Stel de vraag van wie de aarde is niet aan bouwvakkers, bestuurders of boeren – althans, de meeste boeren. Van ons, zullen ze zeggen, de mensen! Het saaie antwoord. En als ze het niet durven zeggen, zullen ze het denken.
Vraag het aan Mariken Heitman (1983), en je krijgt een interessanter antwoord. Al zou zij die vraag weleens oninteressant kunnen vinden, en de boel liever omkeren: vraag niet of de aarde van jou is, maar of jij van de aarde bent. En zo ja, wat dat dan betekent. In zekere zin stelt Heitman die vraag in haar derde roman, en is De mierenkaravaan haar poëtisch uitgewerkte antwoord op boeklengte. ‘Ik wil dat je behoedzaam bent’, begint de verteller, en wie dat niet kan opbrengen en met machines komt aanzetten, is gewaarschuwd.
Het is de opvolger van Wormmaan (2021), dat twee jaar geleden bekroond werd met de Libris Literatuur Prijs. Dat was een verrassende want onorthodoxe keuze, voor een gedurfde, tikje wilde roman – met in de hoofdrol zaadveredelaars, die ging over wat gewone stervelingen van hun praktijken konden opsteken, en sowieso van alles wat groeit, bloeit en broeit. Op basis van De mierenkaravaan mag je die bekroning wel een succes noemen. Met die erkenning en bevestiging is Heitman doorgegaan op haar ingeslagen koers, verder en dieper gravend in wat haar interesseert: de natuur, de aarde, de plek van de mens daarin, wat daarvan misschien wel te leren valt over wat ‘natuurlijk’ eigenlijk betekent. Daar maakt Heitman literatuur over, en van, en ditmaal met nog een schep meer zelfverzekerdheid.
Lees ook
‘Ik wil laten zien dat we met een gekleurde blik naar de wereld kijken’
In De mierenkaravaan is er Kiek, tuinder van het biologische, bewuste soort. Op de tuin zaait, teelt en oogst zij met een groep andere toegewijden de groenten die in pakketten voor vooral welgestelden belanden (tja), maar om die opbrengst is het haar niet te doen, niet hoofdzakelijk. Het gaat om de tuin – ‘ze moet de tuin bij elkaar houden, de samenhang bewaken’, zoals ze zich koortsachtig realiseert, wanneer er zich een dreiging aandient. Tweeledig is die: een haas, een exoot die de planten weleens kon gaan aanvreten. En: een ziekte.
Zijderoute
Multiple sclerose. Geen ischias van voorbijgaande aard dus, maar een toestand die zal verslechteren en onvoorspelbaar maar onherroepelijk effect gaat hebben. Daar kun je berustend over zijn, zoals de verteller suggereert, zoals je naar een spoor mieren kijkt alsof dat toont hoe het leven is: ‘Je volgt die machtige zijderoute als een drone en al die moeite, denk je, al dat lopen. Zowel oorsprong als doel ligt buiten beeld.’ Maar zo berustend is Kiek niet: zij ‘ontkent zogezegd de mierenkaravaan’, aldus de verteller. ‘Ze wil dat alles bij het oude blijft en zal daartoe de komende weken vergeten wat er aan de hand is. Niet het klassieke vergeten van een afspraak of een naam, maar zoals ze ooit voor het eerst verliefd werd op een meisje en het presteerde om de eenvoudigste aller conclusies jarenlang te negeren.’
Die verteller weet het – en daar is iets mee. Alwetend beziet hij (of zij) de tuin en alles wat daar plaatsvindt, maar ook de binnenkant van Kieks hoofd, en soms dat van tuinstagiair Vicky, of van wie er maar toe doet. Deze verteller ziet wat onder het aardoppervlak broeit, en richt onze blik daarop, daarbij alles met alles verbindend, om alles zin te geven: ‘Ligt het er te dik bovenop als ik vertel dat die woelmuis huisde onder de steunwortels van de savooiekool, dat hij zojuist nog goudsbloemzaden knaagde maar eerder die van keurig gezaaide sperziebonen, de wortels van wortelen, dat hij ook weleens een paar verstrooide happen schraapte van een halfrijpe pompoen’, enzovoorts, onstuitbaar: ‘dat de muizenpoep volgend jaar de sla zal voeden, dat zijn gangen niet alleen verderf maar ook lucht in de bodem brengen (en daar wordt iedereen beter van)’, en zo nog even verder.
Daar zie je dat zelfvertrouwen van Heitman. Voelde een koor van wormen in Wormmaan nog als gedurfd en een experimenteel foefje, nu is de almachtige verteller er gewoon, en voert die breeduit het woord zoals hij dat moet doen. (Wie de verteller precies is, daar gis je eerst naar, als hij in raadselen spreekt: ‘Naamloos ben ik, maar niet ongekend. De mensen weten dat ik besta, hoe mijn pet staat en vanuit welke van mijn vier hoeken de wind waait.’ De natuur, de aarde, een goddelijke almacht? Wat maakt het uit? Het is de alwetende verteller.)
Autonoom spelend orkest
En wat die verteller moet, is een verhaal van samenhang vertellen – want daar moeten wij mensen op gewezen worden. Alles in de tuin hangt met elkaar samen, een klein ecosysteem waar evenwicht heerst. En dat mag niet verstoord worden.
Lees ook
De tuin als meersoortig toevluchtsoord
Dat is de kwestie waarvoor Kiek gesteld is: hoezeer ze het ook ontkent, haar ziekte zal het einde van haar tuinarbeid betekenen. Maar kan de tuin wel zonder haar? Zij is het hart en hoofd van de tuin, haar medetuinders op z’n best satellieten daaromheen. Of moet ze eerlijk zijn en is het andersom: kan zij wel zonder de tuin? ‘Ze was nooit onderdeel van een onwrikbaar geheel’, realiseert ze zich, ze is bang ‘dat door de gaten in haar brein het verband verdwijnt’, en dan valt alles uiteen, haar bestaan.
Maar doet dat ertoe, dat nietige mensje, of komt dat lijden in het grotere plaatje neer op egoïsme? De tuin redt zichzelf: ‘Een leven is eindig maar een verzameling levens, dat gaat maar door. Kijk naar de tuin, naar het komen en gaan, zie hoe er onder de streep hoegenaamd niets verandert.’ De tuinder moet zich niet overschatten: die ‘schept de juiste omstandigheden’, en moet dan ‘er maar op vertrouwen. Hij is onderdeel van een autonoom spelend orkest’, ‘regelt koffie en broodjes’ misschien, maar is ‘componist noch dirigent’. Geweldig gezegd, tot nadenken stemmend – nu Kiek nog. Zoals zij haar tuinpupillen over snoeien onderwijst: ‘je hoofd weet het allemaal wel maar nu moet je lichaam het nog gaan vertrouwen’.
In taal die de weelde van de natuur kan evenaren, vertelt Mariken Heitman het verhaal van iets dat groter is dan de mens. Omarm je dat, als lezer, en kan je lichaam ‘m inderdaad voelen en vertrouwen, die samenhang met alles wat leeft, dan zul je De mierenkaravaan een weldaad vinden. Maar wie tot een andere parochie hoort, zal meer afstand ervaren tot de verheven woorden, van die verteller die alles maar weet. Die lezer voelt zich misschien wat nietig, wat al te menselijk, tegenover het woekerende natuurgeweld. Maar wen er maar aan, want dat gevoel klopt wel met wat De mierenkaravaan overtuigend uitdraagt: dat de mens zich niet boven het andere leven moet stellen. Die haas is er of hij is er niet, en doet echt niet wat je wilt.