Lieske neemt je mee op avontuur

Recensie

Boeken

Tomas Lieske In zijn nieuwe roman wisselen ernst en speelsheid elkaar als vanouds af. Het levert een speels verhaal op met eigen wetten en rare regels.

Illustratie Ted Struwer

Illustratie Ted Struwer


Het veen bewaart. De vijf broertjes Boonervliet ontdekken de conserverende kwaliteiten van de moerassige veengronden nabij hun nieuwe huis. Tussen het kikkers en zwanen molesteren door, stuiten ze op een riem, die toebehoort aan een ruiter, die kennelijk ooit zijn paard bestegen was en daarop in het veen is verdwenen, vastgezogen en wel verzwolgen, maar niet vergaan. Waarna paard en ruiter, een onbepaalde tijd later, door de noeste wegpeuterwerkzaamheden van de schatgraversjongens als dubbel veenlijk weer aan het daglicht worden blootgesteld. ‘Voorhoofd, oogleden, neus, lippen, kin, oren, alles is herkenbaar. Bijna blauw van kleur en met een vreemde glans, maar het is bewaard en de ruiter ziet eruit alsof hij op de rug van zijn paard in slaap gevallen is.’

Gruwelijk en aantrekkelijk is het. Er wordt iets opgegraven – waarmee er iets gebeurt, maar nog niet echt een verhaal aanvangt, in het eerste hoofdstuk van Niets dat hier hemelt, de nieuwe roman van Tomas Lieske. Dit paard is niet helemaal morsdood en ook niet levend, ‘dit was niet dood, dit was leven van lang geleden’, zoals later in de roman staat. (Of: ‘wat er geweest is is er steeds nog even’, om hoopvol én zwartgallig met Gerrit Kouwenaar te spreken, in het gedicht met de regel die de titel van Lieskes roman werd.)

Dat kan, zo’n versmelting van verleden en heden, bij uitstek in een roman. „Literatuur is meer gebaat bij het beschrijven van onmogelijkheden, toch?” zei Tomas Lieske (1943) in een interview met Trouw, toen drie jaar geleden Honderd hoge dagen verscheen – een roman waarin een hijskraandrijver in Saoedi-Arabië plotseling Ludwig van Beethoven in zijn cabine aantreft, want het wordt Lieske niet gauw te gek. „Nee, ik wil in de roman een wereld beschrijven die alleen in de roman bestaat. Een spiegel van de werkelijkheid, natuurlijk, maar dan wel een spiegel met eigen regels en wetten.”

Dat maakt Lieske weer waar. Een eigenzinnige wereld trok hij op in Niets dat hier hemelt: een uithoek van Nederland in de jaren dertig van de vorige eeuw, De Veense Ecken, een dorp te midden van de moerassen dus, van levende, maar niet-ademende, onveranderlijke veengrond. Daar wonen mensen met namen als Kottentier, Vredevlees, Adèle Tolla, ‘de oude heer Spiree’. En vooral Benjamin Visator, de jonge hoofdpersoon, die alles om hem heen in gelijke mate opzuigt en waardeert en dus in het tweede hoofdstuk de tijd neemt om alles uitgebreid te introduceren, vol verwondering. Waardoor je je wel, zoals vaker bij Lieske, afvraagt waar dit heen zal gaan, óf het ergens heen gaat, of dat alles blijft buitelen, zoals in Benjamins jongenshoofd, of alles juist vast zit, halfdood in het veenmoeras.

Wilde waarnemingen

De combinatie van die twee, buiteling en verstilling, bepaalt al decennialang de sfeer in de avontuurlijke romans van Tomas Lieske, waar wilde waarnemingen landen in gebeitelde zinnen. Over het veen: ‘Het water leek dood en zonder kringels. Maar als je lang genoeg keek, zag je overal plopjes en kleine adembellen van amfibieën en allerlei inheemse insecten die diep in de modder een schijnwereld in stand hielden en daar hun dorpen, of hoe noemden zij dat zelf, bouwden en met liefhebbende terechtwijzingen of met tirannieke zweepslagen ordenden.’ Nee, realistische taal voor een jochie is dat niet, maar daar gaat het Lieske dus niet om. (Zie hier waarom zijn literatuur meer gebaat is bij het beschrijven van onmogelijkheden: Lieske neemt je mee op avontuur.)

Schijnwerelden die geordend moeten worden, liefhebbend of tiranniek – behalve sfeervol is die veenbeschrijving ook veelzeggend: dit is een wereld waartoe de moderniteit nog niet doordrong. Dat verandert rond de komst van het gezin Boonervliet, verhuisd vanuit Duitsland. Zij trekken in het grote ‘jachthuis’, waar vader een ‘dagtaak’ heeft aan het verwekken van zijn talrijke nageslacht (de gekte doet geregeld denken aan de vrolijkmakende dwaasheid van Merijn de Boer, denk bijvoorbeeld aan, hé, diens roman ’t Jagthuys). De ‘Boonervlieter boys’ ontdekken het veenlijk, maar brengen ook de buitenwereld het dorp binnen – het leukst toont Lieske dat doordat ze bij Benjamin dat fenomeen introduceren van een papieren ding waarin iedere dag beschreven staat wat er overal op aarde gebeurt. ‘En iedereen gelooft dat dan?’ vraagt Benjamin. De dorpsjongen blijft voor zichzelf denken, maar de volgzaamheid van de massa is dan al een thema geworden. De broertjes Boonervliet hadden hun eigen geheime club al ‘Hitlerjugend’ genoemd, iets wat ze toevallig in Duitsland opgepikt hadden.

Omineuze vrachtwagens

Zo lijkt Niets dat hier hemelt gaandeweg soms een spiegel te worden van de werkelijkheid, ook al omdat er ’s nachts omineuze vrachtwagens opduiken en een deel van het moeras plots afgerasterd is. Maar voor je alles ernstig gaat opvatten, als een parabel over volgzaamheid, verlies van onschuld, machteloosheid en dappere dorpse koppigheid, kietelt Lieske je ook weer weg van de serieuze bedoelingen. Zijn verhaal wil ook gewoon een verhaal zijn dat z’n eigen wilde wetten en rare regels bepaalt.

En dan zit bijvoorbeeld ineens Rosa, de voormalige oppas van Benjamin en even intimiderend als bekoorlijk, op de schouders van de oudste Boonervliet-zoon, en wel spiernaakt, ‘met een stomende dot schaamhaar’ tegen zijn nek. Waarom, waartoe? Misschien omdat er een wederzijds machtsspel van manipulatoren gaande is, maar in elk geval omdat dat een verhaal oplevert waarvan je opveert van verwondering. Door woorden laat Benjamin zich graag vangen en vasthouden, weet hij dankzij zijn vader, die ooit in de buik van een walvis opgesloten zat, of zo gaat het verhaal tenminste (ook weer een heerlijk hoofdstuk).

Die walvisgeschiedenis krijgt een soort parallel in het leven van Benjamin – zoals alle elementen in Niets dat hier hemelt op een of andere manier wel bij elkaar passen. Niet vanwege een beredeneerde, mathematische logica, het is eerder een wilde compositie die gevoelsmatig toch in evenwicht is. Lieske lees je eerder voor de sfeer en het gevoel dat die oproept, dan voor het verhaal, maar toch weet hij in deze roman ook genoeg orde te suggereren in de chaos om steeds te blijven boeien. Dat doet hij door scènes te schrijven waar hij de raadselachtigheid van het leven in toelaat – of het gesuggereerde leven, dat zo’n lekker verhaal vormt. Zoals die geconserveerde ruiter en paard, die de hele roman blijven opduiken: terwijl de tijd voort raast wordt hij steeds verder blootgelegd en gestut met palen en stangen. ‘Het gezicht kon elk moment gaan glimlachen omdat het bevrijd was uit het veen. De ogen konden elk moment geopend worden, de lippen konden mij zo dadelijk toespreken’, voelt Benjamin. Het geldt voor roman en veenlijn in gelijke mate: het lijkt levend en echt, erin geloven voelt gevaarlijk, en toch is de verleiding groot om er, met Benjamin, heel dichtbij te willen komen.


Lees ook dit interview met Tomas Lieske over poëzie: ‘De gedichten zijn veelal pogingen het onbenoembare te grijpen’