Marente de Moor laat de lezer in vertwijfeling achter

Recensie Boeken

Marente de Moor De roman De schoft, over de vluchtelingencrisis, laat zien dat de weerbarstige werkelijkheid grijstinten nodig heeft. Met soms grauwheid tot gevolg.

Illustratie Ted Struwer
Illustratie Ted Struwer

Welk verhaal vertellen we over deze tijd? Marente de Moor (1972) koos ervoor om een uitgerangeerde, rechtse journalist mee te laten varen met een activistische reddingsboot voor vluchtelingen op de Middellandse Zee.

Om zo de tijd te tonen? De schoft speelt zich af in februari 2022, in het niemandsland in de tijd tussen de pandemie en de nieuwe oorlog op het Europese continent. Het is niet de enige reden waardoor het een roman van nu is. Het onderwerp is een actuele politieke kwestie, en in de stijl en aanpak voelt het als een reactie op een hedendaags debat: moraal en meningen zijn het voornaamste onderwerp. Doordat De Moor over de migratie op de Middellandse Zee een metaverhaal vertelt – het betreft niet de migranten, maar wat we van die migratie vinden – en de politieke uitersten op elkaar laat botsen, is het ook meteen een politieke roman. Maar De schoft blijkt toch ook geen stelling te willen nemen, en laat dat, ironisch genoeg, nogal nadrukkelijk weten. De roman wil zich ophouden op een onduidelijke positie, in het grijze gebied, boven of bezijden de partijen.

‘Niets op deze reis zal zijn wat het lijkt’, realiseert haar hoofdpersoon Tom Wilenski zich algauw. Die mededeling verheugt de lezer in eerste instantie. Ondanks het schematische uitgangspunt, kaarsrecht langs de lijnen van links en rechts, belooft dit een ingewikkelde roman over een ingewikkeld onderwerp te worden. Grijstinten genoeg, in de februariluchten boven de Middellandse Zee – wat misschien ook een nadeel is: behalve een felle voor- of tegenstander vindt iedereen die migratiestroom toch al een ongemakkelijk onoplosbare kwestie? Wat kan een roman zonder stellingname ons dan brengen?

Kansloos?

Die vraag blijft rondzingen tijdens het lezen, maar enfin: daar zit Tom dus, voor de reportagereis die een oude vriend bij de krant hem nog gunde, in een hut op ‘een schuit vol verontwaardigden’, namelijk begeesterde vrouwen die hulpeloze mannen opvissen uit kansloze rubberboten. Of, hulpeloos, kansloos? De eerste indruk van Tom (die uit de gratie raakte wegens ‘te kritisch’, of: ‘Kritisch, m’n reet, je bent gewoon xenofoob’) zei iets anders: ‘Ze hielden geen zuigelingen vast, keken niet wanhopig; het waren mannen in de kracht van hun leven en zo gedroegen ze zich ook.’ Gelukszoekers, wist hij, zonder dat woord te gebruiken.

Maar nu zit hij toch in een hut samen met Adama, een Senegalese jongeman die hij onmogelijk zielig kan vinden en die hij warempel vertrouwt – hij ziet iets in hem. Wordt de reis ‘een valstrik’ van zijn redacteur, is het ‘een experiment om zijn mening bij te sturen’? Komt hij bekeerd van boord, zal de confrontatie met de werkelijkheid hem aan de kant van de reddingswerkers scharen? Tom beseft: ‘Alleen een schoft zou hun goede bedoelingen in twijfel trekken. En zelfs de grootste schoft twijfelt niet om die touwladder uit te gooien. Maar toch, aan de andere kant, uiteindelijk…’

Knuffelig maakt De Moor het niet, rabiaat evenmin: haar taal is koeler en zakelijker dan in haar lyrische vorige roman Foon (2018), maar nog steeds geladen met dubbelzinnigheden. Het ene moment laat ze Tom populistisch ronken over ‘soepkippen en krielkippen’ die Europa regeren en dicht hij de zwarte mannen aan boord ‘stembanden voor in de savanne’ toe, het andere moment verbindt Tom zijn eigen lot hartgrondig met dat van Adama: ‘Als Adama’s verhaal niet genoeg is om asiel te krijgen, zal hij het redigeren tot het wel voldoet.’ De vrouwen aan boord ziet hij nu eens een blik ‘als van een doorgefokt schoothondje’ toe, anderzijds kan hij zijn bewondering niet bedwingen als hij leest over de heilige middeleeuwse vrouwen over wie hij leest. Over de heilige Agatha, die een heldin werd omdat ze haar borsten afsneed (haar beeltenis prijkt op het omslag van De schoft, op een schilderij van Francisco de Zurbarán), uit onverzettelijkheid tegen haar mannelijke overheerser en uit vroomheid jegens Jezus, haar ware liefde. Over de heilige Lucia, die omwille van haar martelaarschap haar ogen opofferde.

Weerbarstige werkelijkheid

Wat moet Tom denken, wat kan en wil hij denken? Ronduit racistisch, xenofoob of seksistisch is hij niet, van smetten vrij al evenmin – en voor de vluchtelingen, ‘evacués’ worden ze aan boord genoemd, geldt dat ook. Een vergrijp van een van de opvarenden tegen een van de bemanningsleden, waar Tom getuige van is, wordt in de doofpot gestopt – want de grens tussen goed en fout kan beter helder afgebakend blijven, om de lieve vrede te bewaren. ‘Het doet er niet toe wie we redden, maar dat de mensen die we redden, gered moeten worden’, vinden de rechtlijnige redders. Zo gaat De schoft erover hoe er enkel nog in uitersten gedacht wordt, terwijl de weerbarstige werkelijkheid middenposities nodig heeft. Geen stellingname, maar veelkantige verhalen.

Dat is althans het betoog van de roman, dat doorgevoerd is in de structuur. Nadat we tussen de klippen van de besliste meningen door gelaveerd zijn, deinend over een zee van conflicterende werkelijkheden, gaat de roman voor anker in fabelachtige sferen. Dan trekt er weer mist op rond de boot én het verhaal, wat alles vaag en onbestemd maakt. Grijstinten graag – met zo’n ontknoping wordt dat het statement van De schoft, dat welbeschouwd juist het tegenovergestelde van een statement wil zijn. Het is te prijzen dat ze niet de rechte weg van uitgesprokenheid koos, maar dubbelzinnige ruimte wil maken voor verdieping en nuance. Aan de andere kant: geen keuze maken is ook een keuze, en geen hondsmoeilijke. Dat de werkelijkheid weerbarstig is, is ook een gemakkelijk cliché; mistigheid en grijstinten zorgen, behalve voor de veelzijdigheid en vrijheid van de vaagheid, ook voor grauwheid.

De schoft is daardoor een roman die je in vertwijfeling achterlaat, onbestemd en vooral: op afstand. Dat heeft minder te maken met het ‘enerzijds-anderzijds’-betoog dat De schoft zo graag wil zijn, dan met het menselijke verhaal dat onder die zeer aanwezige constructie te lijden heeft. Alles is veelzeggend op een gekunstelde manier: Aga en Luce heten twee bemanningsleden, overduidelijke verwijzingen naar Agatha en Lucia. En alles wordt gedefinieerd in politieke termen, tot aan het karakter van Tom toe. Zijn jeugd is getekend door het linkse activisme van zijn moeder en de vlucht uit de Sovjet-Unie die zijn vader juist maakte, zijn volwassen leven bleef hij onbetrokken en stoer (als journalist en als vader), zijn karakterontwikkeling in de roman staat in het teken van zijn angst voor de veranderende wereld. Maar wie is hij dan wél? In dat opzicht schiet Tom tekort – of is het de roman? ‘Je hebt me nog een verhaal beloofd’, daaraan moet Adama zijn nieuwe beschermheer geregeld herinneren – en de lezer vraagt zich af of hij dat nu wel of niet gekregen heeft.

Lees ook dit interview met Marente de Moor: Literatuurprijs voor ‘ongezellige’ korte verhalen