Louis Couperus: wat een schrijver!

100ste sterfdag Couperus

De status van Louis Couperus als groot Nederlands schrijver hoeft niet langer te worden bevochten. Zijn beste werk is verbluffend modern en direct, schrijft Bas Heijne.

Louis Couperus in 1899 in Indonesië. Rechts zijn vrouw, hijzelf, zijn schoonmoeder, de broer van zijn vrouw, een zuster van zijn vrouw en de man van zijn schoonzuster.
Louis Couperus in 1899 in Indonesië. Rechts zijn vrouw, hijzelf, zijn schoonmoeder, de broer van zijn vrouw, een zuster van zijn vrouw en de man van zijn schoonzuster. Fotocollectie Rijksvoorlichtingsdienst

De stille kracht van Louis Couperus, wat mij betreft de beste roman ooit in Nederland geschreven, las ik voor het eerst ergens in de jaren tachtig, in een ziekenhuisbed na een uit de hand gelopen blindedarmoperatie. Ik was twintiger, gedebuteerd als schrijver, en had al een aantal andere romans van Couperus gelezen. Uit Van oude mensen kende ik zinnen uit mijn hoofd. Maar om de De stille kracht was ik tot dan toe heengelopen. Dat kwam, paradoxaal genoeg, vanwege de populaire televisiebewerking uit de jaren zeventig.

Toen die serie werd uitgezonden, was ik scholier. Heel Nederland had het erover, ook bij ons in de klas – het ging over de naaktscène van Pleuni Touw, natuurlijk, over de valse inten-inten (diamanten) van de komische mevrouw Van Does, gespeeld door actrice Elly Ruimschotel, en de bovennatuurlijke verschijnselen die in het verhaal zo’n grote rol spelen. Het is nu moeilijk je voor te stellen hoe populair de serie was; scholieren spraken ineens met een Indische accent.

Achteraf kun je gemakkelijk zien dat de bewerking voor televisie de tijdgeest van de jaren zeventig spiegelde; de oplevende nostalgie naar tempo doeloe, het zwelgen in het romantisch patina van een koloniaal verleden, algemene vrijmoedigheid op seksueel gebied, met grote belangstelling voor wat toen ‘functioneel bloot’ werd genoemd. En natuurlijk een fascinatie in de populaire cultuur met mystiek, met het occulte, met ‘oosters’ mysterie.

Juist daarom had ik het gevoel dat ik de roman eigenlijk al had gelezen. Bovendien interesseerde het bovennatuurlijke me niet zo, ik geloofde er net zo weinig in als de ‘noodlotsgedachte’ in het werk van Couperus waarmee we in de literaire handboeken op school werden doodgegooid. Dat maakte de verrassing toen ik het boek ook daadwerkelijk opensloeg, een beetje groggy in mijn ziekenhuisbed, des te groter.

Het tropische melodrama dat in mijn geheugen lag opgeslagen kreeg een totaal andere dimensie. Deze roman opende vergezichten, ging over grotere vragen dan ik ooit in een Nederlandse roman was tegengekomen. Ja, het verhaal bleek even smeuïg als ik me de televisieserie herinnerde, het was broeierig en sensueel, maar het geheel sneed dieper dan ik voor mogelijk had gehouden.

Dat De stille kracht bij verschijning in 1900 nauwelijks werd gewaardeerd, moet voor Couperus meer dan frustrerend zijn geweest. Alle werken van Couperus die we nu, honderd jaar na zijn dood, nog lezen werden door de toenmalige kritiek lauw of helemaal niet besproken, en schokkend slecht verkocht. Het bracht de schrijver tot de overtuiging dat het genre van de psychologische roman uitgeput was. Na Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan… (1906) schreef hij geen ‘Haagse’ romans meer.

Ironisch genoeg keerde, toen hij in de jaren zestig en zeventig ineens via de televisie een groot publiek vond, zijn succes zich tegen zijn reputatie. Toen ik enige jaren na mijn ontdekking van De stille kracht voorstelde over de roman te schrijven in een klassiekennummer van het literair tijdschrift Raster werd er met wenkbrauwen gefronst – wist ik het zeker, was dat gróte literatuur? Men was toen meer met Gombrowicz en Borges bezig. Couperus, dat was toch een beetje ouwelijk allemaal, zo Haags ook en – ook al werd dat niet zo gezegd, wuft?

Chronisch overspelig

Maar er is niets gerieflijks of nostalgisch aan De stille kracht. Onverbiddelijk worden in de roman de drie symbolen van westerse hegemonie, van Hollandse koloniale overheersing, neergehaald – de residentie van Otto van Oudijck in Laboewangi, die nadat hij de plaatselijke bevolking tegen zich in het harnas heeft gejaagd, plotseling wordt bestookt door occulte krachten, het huis van de goedbedoelende Eva Eldersma, vrouw van de secretaris, die haar kunstzinnige objecten waarmee ze haar Indische woning heeft aangekleed aangetast en vernietigd ziet worden door vocht en hitte. En last but not least is er het naakte lichaam van Léonie van Oudijck, de chronisch overspelige vrouw van de resident, dat in de Indische badkamer door rode fluimen uit onzichtbare monden bespuwd wordt. In alle drie de Hollandse personages knakt er iets, alle drie zien hun principes, idealen en hartstochten bezoedeld en – in het geval van Léonie letterlijk – bespuwd en besmeurd. Alle drie blijken ze op een fatale manier blind te zijn geweest voor hun ongrijpbare omgeving, opgesloten als ze waren in hun eigen beperkte blik.

Louis Couperus in 1917. Foto M. Goldsmid

Aan het einde van de roman reist een gedesillusioneerde Eva Eldersma naar Batavia en treft een stad vol levende doden, ‘een mausoleum in groen’. Ook dat is doordacht, het werk van een denkend schrijver, en niet iemand die, zoals de kortzichtige (of jaloerse) W.F. Hermans beweerde, zijn pen in parfum doopte. In dat laatste deel zoomt Couperus uit en laat een koloniaal bewind zien dat volkomen geïsoleerd is geraakt van zijn omgeving en onvermijdelijk ten dode is opgeschreven.

Maar hij snijdt nog dieper, De stille kracht is meer dan een antikoloniale roman. De dramatische gebeurtenissen hebben gezorgd voor een verlies van alle zekerheden. Eva Eldersma ziet de tijdelijkheid van alle kunst en beschaving in, het beklemmende aardse ‘gewoel’ waarin in laatste instantie alle zin ontbreekt. En Van Oudijck zegt tegen haar: ‘Alles in mij heeft gewankeld’. Hij rekent weliswaar hard af met de toverkunst van de goena-goena die de residentie tot een spookhuis maakt, maar toch is zijn blik op de wereld voorgoed verstoord geraakt, omdat zijn rationele blik tekort is geschoten, omdat hij domweg niet meer begrijpt, omdat hij in al zijn weldenkendheid en gevoel voor rechtvaardig bestuur geen oog heeft gehad voor, ‘de mystiek der zichtbare dingen’.

Let op, er staat de mystiek der zichtbare dingen – de dingen die we dagelijks zien en denken te begrijpen, dragen betekenissen in zich die zich niet zomaar laten vangen en verklaren. Alles wat wij beschaving en cultuur noemen zijn pogingen de werkelijkheid te beheersen en te overheersen – en er hoeft maar dít te gebeuren of het bouwwerk begint te wankelen. We raken de greep op de wereld om ons heen kwijt en, belangrijker, ook op ons innerlijk, onze eigen geest. Otto van Oudijck en Eva Eldersma zijn mensen die zich niet alleen hardhandig bewust worden van de beperktheid van hun blik op het Indië waarover zij dachten te heersen, maar worden gedwongen tot het besef dat ieder houvast dat gezocht wordt in deze wereld altijd tijdelijk is, bezwering.


Een leeswijzer voor Couperus door Ellen Deckwitz

Op de veranda

Wat een schrijver! Dat Couperus dit werk in een paar maanden schreef, en ook nog eens ter plekke, op de veranda bij zijn zwager op Oost-Java, is bijna niet voor te stellen. En De stille kracht is bovendien maar een kort tussenstation tussen een aantal andere verbluffende romans, die elkaar begin twintigste eeuw razendsnel opvolgden – terwijl het Nederlandse publiek steeds achtelozer zijn schouders ophaalde.

Heel het werk van Couperus is doortrokken van de noodzaak van de menselijke verbeelding. Wij moeten zélf op zoek naar zin, zelf ons eigen leven vormgeven, zelf betekenis geven, nu de grote negentiende-eeuwse zekerheden zijn gesloopt – door Freud, Marx en Nietzsche. Tegelijk knaagt er altijd de twijfel aan de houdbaarheid van die verbeelding, door Couperus illusie genoemd, en de angst dat ons beeld van de wereld om ons heen verstart, enkelvoudig en fundamentalistisch wordt. Dan wordt verbeelding tot inbeelding. Ons hoofd is dan een isoleercel geworden, vol wappiewaan.

Het leven enkel in de verbeelding kan ook steriel en onmachtig worden, zoals Couperus laat zien in het personage van de jonge schrijver Lot, een ironisch zelfportret, in Van oude mensen, de dingen, die voorbijgaan… Die roman, vier jaar na De stille kracht geschreven, is ook een meesterwerk, waarin hij beschrijft hoe een passiemoord in, opnieuw, Indië doorwerkt in levens van een Haagse familie. Maar meer dan een verhaal over schuld en boete, is het een roman over vergankelijkheid – en over seks. Geen schrijver die in zijn tijd zo onbevangen over seksuele diversiteit schreef, die zo vanzelfsprekend queer was, amoreel ook. Vrijwel alle vormen van wellust, erotiek en affectie vinden hun weerslag in de vele personages van Van oude mensen – moordzuchtige hartstocht, gierende jaloezie, seksuele frustratie, afgedwongen seks, aseksualiteit, hoerenlopen, stiekeme betastingen, overspel, pornografie, een vleugje incest en zelfs pedofilie (‘Hij had een hekel aan pasgeboren kinderen, hoewel hij kinderen als ze een paar jaar waren, wel eens heel lief had gevonden… Het troebelde hem voor de ogen…’). In Van oude mensen hunkeren lichamen naar lichamen, tegen een wrang decor van biologische aftakeling. Allemaal in dat keurige Den Haag.

Louis Couperus in 1921. Foto E.O. Hoppé

Onlangs herlas ik de roman en hoewel ik vertrouwd was met de vileine humor en de plastische beschrijvingen van lichamelijk verval, vielme dit keer vooral de sympathie op die zelfs de meest egocentrische personages voor elkaar kunnen opbrengen in momenten van crisis. De hysterie die door de levens van deze kleine zielen jaagt, wordt getemperd door onverwachte momenten van begrip en mededogen.

Net nu de status van Couperus als groot Nederlands schrijver niet langer bevochten hoeft te worden, duikt een nieuw spook op: dat van de ontlezing. Couperus, heet het, zou schrijven in een eigenaardig bloemrijk Nederlands dat jongeren niet meer zou aanspreken of zelfs zou afstoten. Daardoor is angstige smetvrees ontstaan bij juist die instanties die zijn werk honderd jaar na zijn dood onder de aandacht zouden moeten brengen – kun je hier nog wel mee aankomen? Ik ben geen cultuurpessimist, maar het is treurig dat er in Nederland geduwd en getrokken moest worden om enige officiële aandacht te genereren voor de honderdste sterfdag van een van de grootste schrijvers van het land.

Gelukkig gebeurt er toch het een en ander. Op Couperus’ sterfdag, 16 juli, wordt een gedenksteen voor hem onthuld in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Caroline de Westenholz, onvermoeibaar pleitbezorger van het werk van Couperus, publiceerde een nieuwe, strak vertelde, opvallend mooi geïllustreerde biografie van de schrijver, vol verrassende feiten en feitjes, een must voor liefhebbers. Er zijn nieuwe, herspelde edities van Noodlot en van Van oude mensen verschenen, voorbeeldig bezorgd door H.T.M. Van Vliet. Volgende maand verschijnt een nieuwe editie van de meer dan uitzinnige, decadente roman De berg van licht, een unicum in de Nederlandse literatuur. Mooi, nu nog een heruitgave van de meesterlijke romancyclus De boeken der kleine zielen en de belangrijkste boeken van Couperus kunnen een nieuw publiek vinden.

Want iedere tijd schept een andere Couperus; zijn werk is er rijk genoeg voor. De nostalgische gezapigheid waarmee de Haagse dandy Couperus omkleed was geraakt, is nagenoeg verdwenen. Afgestoft toont Couperus zich opnieuw een modern schrijver, die zonder dat je hem geweld hoeft aan te doen, rechtstreeks tot je spreekt. Niets menselijks is hem vreemd, in de kern was de man allesbehalve estheet of onthechte dandy. Dat was buitenkant, een schild wellicht tegen de hem vaak zo vijandig gezinde buitenwereld. In zijn beste werk is Couperus nog steeds verbluffend direct. We herkennen alles, het gaat over ons.