Liesbeth Woertman, emeritus hoogleraar psychologie, bekend van haar boeken over lichaamsbeeld, schoonheid, ouderdom en identiteit, hoe ons denken daarover verandert door cosmetische chirurgie en sociale media, werd geboren in het huis van haar grootouders, in de Sterrenwijk in Utrecht, een volksbuurt. Haar ouders, postbode en huisvrouw, konden zelf geen huis krijgen en woonden bij hen in op veertig vierkante meter. Dat was in 1954. Een jaar later verhuisden ze naar Oudwijk, daarna naar een etage in de Zeeheldenbuurt en uiteindelijk, met vijf kinderen, naar nieuwbouw in Overvecht.
Op haar vijftiende werd Woertman door haar moeder van de mavo gehaald. „Ik had zeven onvoldoendes”, zegt ze. „Als ik niet wilde leren, moest ik maar gaan werken voor een baas.” Ze was al verkoopster bij Jamin en een schoenwinkel geweest, bijbaantjes, en nu werd ze fulltime administratief medewerkster op een verzekeringskantoor. Van haar eerste loon kocht ze een fluwelen Levi’s die zo strak was dat ze moest gaan liggen om de rits dicht te trekken. Op haar zeventiende raakte ze zwanger. Dat was in 1971. „Ik wist niet wat ik moest doen”, zegt ze. „Abortus lag niet voor de hand, in een katholiek gezin.” Op haar achttiende werd haar zoon geboren, haar oudste.
En was je getrouwd.
„Nee, ik was niet getrouwd.”
Ze zit aan tafel in haar huis met tuin in Wijk bij Duurstede, waar ze nu acht jaar woont. Ze was ziek geworden, baarmoederhalskanker, en verdroeg de drukte van de stad niet meer. Ze dacht dat ze dood zou gaan en ze wilde het haar man, met wie ze nu achttien jaar samen is, niet aandoen alleen achter te blijven in hun grote huis in Utrecht. Ze praat er openhartig over. Ze is sowieso openhartig, behalve als het over die eerste zwangerschap gaat. Dan valt ze stil. Ze heeft weinig tot geen herinneringen aan die tijd, zegt ze. Ze was „niet aan”. Ze had „geen idee”. Ze „deed maar wat”.
Je ging wel terug naar school.
„Omdat het broertje onder mij zijn mavodiploma haalde. Ik dacht: wat hij kan, kan ik ook. De directeur wilde me niet hebben vanwege die onvoldoendes, maar ik heb gepraat als Brugman en toen liet hij me toe als risicoleerling. Ik heb het in één jaar gehaald, terwijl ik zwanger was. School kwam me goed uit. Het leidde me af.”
Op haar drieëntwintigste kreeg ze nog een zoon en met zijn vader trouwde ze wel. Maar het huwelijk duurde niet lang. Ze deed de sociale academie, had daarnaast allerlei banen, studeerde vanaf haar zesentwintigste psychologie aan de Universiteit Utrecht en meteen na haar doctoraal werd ze aangesteld als universitair docent. Dat was in 1988. Zes jaar later promoveerde ze op een onderzoek naar lichaamsbeeld en in 2003 werd dat haar eerste publieksboek, Moeders mooiste, de schone schijn van het uiterlijk, waarin ze beschrijft hoe een lichaamsbeeld ontstaat en functioneert, wat er mis kan gaan.
Vrouwen van 20 zijn bang dat ze te laat zijn als ze nu niet met botox beginnen”
Wat interesseerde je daar zo aan?
„In die tijd was ik ook therapeut, ik behandelde vooral vrouwen, en het bevreemdde me dat ze allemaal iets ingewikkelds hadden met hun lichaam, ongeacht waar ze verder mee kwamen, depressie, angst of wat ook. Ze vonden zichzelf onaantrekkelijk. Ze verafschuwden zichzelf of delen van zichzelf. En dat had weinig te maken met hoe ze eruitzagen. Ik kende dat wel uit mijn eigen leven en toch had ik niet verwacht dat psychische klachten zo vaak samengingen met een verstoord of gefragmenteerd lichaamsbeeld. Ik dacht: wat is eigenlijk een normaal lichaamsbeeld? Daar bleek nooit goed onderzoek naar te zijn gaan. En dat ben ik gaan doen.”
Een normaal lichaamsbeeld, schrijf je in je boek ‘Psychologie van het uiterlijk’, begint bij een veilige hechting in de vroege jeugd.
„Ben je als baby gekoesterd en omarmd? Was je welkom en is er met liefdevolle aandacht naar je gekeken? Dat is cruciaal voor de ontwikkeling van je zelfvertrouwen, je zelfbeeld. In de psychologie wordt een tweedeling gemaakt tussen een veilige en onveilige hechting, en een onveilige hechting kan tot allerlei problemen leiden. Je staat echt op een andere manier in de wereld. Je gaat er niet van uit dat mensen het goede met je voor hebben, of dat iets positiefs jou vanzelfsprekend toevalt. Je neemt een houding aan van: wie maakt mij wat? Of: ik kan niks en ik weet niks, laat me maar. Als ik het vroeger in de collegezaal uitlegde aan studenten, was er altijd een grote groep die me direct begreep en een kleinere groep die me absoluut niet begreep. Kunt u het nog een keer uitleggen? Dat waren de veilig gehechten.
„In de loop van de jaren ben ik die tweedeling wel te grof gaan vinden. Ik denk dat iedereen in meer of mindere mate veilig en onveilig gehecht is, de uitersten zijn zeldzaam. Wat ik ook denk: een onveilige hechting kan al beginnen in de baarmoeder. En het kan van generatie op generatie worden doorgegeven. Stress, oorlog, ontheemding, armoede, mishandeling, verslavingen, al die ervaringen bepalen de gevoelsgrondslag waarmee een kind geboren wordt. Het is maar zelden zo dat twee veilig gehechte mensen een onveilig gehecht kind krijgen.”
Je had, daar kom je ook in je nieuwste boek op terug, geen goede relatie met je moeder.
„Naar westerse normen was ze een fantastische huisvrouw. Netjes, schoon. Ze kon goed koken. Ik denk dat ze de eerste anderhalf jaar goed voor me gezorgd heeft en dat moet iets van een bodem in me hebben gelegd, anders was ik in een inrichting beland of verslaafd geraakt. Ja, dat meen ik serieus. Ik had vier broers, allemaal jonger dan ik, en ze was meer van de jongens dan van de meisjes. Meiden waren lastig. Op een dag, ik was denk ik al in de dertig, vertelde mijn moeder dat ze me toen ik anderhalf was op schoot had met mijn gezicht naar haar toe en zich opeens realiseerde dat ik haar zag. Toen heeft ze me omgedraaid. Het klopte helemaal met mijn gevoel bij haar. Ze heeft me altijd afgewezen. Als kind fantaseerde ik dat mijn ouders niet mijn echte ouders waren. Ik las veel en in sprookjes en verhalen worden kinderen bij de geboorte nogal eens verwisseld of te vondeling gelegd. Zo had ik het voor mezelf opgelost. Mijn moeder was mijn moeder niet. Mijn vader hield wel van me, daar heb ik nooit aan getwijfeld. Maar het was een dunne liefde.”
In ‘Wie ben ik als niemand kijkt’ schrijf je dat je moeder zich in alle huizen waar ze heeft gewoond nooit thuis heeft gevoeld.
„Daar dacht ik pas na haar dood weer aan, dat ze dat weleens tegen me gezegd had. Ik moest ervan huilen. Ze is vorig jaar gestorven, in het verpleeghuis. Toen ze nog leefde hoopte ik dat ik nog een paar gezonde jaren zou hebben zonder haar. Ik zag mezelf altijd als tegenover haar en nu denk ik: we leken op elkaar. Ze was autodidact, ze las zich het lazarus en misschien is het haar gevoel van ontheemding geweest dat ze aan mij heeft doorgegeven.”
Je noemt jezelf geen goede moeder.
„Nee. Ik was te weinig aan om echt te zien wie mijn zoons waren. Ik denk niet dat ze veilig gehecht zijn. Mijn oudste zegt dat hij nergens last van heeft. Mens, begin je er nu alweer over? Met mijn jongste kan ik er wel over praten. Hij zegt dat hij tekort is gekomen. Mijn grote geluk is dat het tussen mij en mijn kleinkinderen, ze zijn vijftien en twaalf, vanaf het begin helemaal vanzelf is gegaan, zonder dat ik er moeite voor hoefde te doen. Met hen ben ik altijd aan.”

Oude vrouwen vinden andere oude vrouwen ook onaantrekkelijk, nutteloos, tragisch
Denk je bij iemand met een verstoord lichaamsbeeld altijd: onveilig gehecht?
„Ja, voor mij is dat een pijl naar: niet gezien. Ik zie depressie ook niet als hersenziekte. Parkinson, dat is een hersenziekte. Alzheimer. Depressie en angststoornissen zijn uitingen van machteloosheid. Van teleurstelling en verdriet ook, omdat het leven niet zo gaat als je het bedacht had. Je huwelijk loopt stuk, je wordt ontslagen, je kinderen, nou ja, met kinderen kan van alles misgaan. En je kan of wil dat niet aanvaarden.”
In ‘Je bent al mooi’, uit 2019, schrijf je dat we steeds ontevredener worden over ons uiterlijk.
„In de tijd van mijn proefschrift, begin jaren negentig, was er nog geen internet en geen mogelijkheid om jezelf te vergelijken met gefotoshopte beelden op Instagram en TikTok. De cosmetische chirurgie kwam pas echt op na 2000. Robert Schoemacher begon met zijn tv-programma Make me beautiful. Je kon een brief schrijven: ik ben ongelukkig met mijn neus en mijn borsten. Als je werd uitgekozen ging je eerst in HEMA-ondergoed op de foto, in lelijk licht, en dan pakte hij je gezicht vast: ik zie ook dat en dat. Ik zou die man er nog om kunnen slaan. Je bent al zo ongelukkig, en dan komt hij met zeven dingen waar ook nodig wat aan gedaan moet worden. Na de behandelingen werden de vrouwen getoond in prachtig licht, prachtig opgemaakt, in nieuwe kleren. Ze waren op dieet geweest. Familie, vrienden, iedereen zat te applaudisseren. Ik moest ervan huilen, echt.”
Wat vond je er zo erg aan?
„Nog best moeilijk om onder woorden te brengen, maar het heeft te maken met jezelf als ding zien en als ding gezien worden. Je laat je in al je kwetsbaarheid in de grond boren door een zogenaamde deskundige, waarna je een grote zak snoep krijgt. De vrouwen en meisjes in Make me beautiful zaten niet aan de bovenkant van de samenleving. Na twee dagen stortte dat mooie haar natuurlijk in en geld voor die dure kapper was er niet.”
En jij dacht bij al die vrouwen…
„Dat ze onveilig gehecht waren, ja.”
Denk je dat nog steeds, nu het aantal botox- en fillerbehandelingen in Nederland inmiddels ver boven de miljoen per jaar ligt?
„Het is zo genormaliseerd dat onder de klanten van cosmetisch artsen ook wel veilig gehechte mensen zullen zitten. Maar ik kan dat niet bewijzen. Er is in Nederland nog nooit fatsoenlijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen hechting en cosmetische ingrepen.”
Als mensen het willen, wat is dan het probleem?
„Dat met elke ingreep de onvrede groter wordt. Als ik dit” – ze wrijft over haar voorhoofd – „laat wegspuiten, dan valt dat” – ze wrijft over hals – „meer op, en dan dat, en dan dat, en het ideaal blijft onbereikbaar. De markt richt zich al op meisjes van acht, met make-uplijnen en parfums specifiek voor die leeftijd, ze worden aangeprezen op TikTok. Jonge vrouwen van twintig, dertig zijn bang dat ze te laat zijn als ze nu niet met botox beginnen. Vrouwen van alle leeftijden worden gedwongen om erover na te denken. Doe ik het wel of doe ik het niet? En wat je ook doet, het is nooit goed. Ja, voor mannen begint dat ook te komen. Maar minder.”
Zou je het zelf willen?
„Wat zeg je?”
Of je zelf botox of fillers zou willen. Fantaseer je erover?
„Dat zou wel de grap van het jaar zijn, als ik het deed. Ik dol er weleens over met mijn man of met vriendinnen.”
Wat zou je laten doen?
„Deze natuurlijk.” Ze wijst naar de fronsrimpel tussen haar wenkbrauwen. „Die had ik al op mijn negentiende. Als je veel leest, krijg je daar een leesdeuk door het knijpen met je ogen. Jij hebt hem ook.”
Sinds Adam en Eva maken mensen zich mooi.
„Dat is zo, maar zoals nu, het soort ingrepen, de schaal waarop, dat is in de westerse wereld nieuw. We worden steeds ouder en we laten het verval steeds minder toe, het verdriet, het ongemak, de imperfecties van het leven. Wat ik ook een groot punt vind: dat je een gebotoxt en met fillers volgespoten gezicht niet kunt lezen. Alle expressie verdwijnt. Wat doet dat met onze interacties? Hoe gaat dat tussen een gebotoxte moeder en haar kind als er nog geen taal is? Tussen dementerende mensen en hun gebotoxte verzorgers als de taal verdwenen is? De resonantie tussen mensen, de wederkerigheid, een belangrijke grond van ons menszijn, wordt er op z’n minst door verdund. Tegelijkertijd ben ik een aartsoptimist. De meeste mensen zullen er niet aan beginnen.”
In ‘Wie ben ik als niemand kijkt’ laat je zien hoe negatief we over oude vrouwen denken.
„Dat heeft mij ook zeer verrast. Oude vrouwen worden – dat blijkt uit onderzoek in alle leeftijdsgroepen – gezien als onaantrekkelijk, ongelukkig, nutteloos, tragisch. Oude vrouwen vinden dat zelf ook van andere oude vrouwen. Mij sterkt dat in de overtuiging dat we dat gruwelijk negatieve beeld in beweging moeten krijgen. Vrouwen moeten, net als in de jaren zestig en zeventig, toen het over gelijke rechten en abortus ging, in verzet komen. We zijn nog nooit met zoveel geweest en nog nooit in zo’n goede gezondheid. We kunnen nog steeds onze talenten inzetten, met al onze ervaring een bijdrage leveren. Maar in plaats daarvan zijn vrouwen van vijfendertig al bang om te worden afgeschreven en rennen ze naar de cosmetische kliniek. Ik begrijp het wel, hoor. Toen ik twintig werd dacht ik ook dat mijn leven voorbij was.”
Dat verander je toch niet?
„Nee, maar oude vrouwen kunnen wel laten zien dat je niet zo bang voor de ouderdom hoeft te zijn. En je kunt maar beter wat eerder in je leven onder ogen zien dat je het verval toch niet tegenhoudt.”
Heeft je ziekte je daarin gesterkt?
„Dat heeft me wel geholpen, ja. De ervaring van volkomen machteloosheid had ik nooit toegelaten, nooit helemaal. Toen ik baarmoederhalskanker bleek te hebben moest ik me wel overgeven, het kon niet anders. Na de operatie werd er een uitzaaiing gevonden en de vraag was of ik het traject van chemo en bestralingen in zou gaan. Voor mij hoefde het niet, maar mijn man, mijn zoons en een vriendin vonden dat ik het moest doen. Ze zouden me helpen om erdoorheen te komen. En toen deed ik de waanzinnige ervaring op dat ik door de mensen om me heen gedragen werd. Echt, waanzinnig.”
Zeg je nu dat je het niet had willen missen?
„Nee, ik had het liever niet meegemaakt. Maar ik had nooit kunnen verzinnen… ik kan het niet goed uitleggen.”
Dat er wél van je gehouden wordt?
„Ja. Ik weet ook nog dat ik uit de narcose kwam en, heel even, een gevoel van eenheid had, van samenvallen met mezelf. Misschien kwam het door de morfine, maar toch. Ik heb toen voor mezelf gezworen dat ik niet meer bang zou zijn om dood te gaan. Tot nu toe is dat gelukt. Of ik nog zo blijmoedig ben als het moment daar is durf ik niet te zeggen. Maar nu maakt het me niet zoveel uit of ik leef of sterf.”
