Margo Jefferson: „Het gevoel perfect te moeten zijn is er nog steeds, alleen kan ik er nu om lachen.”

Margo Jefferson.

Foto ALBERTO CRISTOFARI/ CONTRASTO

Interview

Margo Jefferson Haar nieuwe boek bevat behalve herinneringen ook beschouwingen over boeken, films en kunstenaars die betekenisvol voor haar zijn geweest. „Het was alsof ik een collage aan het maken was.”

‘Bofkont Tina, om het glimmende object van jezelf in de aanbieding te hebben’, schrijft Margo Jefferson in haar laatste boek, Constructing a Nervous System. ‘Je gaat naar de nachtclub in East St. Louis waar Ike de Kings of Rythm leidt. Je wacht op je kans om… wat?… Nu speelt Ike op het podium een nummer van B.B. King dat je kent… je grijpt de microfoon die de vriend van je zus haar heeft aangeboden en begint te zingen. Je muziek blaast de man weg.’

Twaalf pagina’s heeft ze gewijd aan Ike & Tina Turner, en de rol die ze in haar leven hebben gespeeld. Op de dag dat we elkaar spreken wordt bekend dat Tina is overleden, maar daarvan hebben we tijdens het interview nog geen weet.

Margo Jefferson zou eigenlijk in Amsterdam zijn – de Nederlandse vertaling van haar het boek (Het bouwen van een zenuwstelsel) is net verschenen – maar ze moest afzeggen wegens griep, opgelopen tijdens de jaarlijkse afstudeerplechtigheid aan Columbia University, waar ze docent is. Inmiddels voelt ze zich weer goed, zegt ze via Teams vanuit een met boeken overladen kamer in haar woning in New York. Ze praat snel en enthousiast, haar korte haar is roodblond geverfd.

Het bouwen van een zenuwstelsel is het derde boek van Jefferson (75), die in 1996 een Pulitzer-prijs kreeg voor haar boekrecensies en een beschouwing over comedy. In 2006, het jaar waarin ze stopte bij The New York Times, verscheen On Michael Jackson (in 2019 vertaald als Over Michael Jackson), een analyse van Jacksons opkomst en plaats in de muziekwereld, de Amerikaanse cultuur en Jeffersons eigen leven. In 2015 volgde het veelgeprezen Negroland. A Memoir (in 2017 verschenen in het Nederlands), over haar jeugd binnen de zwarte elite van Chicago.

Jeffersons vader was hoofd van de afdeling kindergeneeskunde van Provident, een zwart ziekenhuis, haar moeder een voormalig maatschappelijk werker. ‘In Negroland beschouwden we onszelf als het derde ras, geplaatst tussen massa’s Zwarten en alle klassen witte mensen’, stelt ze in het boek.

Margo en haar oudere zus Denise, die later danser en directeur van de opleiding van het Alvin Ailey American Dance Theatre zou worden – gingen naar een witte school, een van de eerste die zwarte kinderen toelieten.

Jeffersons nieuwste boek zou je kunnen zien als een vervolg op Negroland, en tegelijk ook weer niet. In Het bouwen van een zenuwstelsel staan anekdotes uit haar leven – het verloop van een verhouding, het moment dat in de sportschool wordt gevraagd hoe oud ze is en hoe ze dan teleurgesteld is dat ze ‘maar’ acht jaar jonger wordt geschat, jeugdherinneringen, herinneringen aan het laatste jaar van haar moeder. Maar de meeste ruimte in haar boek is voor beschouwingen over boeken, films, en muzikanten en andere kunstenaars die betekenisvol voor haar zijn geweest en hebben bijgedragen aan haar ‘zenuwstelsel’, zoals Josephine Baker, Ella Fitzgerald, ‘mijn eigen minstrel’ Bing Crosby, de film Gejaagd door de wind. En Ike & Tina Turner, dus. Over Ike schrijft ze: ‘Ik voel dat Ike, Onverbeterlijke, Onverstoorbare Ike me iets te bieden had. (-). Iets wat ging over de verwachting bevredigd te worden in plaats van te moeten bevredigen,’

Zinnen en alinea’s in het boek zijn met enige regelmaat vet gemaakt of cursief, of in helemaal in hoofdletters gezet, of in vette of cursieve hoofdletters, waarbij de schrijver zichzelf soms toe lijkt te spreken. Zo staat in het eerste hoofdstuk: ‘Vergeet niet: een memoir is je heden dat onderhandelt met versies van je verleden over een toekomst waarin je bereid bent te verschijnen.’

In een hoofdstuk over Het lied van de leeuwerik van de Amerikaanse auteur Willa Cather – een boek dat ze bewondert, maar ook problematisch vindt vanwege ‘de verrukking die de witte huid van haar heldin bij Cather oproept’ – kijkt Jefferson terug op het ongemak dat ze voelde toen ze als universitair docent het boek besprak met haar (vooral witte) studenten. ‘STOP! Herpak jezelf, professor Jefferson. Je hebt al die tijd besteed aan een scène die niet eens in Het lied van de leeuwerik voorkomt’, schrijft ze, nadat ze uitgebreid is ingegaan op een zwart personage in een ander boek van Cather.

Hoe kwam u op deze vorm?

„Na Negroland werd me regelmatig gevraagd: komt er een deel twee? Maar ik wilde geen vervolg maken. Ik wilde schrijven over mensen uit mijn leven en de kunst- en entertainmentwereld, uit de samenleving. Maar uitvogelen hoe ik die moest vermengen met mijn persoonlijke herinneringen kostte veel tijd. Ik bleef schikken en ordenen: past dit of niet? Was de ervaring die ik erbij had intens genoeg? Beetje bij beetje kwam ik op de vorm, een mengsel tussen kritiek en memoir. En toen dacht: ja, ik ben op een nieuwe weg, ik ben aan het experimenteren. Het was alsof ik een collage aan het maken was. Ik begon met teksten in cursief en vet en hoofdletters om de veranderingen die ik zelf doormaakte te markeren, maar merkte dat ze ook functioneerden als verbuigingen in muziek, tekens dat het ritme verandert.”

Het hoofdstuk over Ella Fitzgerald, of liever gezegd uw relatie met het zweet van Ella Fitzgerald, vond ik een van de ontroerendste.

„Ella Fitzgerald zweette als ze zong. Dat zweet stond, samen met haar omvang, voor zwarte vrouwen uit de arbeidersklasse. Herinner je Hattie McDaniel, die Mammy speelde in Gone with the Wind? Haar lichaam bevestigde die vooroordelen ook. Je zag Ella op tv, ze was zong prachtig en was mooi gekleed. Nooit gedroeg ze zich op een manier die je als onwaardig zou kunnen zien. Ik was niet de meest oppervlakkige tiener ter wereld, maar uiterlijk deed ertoe, en haar zweet was gênant, niet glamourous – als jong meisje wilde ik niets liever dan flawless zijn: succesvol, knap, cute.

„In de loop van het hoofdstuk verandert mijn opvatting over haar zweet en maak ik er het zweet van een genie van. En dat heb ik kunnen doen omdat ik me realiseerde hoe ik naar het zweet van een mannelijke artiest keek. Ik schrok ervan, hoe vriendelijk ik naar dat zweet kon kijken.”

U heeft het goed met haar gemaakt.

„Zo is het. Ella, ik was je toen niet waard, maar nu wel! Schrijven kan iets compenseren.”

Dat geldt ook, zegt ze, voor wat ze over Willa Cather heeft geschreven. „Ik heb een keer of vier, vijf les over haar gegeven. Maar ik bleek meer dan ik dacht getekend te zijn door mijn jaren als zwarte student in een grotendeels witte omgeving. Aan de ene kant heeft me dat kracht gegeven: you learn to imagine what won’t imagine you. Maar je kunt je ook erg buitengesloten voelen. Ik vond het heel moeilijk om ras ter sprake te brengen bij mijn studenten, en was bang dat ik mijn autoriteit zou verliezen door als kwetsbaar te worden gezien. Daar moest ik in het boek aan voorbij zien te komen.”

Tegenwoordig worden omstreden passages soms aangepast.

„Ik had een interessant gesprek met de schrijver Jennifer Egan. Zij had les gegeven over Edith Warton’s House of Mirth. Haar studenten gruwden terecht van de stereotiepen rond het Joodse personage Simon Rosedale. Haar reactie was: we gaan dit boek niet niet lezen. We erkennen de stereotyperingen en integreren die in onze opvattingen over de Amerikaanse cultuur. Zo denk ik ook over Willa Cather.

„Uit films worden nu vaak scènes geknipt. Ik vind dat je die moet behouden, in het belang van de geschiedenis. Laat het maar zien, de groteskheid, de wreedheid. Anders weten mensen niet dat het heeft bestaan.”

Dat u als tiener zo graag flawless wilde zijn, had vast iets te maken met de manier waarop u bent grootgebracht.

„We moesten een voorbeeld zijn voor alle Afro-Amerikanen. Ons gedrag in het openbaar moest alle stereotypen weerleggen. Ik herinner me dat ik als kind meedeed aan een nationale pianowedstrijd en dat onze lerares tegen onze groepje zei: ze gaan niet veel van jullie verwachten omdat ze jullie alleen zien als kleine zwarte meisjes, dus zorg ervoor dat ze jullie niet vergeten. En dat deden we, we scoorden allemaal heel hoog. Maar er zaten tegelijkertijd lichte kanten aan die nadruk op goede manieren. Het ging bijvoorbeeld ook gepaard met leuke kleren.”

Heeft u ooit echt kunnen rebelleren?

„In de jaren zestig, die heerlijke jaren zestig. Ik ging naar college in 1964, en in 1968 begon ik mijn leven als jonge vrouw in de wereld, de tijd van burgerrechten, Black Power en de protesten tegen de oorlog in Vietnam, gevolgd door het feminisme, en wat we toen nog homorechten noemden; nu zou je queer-rechten zeggen. Opeens kwamen schrijvers op die niet wit waren, geen man, geen heteroseksueel. Het was alsof de wereld zich opende.”

Toch lijkt het alsof uw opvoeding u nog steeds parten speelt. Ik proef in uw boeken een angst om opschepperig of sentimenteel over te komen

„Oh, ja, dat is helemaal waar. Ik heb geleerd dat je geen onaardige dingen over jezelf en je familie zegt. En zelfs als je niet opschept, laat je jezelf zien in een memoir. Het kostte me moeite dat te onderdrukken, mezelf niet te censureren. Het gevoel perfect te moeten zijn is er nog steeds, alleen kan ik er nu om lachen.”

In ‘Negroland’ schrijft u: het is on-gemakkelijk om ongelukkige herinneringen op te halen als je over jezelf schrijft. Je wentelt je in je eigen onschuld.

„Ik was me er bij het schrijven erg van bewust dat ik een heel precieze, subtiele toon moest vinden. Want ik was me er ook van bewust dat ondanks alles wat niet goed was, ik veel privileges heb gehad. Ik wilde niet schrijven over mijn pijn, mijn woede, ik wilde geen kritiek leveren op het maatschappelijke systeem op een manier die deze privileges uit het zicht zou halen.”

In uw laatste boek kijkt u niet alleen als een criticus naar kunst en kunstenaars, maar ook naar uzelf. Het lijkt soms alsof u uw lezers voor wil zijn met kritiek.

„Die impuls was er zeker. Maar ik denk dat iedere schrijver van een memoir dit soort overwegingen heeft. Ik maak ze alleen heel zichtbaar. Ik vind ook dat elk geschreven werk spanning nodig heeft, en ik realiseerde me dat mijn kritische zelf interessante spanning kon opleveren. Ook wilde ik laten zien dat ik een moody persoon ben, zonder almaar te zeggen: ik ben een moody persoon.”

In ‘Negroland’ schrijft u dat u in de jaren zeventig rondliep met zelfmoordgedachten.

„Het duurde tot in de jaren tachtig. Op een actieve manier. Waarmee ik bedoel dat ik er op een obsessieve manier aan dacht.”

Hoe kwam u daaruit?

„Therapie heeft me erg geholpen. En medicijnen. Het was veel werk, maar ik realiseerde me dat ik bleef steken, en al die symptomen had van diep ongelukkig zijn. En ik kwam niet verder met mijn schrijven. Ik schreef minder en minder.

„Toen ik begon na te denken over depressie, besefte ik dat het altijd een deel van mijn temperament is geweest. Maar werd het versterkt door het gevoel dubbel buitengesloten te worden door de geschiedenis, als zwarte vrouw? Ja.

„De vrouwenbeweging werd lange tijd geleid door witte vrouwen, en de zwarte beweging door mannen. Hoewel dat wel een goede voedingsbodem was voor de opkomst van het zwarte feminisme, van schrijvers als Toni Morrison, Alice Walker en Ntozake Shange. De opkomst van het zwarte feminisme was niet genoeg om de hele innerlijke, intieme strijd tussen de temperamenten in mijzelf te beslechten, maar heeft wel geholpen bij mijn herstel.”

U bent single en van plan dat te blijven, u besloot al vroeg geen kinderen te krijgen.

„Het was bijna niet eens een beslissing, ik heb nooit kinderen gewild. Toen mijn zus haar prachtige dochter kreeg dacht ik: mooi, er is een kleinkind, de druk is eraf. Het heeft heel goed uitgepakt. Ik heb mijn eigen leven kunnen vormgeven, in mijn eigen tempo. Natuurlijk, er zijn altijd onzekerheden, en ik heb fouten gemaakt. Maar het waren mijn eigen fouten.”