Maria Kager schreef een subtiel boek over een onveilige jeugd

Waar is het begin, waar het einde? In De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf van literatuurwetenschapper Maria Kager (1978) doet de jeugdige hoofdpersoon Frida pogingen tot het vinden van houvast en richting. Normaal te zijn, normale ouders te hebben: dat is de droom in dit met verwijzingen naar Alice in Wonderland doorspekte debuut. Of Frida zou, op zijn minst, niet zo alleen willen zijn. Dit enig kind, dat opgroeit in een bij de koepelgevangenis van Haarlem behorend huis als dochter van de directeur, droomt van een geheime gang vanuit de slaapkamerkast. Ze kruipt erdoor: ‘Ik kwam terecht in een kleine, heel gezellig ingerichte cel. […] op het bed lag een roodwit gebloemde sprei, precies dezelfde als ik zelf ook had, en op die sprei zat een meisje te lezen. Ze was blij verrast.’ En dan maar ontsnappen, samen.


Lees ook
Waarom we Alice in Wonderland nodig hebben

<strong>Alice Curiouser and Curiouser</strong>, installatie in het Victoria and Albert Museum, Londen ” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2024/02/maria-kager-schreef-een-subtiel-boek-over-een-onveilige-jeugd-1.jpg”><br />
</a> </p>
<p>Het schrijnt, meer dan je aanvankelijk doorhebt. Je leest er zo overheen, het lijkt grappig. <em>De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf </em>is een subtiel boek, met een laconieke verteltrant. Per hoofdstuk verspringt het van vorm. Soms schrijft Kager rechtstreeks over Frida vanuit de ik-vorm, maar ook is Frida in een paar hoofdstukken ineens ‘jij’: ‘Je vader steelt ondergoed voor je moeder. […] Jij bent mee’. Het ene hoofdstuk is in de tegenwoordige, het andere in de verleden tijd of heeft een dagboekvorm. Er is bovendien een hele verhandeling in voetnoten waarin een ‘dr. Maria Kager’, werkzaam aan het Nederlands Instituut voor Gevangenisarchitectuur, haar opwachting maakt. De roman is met dit al een speelse verkenning van wat fictie is, van hoe je fictie ‘maakt’. De waarheid is een verzinsel, heet het in het boek. Ook wanneer een schrijver, zoals hier het geval is, vertrekt vanuit haar autobiografie. Dit debuut is daarmee een verademing in deze tijd van slappe ‘autofictie’, waarin ‘echt gebeurd’ algauw geldt als goed genoeg. </p>
<p>Kager houdt het bij suggestie, duiding laat ze aan de lezer – soms schiet ze hier te ver in door. Nergens wordt erop gehamerd hoe onveilig de jeugd van Frida is, terwijl het daar ook weer wel aldoor over gaat, het wordt alleen nooit eenduidig benoemd. Frida’s vader, de gevangenisdirecteur, is een tiran, maar ook een charmante schelm. Hij lijdt zelf aan kleptomanie, om maar iets te noemen. In huis moet alles precies gaan zoals hij wenst: de luxaflex moet dicht blijven, er mag nog geen kruimel rondslingeren, niemand behalve hij mag stennis schoppen. Zijn dochter spreekt hij vaak aan met ‘domme gans’ en hij kan niet onthouden hoe oud ze is. Hij is een opschepper en een alcoholist, maar ook iemand die poezen een eigen stoel aan de eettafel gunt en die slakken en muizen niet uitroeit, maar van lekkere hapjes voorziet.</p>
<h2 class=Stem van de rede

Frida’s moeder, een psychologe, komt over als de stem van de rede. Maar ook zij biedt haar kind nauwelijks veiligheid. Ze lijkt haar te zien als een gelijke. Frida moet haar speelgoed zonder morren afstaan aan een ander kind, dat voor therapie komt en wél lawaai mag maken. Die moeder schuift dan Frida’s foto in een la: ‘Zo’n kind mag niet weten dat jij bestaat. Ze moet kunnen doen alsof jouw moeder haar moeder is. Dat hoort zo, in analyse.’

Het is beklemmend. En dan gaat tot overmaat van ramp de moeder ook nog dood, in een auto-ongeluk. Vader en dochter moeten samen verder, waarbij de vader het doodnormaal vindt dat zij voor hem zorgt, in plaats van andersom. Ze kookt, wast, probeert hem minder te laten drinken en mag vooral niet hinken, terwijl ze door het auto-ongeluk mank is geworden. Kager laat geraffineerd doorschemeren dat de vader zichzelf de dood van zijn vrouw verwijt. Bijna had hij zijn intrek in een klooster genomen, staat er al even terloops, zonder zich af te vragen hoe het dan met zijn dochter verder moest.

Op haar veertiende spreekt Frida haar vader voor het eerst tegen. Op haar vijftiende laat ze hem alleen, om naar een talenkamp te gaan. Vanaf daar weekt zij zich verder los. Op dit punt wordt de roman wat te willekeurig, te oningevuld. Frida, het meisje dat zich vastklampte aan goede cijfers op school, aan binnen de lijntjes kleuren, slaat haar vleugels uit en reist af, naar onder meer Mexico. Onduidelijk blijft hoe ze dat ineens durft en kan. Het slothoofdstuk, waarin ze als volwassene terugkeert in de koepelgevangenis, geeft dan wel een nieuwe lading aan het voorafgaande. Frida wordt schrijver, uitgaand van wat echt gebeurd is en toch ook verzonnen.