Lize Spit: ‘Schreef ik het Boekenweekgeschenk omdat ik het echt wilde maken, of omdat het me was opgelegd?’

Interview

Eén ding trof Lize Spit onverwacht: haar twijfel of ze haar Boekenweekgeschenk wel schreef uit noodzaak. „Bij andere boeken kun je als schrijver op elk moment stoppen, hierbij niet.” 

Eén dag nadat Lize Spit gevraagd werd om het Boekenweekgeschenk te schrijven, had ze het verhaalidee gevonden. Ze kon aan de slag. Deels ging dat zo snel omdat ze „een stresskip” is, vertelt ze, die de boel graag onder controle heeft – ze kon de deadline voor de novelle, zes maanden later, al voelen naderen. En deels omdat er door dat verhaalidee „een universum openging dat nog in me zat”. Wie, wat, waar: het was meteen uitnodigend, vertrouwd en uitdagend.

Wie? „Een van mijn lievelingsnovelles is Werther Nieland van Gerard Reve. Dat zit ‘m in dat universum van het kind, dat zo volstrekt geloofwaardig beschreven wordt. Ik had zin om zo’n personage voor mezelf te scheppen: een kind waar ik van zou gaan houden, dat op zoek is naar vriendschap, maar ook nog niet alles goed kan bevatten.” Daar was Jimmy, tien jaar, fanatiek verzamelaar.

En waar? Tijd: de jaren negentig, want dat was „een doosje dat ik weer kon openmaken”. Plaats: een dorp met het stratenplan van het Vlaamse plattelandsdorp waar ze is opgegroeid, Viersel, iets ten oosten van Antwerpen. „Dan kon ik me meteen oriënteren. Je moet als schrijver goed weten hoe de straten lopen, wat de afstanden zijn.” En dan door de molen van de fictie gehaald: Viersel werd Bovenmeer, waar ook Het smelt, Spits romandebuut uit 2016, gesitueerd was. „Tijdens het schrijven had ik nu steeds Viersel voor ogen, maar uiteindelijk heb ik dat toch in Bovenmeer veranderd. Om duidelijk te maken dat ik fictie heb geschreven, vooral voor het gezin waarover het gaat.”

Haar novelle De eerlijke vinder draait om het verhaal van het vluchtelingengezin Ibrahimi – zoon Tristan is de klasgenoot van Jimmy. „In Het smelt ging het over een dorp als iets wat je in negatieve zin kan bepalen, een benauwende gemeenschap. Nu dacht ik: er is ook een ander verhaal, een warmer verhaal. Zo’n kleine gemeenschap kan ook een vangnet zijn.” Dat wás haar dorp, toen er eind 1998 een tienkoppig Kosovaars gezin in Viersel gedropt werd, gevlucht voor de oorlog in hun land, maar met open armen ontvangen. Het verhaal van de familie Zenelaj vormde de inspiratie voor De eerlijke vinder.

Jimmy helpt Tristan – met de taal, met schoolopdrachten, met hoe het allemaal werkt in het dorp. Hij neemt de jongen aan de hand, maakt hem wegwijs. Als het gezin het land uit gezet dreigt te worden, wordt de hulp ook nijpender. Tenminste: als Jimmy meegaat in het vermetele plan dat Tristan en zijn zus hebben bekokstoofd. De eerlijke vinder is daarmee een echte Spit: een psychologisch drama over hoe hulp en spel onbedoeld overgaan in een machtsstrijd, met een climax die wurgt en schrijnt.

Het begint onschuldig, lief, met een verzameling flippo’s – de plastic schijfjes met plaatjes erop die in de jaren negentig in zakken chips werden verspreid. „Wil je ze nog eens zien?” Lize Spit (34) staat op van de eettafel in haar Brusselse appartement en haalt twee multomappen uit de kast, met in de insteekhoesjes een bijna volledige collectie flippo’s.

„Ik kreeg deze albums van vrienden, thuis hadden we geen flippo’s. Mijn ouders hadden het niet heel breed, we hadden geen televisie, we waren een gezin van het witte product – het goedkopere huismerk. Ik had dus zelf geen flippo’s, of alleen de dubbele van anderen, maar ik herinner me ze wel uit mijn omgeving, de betekenis die ze kregen, dat fanatisme. Een buurmeisje gaf laatst onze kat eens eten en zag de mappen hier liggen, ze stuurde mij een berichtje: ‘Ik sta hier te wenen in uw keuken.’ Er kwam ineens een jeugdsentiment op.

„Ik had er zeker gevoelig voor kúnnen zijn, voor die flippo-rage, ik herken die controledrang. Het is die leeftijd waarop je merkt dat de wereld steeds meer bij je binnenkomt en te groot begint te worden om nog te kunnen bevatten, je voelt dat ergens al. Wat je dan doet: iets zoeken dat wel overzichtelijk is, dat je kunt omvatten. De volwassen verzamelaars die ik ken hebben ook een hang naar controle – de kunst van het verzamelen is toch de illusie dat je álles hebt. Dat er zoiets bestaat als een complete collectie. Hoe completer je verzameling is, hoe completer jij wordt.

„Het is een eigenschap die past bij Jimmy, ook omdat het in het verhaal een interessante verbinding aanging met die vriendschap met Tristan, die eigenlijk helemaal niets bezit, niets kán verzamelen, maar wel een groot gezin heeft… Jimmy is enig kind en zijn ouders zijn kort voordat het verhaal begint uit elkaar gegaan, dus hij heeft een sterk verlangen om de dingen te controleren, om rituelen te verzinnen die hem kaderen in het leven. De hulp aan Tristan is ook een soort compleet maken van een verzameling.

„Daarmee werd dat verzamelen en die macht een thema, maar dat heb ik niet van tevoren zo bedacht. Zo moet je nooit op een verhaal afstevenen, denk ik. Dat ontstaat uit de situatie en uit de persoonlijkheden die je in die situatie brengt. In het dorp in mijn hoofd passeerde Jimmy de boerderij die we in Viersel ‘Klein Kosovo’ noemden – dat was een enorme schuur met spullen, een uitdragerij met alles wat je maar kon bedenken, van opgezette dieren tot doodskisten. Als kinderen vonden we dat groots, echt een paradijs voor de verbeelding. Maar dat had een andere kant: het heette Klein Kosovo vanwege de Zenelajs.

„Elbie Zenelaj, aan wie het boek is opgedragen, kwam bij mij in de klas, ze is jarenlang een van mijn beste vriendinnen geweest. Ik heb haar ook wel geholpen, met het schrijven van haar spreekbeurten bijvoorbeeld. Over de leeuw en het lieveheersbeestje – dat wist ik niet meer, Elbie vertelde het me. Ons contact was verwaterd, maar vanwege dit boek heb ik weer contact gezocht. Ik herinnerde me de geruchten over hun vluchtverhaal, wilde verhalen, dat ze mensen hadden ontmoet die gedwongen waren de foetus uit de buik van een vermoord familielid op te eten… Hoe het echt zat wist ik niet.

„De oorlog, dat leed, daar praatten we als kinderen niet over. Dat zei Elbie ook: ze werden gewoon aangenomen als nieuwe klasgenoten, met wie je vanzelfsprekend speelt. Zo heeft ze haar jeugd doorgebracht in een dubbelleven: overdag was ze een kind tussen de kinderen, en dan kwam ze ’s avonds thuis en gingen de deuren dicht, bleven ze met het hele gezin in dezelfde kamer, er mocht niemand binnenkomen, alle lichten bleven aan. Dan was het een traumatisch gezin – ik heb dat allemaal niet geweten. Terwijl ik daar thuis kwam. Overdag was die bedrukking helemaal niet voelbaar.

„Het is niet autobiografisch, maar het is wel Elbie-biografisch, zeg maar, het verhaal van Tristans vlucht. Ik heb het personage van Tristan vormgegeven aan de hand van onze gesprekken – al heb ik de climax verzonnen, hoor. Of ik me haar verhaal heb toegeëigend? Ze weet dat ik het gebruik, heeft daarmee ingestemd – en het zou ingewikkelder geweest zijn als ik haar perspectief had gekozen, of dat van Tristan dus. De moeilijkste vraag bij het schrijven is altijd welk perspectief je moet kiezen – vanuit wie vertel ik dit, met wie laat ik de lezer zich identificeren, en vooral: welk perspectief levert het meest geloofwaardige resultaat op? In de tijdspanne die ik had voor het schrijven was het eigenlijk onmogelijk om genoeg research te doen naar het perspectief van een vluchteling, dat was een praktisch punt. Het leek me ook interessant als ik kon tonen dat iemand die in zo’n dorp woont al even verdwaald en zoekend kan zijn als zo’n gezin dat daar aankomt.

„Ik moet denken aan de scène waarin Jimmy en Tristan over straat lopen en ze beiden heel anders worden aangekeken door de anderen in het dorp. Jimmy ligt niet goed, omdat zijn vader mensen heeft opgelicht. Tristan wordt wél gewaardeerd en Jimmy is eigenlijk jaloers op hem. Als lezer kun je denken: waarom zou je jaloers zijn op zo iemand, die alles heeft achtergelaten? Maar ik hoop dat je ook voelt: Jimmy wil óók het gevoel hebben dat mensen hem willen helpen, gezien worden. Dat is misschien een raar element in een verhaal over oorlogsvluchtelingen, maar het is ook een perspectief dat veel over het heden vertelt – over wat mensen drijft die zich minder verwelkomend opstellen.

„Nu zijn er natuurlijk ook gezinnen uit Oekraïne opgevangen, met alle warmte en inzet. Tegelijk zie je dat gezinnen van elders of alleenstaande mannen het moeilijker hebben, die zijn minder welkom. Wie wel, wie niet – daar zie je al: bij hulp spelen allerlei machtsrelaties mee. Ik heb wel getwijfeld: moet ik dat heden ook in de novelle betrekken? Maar ik besloot toch om het klein te houden. Wat niet wegneemt dat het nog iets toont over de verhouding tot mensen die je helpt. Hulp is niet onschuldig, ook al is het goedbedoeld.

„Het is een soort zorgrelatie, want je hebt de controle over iemands wording. Dat is fantastisch voor de helper – ja, dat bedoel ik een beetje cynisch. Als Tristan een basis heeft en hij zich verder ontwikkelt, krijgt Jimmy het daar moeilijk mee. Hij verliest de controle, over die vriendschap, of vooral over Tristan. Dat probeert hij vast te houden, door vaker zijn taal te corrigeren oefent hij stiekem macht uit. Door hem te tonen: je hebt mij nodig, je kunt mij niet zomaar in de steek laten. Als je het als metafoor wilt zien, zegt het dat het gemakkelijker is te zorgen voor iets dat je onder controle houdt dan voor wat zelfstandig is en je ontglipt.

„Dat raakt inderdaad ook aan de thematiek van mijn tweede roman Ik ben er niet, over de machtsverhouding in een ingewikkelde liefdesrelatie. En net als in Het smelt verkennen de kinderen elkaars grenzen onder het mom van een spel – dat klopt wel, maar de gelijkenis is er onbewust in geslopen, ik heb er niet zo bij stilgestaan. Uiteindelijk gaat bij kinderen bijna alles via spel, toch? Die gaan niet rond de tafel zitten en elkaar aftasten in een gesprek – dat gaat spelend. En er speelt nog een andere factor mee dan in Het smelt: de grenzen van Tristan zijn opgerekt door het trauma van zijn vluchtgeschiedenis, misschien zelfs doorbroken. Daardoor heeft hij minder goed in de gaten wat kan, wat normaal is. Dat maakt het gemakkelijker om over andermans grenzen te gaan, of over zijn eigen grenzen heen te laten gaan.

„In hulp en hulpbehoevendheid kan zoiets neerdrukkends zitten. Enkel al het feit dat je akkoord moet gaan met afgedankte kleding uit zakken om daaruit je outfit samen te stellen – dat is beschamend, als je een zelfde bestaan had als de mensen die je nu die afdankertjes schenken. Zoiets verlegt je grenzen, in negatieve zin, dat beïnvloedt je zelfrespect, je zelfbeeld. Net als dat je eraan gewend raakt in een emmer te plassen, net als dat de mensen in het dorp allemaal niet weten wat je tijdens je reis hebt meegemaakt. Dat je mensen hebt zien lijden onderweg, en dat je niet weet of zij het hebben gehaald. Dat kan je ook met een schuldgevoel opzadelen: waarom zij niet en ik wel?

„Het contact met Elbie werd weer intiemer en ze vertelde me eens dat de oorlog en de vlucht nog maar het begin was, niets vergeleken bij wat er daarna kwam. Als ze in het dorp ’s avonds langs haar ouderlijk huis rijdt, ziet ze dat haar zus nog met het licht aan slaapt, vertelde ze. Zelf is ze in een gewelddadige relatie terechtgekomen en daar flink op de proef gesteld. Daardoor besefte ik: trauma kan veroorzaken dat je grenzen zo zijn opgerekt en je kwetsbaarder bent. Ik was erdoor geraakt: dat een vrouw die als kind wegvlucht uit de oorlog uiteindelijk de oorlog in huis neemt. Soms is ongeluk een soort snuffelende hond die op zoek gaat naar de ruimte die er ooit al gemaakt is.

„Zo werd het warme verhaal toch weer tragisch, ja. Het gaat toch niet zonder iets verdrietigs, zonder de menselijke tekortkomingen. Of het werd een fijn en leuk boekje, maar oppervlakkig. Want er is ook een keerzijde – of dat is tenminste het verhaal van de schrijver die ik ben.

„Aan het schrijven van het Boekenweekgeschenk trof mij één ding onverwacht – maar het geldt natuurlijk voor alles wat je in opdracht schrijft: dat ik me telkens afvroeg of ik dit wel schreef vanuit een gevoel van noodzaak. Bij andere boeken kun je als schrijver op elk moment stoppen, hierbij niet. Schreef ik dit dan nog omdat ik dit echt wilde maken, of omdat het me was opgelegd? En als die druk van buitenaf er niet was, had ik dan de noodzaak om dit te vertellen wel gevoeld?

„Die voelde ik uiteindelijk zeker. Juist omdat het ook een deel is van mij – het speelt zich af in mijn verleden, in Het smelt wordt Klein Kosovo genoemd in het voorbijgaan, en dat voelde toch nog niet goed. Door Elbies verhaal nu echt te leren kennen heb ik echt iets toegevoegd aan het verhaal van mijn verleden. Gezien dat de medaille een mooie kant heeft, maar ja, toch ook die keerzijde.”