

Met zijn diagnose dat journalistiek en politiek ‘samen een perpetuum mobile van wantrouwen voeden’ zit Wijnberg op eenzelfde spoor als Tromp en Van de Ven. Maar omdat hij aan het waarom minder woorden besteedt dan aan zijn pleidooi voor de betekenis van ‘waarheid’ in onze ‘post-truth society’, is zijn boek een onevenwichtige hartenkreet gebleven. De filosoof Wijnberg denkt liever theoretisch dan empirisch. Tromp en Van de Ven verbinden basis en bovenbouw in hun puike coproductie wel.

Politieke vertegenwoordiging

Tromp volgt het spoor terug naar het materiële: naar de gebouwen van regering en parlement waarin de vaderlandse politiek zich samenbalt. In het oude Binnenhof, met de groene bankjes in een te kleine plenaire vergaderzaal, stond de volksvertegenwoordiger achter de katheder een treetje hoger dan de minister. Zo waren de verhoudingen. In het labyrint van wandelgangen kon intussen worden gesmoesd. In de nieuwe amfitheatrale zaal staan ministers en parlementariërs sinds 1992 op gelijk niveau. De verhouding moest zakelijk ogen. ‘De politiek was overgestapt van huiskamer naar showroom’, schrijft Tromp treffend.

Van de Ven constateert dat er sprake is van een ‘fascinerende paradox’: al de verwoede pogingen om de kloof tussen burger en politiek te verkleinen ‘lijken diezelfde kloof juist te vergroten’.

Enige troost is dat deze paradox spoort met een andere basale politieke ontwikkeling afgelopen halve eeuw. Tussen het eerste kabinet-Den Uyl en het laatste kabinet-Rutte is het aantal Nederlanders dat lid is van een politieke partij min of meer gelijk gebleven. In 1973 waren circa vierhonderdduizend burgers lid van een partij. Na een dieptepunt van driehonderdduizend rond de eeuwwisseling is het engagement begin 2023 weer opgeklommen naar bijna 380.000 partijleden.

Desondanks beweren steeds meer boeren, burgers en buitenlui dat ze niet worden vertegenwoordigd zoals vroeger. In die zin bieden Tromp en Van de Ven een casestudy van Nederland. Van een natie waar burgers de parlementaire democratie als zodanig nog wel vertrouwen, maar de dienaren en waakhonden daarbinnen misprijzen. In Wantrouwen in de wandelgangen weerkaatst die schizofrenie.