Marga Minco (1920-2023): Haar omgebrachte familie kon voortbestaan in haar verhalen

Necrologie

Marga Minco (1920-2023) Overleven was haar lot, haar literaire opdracht werd het getuigen daarvan in een bescheiden, maar indringend oeuvre.

Marga Minco’s oeuvre was geserreerd van toon en bescheiden van omvang.
Marga Minco’s oeuvre was geserreerd van toon en bescheiden van omvang. Foto Vincent Mentzel

Toen Het bittere kruid verscheen, in 1957, leek het alsof er „iets openbrak”, zei de deze week overleden schrijfster Marga Minco vier jaar geleden, in een van de laatste interviews die ze gaf. Er brak dankzij dat literaire werk iets open in Joodse kringen, zei ze erbij, háár kringen. En „hoe het daarbuiten was, weet ik niet, maar de recensies uit die tijd zijn duidelijk: ik had iets losgemaakt, ze een spiegel voorgehouden.” Haar kleine oorlogskroniek confronteerde Nederland met het lot van de Joden, dat na de Tweede Wereldoorlog veronachtzaamd werd.

Want Minco was „kwaad” toen ze haar debuut schreef, om de onverschilligheid waarmee veel Nederlanders in de jaren vijftig doorleefden. De oorlog werd bij voorkeur vergeten, uit schaamte, of juist met de blik gericht op de toekomst. „Wat moesten ze aan met de Joden die terugkwamen uit hun schuilplaatsen en van over de grens? Ze voelden zich misschien beschaamd: wij hebben geen last gehad, maar zij wel.”

Schrijfster Marga Minco, geboren als Sara Menco, hoorde tot de overlevenden, terwijl haar familie vermoord werd in Sobibor en Auschwitz. Zij heeft wél kunnen ontkomen, toen er aangeklopt werd. Haar vader vroeg haar om de jassen te halen, waarna zij via de tuin weg kon lopen. ‘Zacht trok ik het tuindeurtje achter me dicht en rende de straat uit’, staat het zonder opsmuk in Het bittere kruid. De scène kreeg in de loop der jaren, in het herhaaldelijk navertellen, een bijna mythische lading: hoe een onbeduidend alledaagse handeling toch het verschil tussen leven en dood betekende. Met dank aan de onbegrijpelijke absurditeit van het noodlot. Dat toeval en de eenzaamheid die daar al in besloten ligt, zouden dé onderwerpen van haar literatuur worden.

Overlevering als opdracht

Minco overleed afgelopen maandag op 103-jarige leeftijd en is al in besloten kring begraven, zo meldt haar familie dit weekend in een overlijdensbericht in NRC. Met haar overlijden verdween een van de belangrijkste oorlogsgetuigen die de Nederlandse literatuur heeft gekend. Overleven was haar lot, haar literaire opdracht werd het overleveren daarvan – dat was tot haar ergernis onontkoombaar, want ze was ook een goedlachse vrouw met een groot gevoel voor humor. Maar uiteindelijk liet haar oeuvre, geserreerd van toon en bescheiden van omvang, „lezers ervaren hoe mensen door kwade krachten de eenzaamheid in worden gedreven”, aldus de jury van de P.C. Hooft-prijs, die aan haar werd toegekend in 2019.

De oorlog hoefde niet letterlijk aanwezig te zijn in haar werk om er toch de sporen van achter te laten – dat was onvermijdelijk. Na haar middelbare school werkte Minco even bij de Bredasche Courant, tot zij op 15 mei 1940, een dag na de capitulatie, als de eerste Joodse journalist van Nederland werd ontslagen.

Na de oorlog trouwde ze, met de dichter Bert Voeten, werd ze moeder van twee dochters, en schaafde ze jarenlang aan wat een dun stapeltje beschreven papier zou opleveren – de woede waarmee ze schreef, zou daarin vrijwel onzichtbaar zijn. Haar enthousiaste, maar wat aarzelende uitgever Bert Bakker wist er toch nog een substantieel boekje van te maken, dat tegen de heersende stemming in een bestseller werd. En de kwaliteit werd herkend: „Geen spoor van pathos, geen zweem van sentimentaliteit, geen poging tot literatuur, geen ogenblik van wrok”, schreef het Algemeen Handelsblad. „Met een uiterste voorzichtigheid worden alledaagse dingen in een zeer on-alledaagse tijd genoteerd. Zo is het leed over een onopvallende Joodse familie gekomen, zo hebben deze mensen dat leed ondergaan, aanvaard bijna.”

Na dat debuut bekwaamde Minco zich vooral in korte verhalen, ook zonder de oorlog erin, realistisch met absurde elementen, op kafka-iaanse manier vervreemdend – maar dankzij de minstens zo absurde oorlog toch voorstelbaar. En bij de ervaringen uit de oorlog stopte het niet. Het Joodse echtpaar uit ‘Terugkeer’ wist: „Dat het nu pas begon voor hen.” Beroemd werd Minco’s verhaal ‘Het adres’, over de zogenoemde ‘bewariërs’, die de bezittingen van ondergedoken of weggevoerde Joodse buren overnamen, om die na de oorlog, Oost-Indisch doof, niet meer terug te geven. En in de korte roman De val (1983) komt een vrouw, die ooit (in de oorlog) door toeval bleef leven, door datzelfde domme toeval ten val, en overlijdt, alsnog.

Schamel voortbestaan

Zo leeft de geschiedenis voort – wat een dubbele lading heeft, want dat voortleven bepaalde ook de bittere noodzaak van Minco’s oeuvre. Door te blijven herinneren is het verleden niet volledig afgesloten. Haar omgebrachte familie kon voortbestaan in haar verhalen. Schamel misschien, en vervormd door de fictionalisering en de slijtage die de tijd aan herinneringen toebrengt – van die onvermijdelijkheid was Minco ook doordrongen, onder meer in haar springerige, late werk Nagelaten dagen (1997) – maar toch.

Het bittere kruid wordt inmiddels tot de klassiekers van de Europese oorlogsliteratuur gerekend, en behaalde een miljoenenpubliek. Dat was mede te danken aan de bescheiden omvang, die ervoor zorgde dat vele generaties scholieren het op hun literatuurlijst zetten. Maar vergeet ook de kwaliteit van het proza niet: Minco gebruikt geen woord te veel, en dat gebrek aan opsmuk veroorzaakt een grote dramatische spanning. Dreiging, die de lezer kan waarnemen in de argeloosheid van een Joods gezin dat een onbeperkt aantal sterren verstrekt krijgt om op de kleding te naaien. „Het is wel gemakkelijk”, zegt de moeder van de vertelster erover. „Nu kunnen we er wat in reserve houden voor het zomergoed.”

Objectieve waarnemer

Die helderheid was welbewust, Minco wist dat ze zich „als een objectieve waarnemer moest opstellen, om erover te kunnen schrijven. Het onderwerp was al geladen genoeg”, zoals ze eens zei. Daardoor behielden haar woorden inderdaad hun zeggingskracht. Maar ook doordat de geschiedenis nu eenmaal nooit echt afgerond is, zoals duidelijk werd bij de toekenning van de P.C. Hooft-prijs in 2019. De schrijfster herkende toen tot haar schrik de naam van de bestuursvoorzitter van de prijs, Gillis Dorleijn. Hij was de kleinzoon van de mensen die zich na de oorlog de bezittingen van Minco’s vermoorde ouders hadden toegeëigend. Het beroemde verhaal ‘Het adres’ ging over de familie ‘Dorling’.

„Hij kan er niets aan doen”, reageerde Minco. Maar het was ook een voorval van absurd toeval dat pijnlijk perfect in Minco’s oeuvre paste.