N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Levenswijsheid Het wegvallen van normen en de valse beloften van het neoliberalisme hebben een ongekende motivatie-crisis veroorzaakt. Biedt levensfilosofie een uitkomst?
Jarenlang heeft boven de ingang van de Internationale School voor Wijsbegeerte de spreuk ‘Wees mens’ gestaan. Filosofie was niet een abstracte discipline, maar moest leiden tot een beter, voller en bewuster bestaan. Ze was een levenswijze, niet een kennisvak zoals dat aan de universiteiten onderwezen werd. Veelzeggend genoeg huisde de school, totdat vlak daarbij een snelweg werd aangelegd, als een soort retraite-oord diep in de bossen van Leusden.
Esoterisch? Gelukkig werd, en wordt, er in Leusden serieuze filosofie bedreven met stevige ankers in het academische denken. Maar even ontegenzeglijk is dat laatste ‘geprofessionaliseerd’ geraakt en proberen de faculteiten Wijsbegeerte zo wetenschappelijk mogelijk te werk te gaan. Dat wil zeggen: objectiverend, afstandelijk en beroepsmatig. Een researcher maakt zich druk om publicatielijsten, peer reviews en onderzoeksfinanciering, niet om de vorming van zijn ziel.
Ooit was dat anders, zo betoogt de Nederlandse filosoof Joep Dohmen in zijn magnum opus Iemand zijn. In de oudheid was filosofie ondenkbaar zonder dat de denker daarbij zijn eigen persoon in het geding bracht. Denken over het ‘zijn’, over de natuur en over het ‘zelf’ was nog niet uiteengevallen in observatie van de werkelijkheid (wetenschap), speculatie over de samenhang daarvan (filosofie) en de vraag hoe de mens daar met heel zijn doen en laten in paste – of in moest passen.
Dat heeft voor- en nadelen. De wetenschappelijke arbeidsdeling heeft ontegenzeglijk veel nut en vooruitgang gebracht. Maar wanneer filosofie zich losmaakt van de beslommeringen van het dagelijks leven, dreigt een wereldvreemdheid waaraan academische discussies niet altijd weten te ontkomen. Wereldwijsheid, aan de andere kant, wordt dan overgelaten aan goeroes, influencers en de zachte dwang van markt en mode.
Filosofie-als-zelfzorg
Al sinds vele jaren en talrijke boeken bepleit Dohmen daarom een filosofische levenskunst die theoretische reflectie en praktische vormgeving van het eigen bestaan bijeen houdt. Hij laat zich daarbij inspireren door de Duitse denker Wilhelm Schmid en de Franse filosoof en oudheidkundige Pierre Hadot. Die laatste oefende op zijn beurt grote invloed uit op Michel Foucault en diens project van filosofie-als-zelfzorg in zijn onvoltooid gebleven Geschiedenis van de seksualiteit.
Daar blijft het voor Dohmen niet bij. In Iemand zijn gaat hij in discussie met een indrukwekkende reeks filosofen, pedagogen, sociale wetenschappers en zelfs auteurs van beleidsnota’s die vanuit uiteenlopende invalshoeken het hunne zeggen over de manier waarop je kunt uitgroeien tot een evenwichtige persoonlijkheid: één waarin het leven, om het met Foucault te zeggen, tot een kunstwerk wordt.
Vooral om de vorming van jonge mensen is het Dohmen, met zijn achtergrond in het onderwijs, in dit boek te doen. Zij lijden immers het meest onder de moraal van vrijheid-blijheid die de norm is geworden van een samenleving waaruit traditie en autoriteit radicaal verdwenen zijn. Die bevrijding mag nog zo zonnig klinken, ze heeft hen, aldus Dohmen, wel beroofd van ieder criterium voor wat het leven de moeite waard zou maken. Die kaalslag wordt grif opgevuld met de aangeprate behoeften van de commercie en de verleidingskracht van de sociale media.
Autonomie kun je dat niet noemen, aldus Dohmen, eerder weerloosheid en desoriëntatie, veroorzaakt door de onwil van opvoeders (ouders, de school) om de aan hen toevertrouwde jongeren richting te geven. Angst voor paternalisme mondde zo uit in wat Dohmen niet minder dan psychologische verwaarlozing noemt. De gevolgen zijn voorspelbaar: keuzestress, levensangst, depressie en de voortdurende beduchtheid ook maar íets te missen van wat het bestaan aan prettigs of interessants te bieden heeft.
Daarin staat de samenleving volgens Dohmen vandaag de dag op een kruispunt. Het wegvallen van normen uit het verleden, de verregaande vermarkting van steeds meer aspecten van het leven en de valse vrijheidsbeloften van een neoliberaal nihilisme hebben een ongekende motivatiecrisis veroorzaakt.
Dat laatste is wellicht overtrokken, zoals Dohmen zijn betoog wel vaker wat sterk aanzet. Er is in de geschiedenis nu eenmaal nauwelijks een generatie te vinden die níet meende aan ontwrichtende veranderingen onderhevig te zijn. Dat maakt het door hem aangesneden probleem nú echter niet minder reëel en zijn antwoord niet minder behartigenswaardig.
Jongeren zouden er opnieuw toe moeten worden opgevoed de ‘actor’ te zijn van hun eigen leven, zo bepleit Dohmen, via wat hij met een opnieuw populair geworden woord ‘bildung’ noemt. Hij schrijft het met een kleine letter, want met het gymnasiale ideaal van de door Boudewijn de Groot bezongen ‘trage lange jongen/ die Tacitus en Wolkers kent’ heeft het weinig van doen.
Dohmens bildung mikt op een ‘zelfzorg’ zoals Foucault die voor ogen stond: een begeleide vorming van het individuele karakter dat leert te onderkennen wat het werkelijk wil en belangrijke waarden kan onderscheiden van wispelturige bevliegingen. Vrijheid bestaat immers niet in het simpelweg loslaten van alle regels of criteria, zo constateert ook Marc De Kesel in zijn onlangs verschenen boek Seks in biopolitieke tijden, dat eveneens in belangrijke mate op Foucault teruggrijpt.
Meer dan wat ook hebben de lotgevallen van de seksuele moraal, hét uithangbord van de bevrijding uit de traditionele insnoering, de afgelopen halve eeuw laten zien hoe misleidend een dergelijke programma is, zo stelde Foucault vast. Wanneer het ene gebod (‘U doet het slechts met één, en wel binnen het huwelijk’) wordt ingewisseld tegen het andere (‘U doet het met zovelen mogelijk, ongeacht het huwelijk’), verandert er strikt genomen maar weinig. Dat de erotische vrijbuiterij inmiddels opnieuw aan banden wordt gelegd, hoeft dan ook niet te verbazen.
Zo eenvoudig staat het er allerminst bij De Kesel, die zich vooral concentreert op Foucaults discussie met de in het toenmalige Parijs minstens zo gevierde psychoanalyticus Jacques Lacan. Ook daarin, zo constateert hij, ‘wordt vrijheid iets wat de mens telkens weer opnieuw op zichzelf moet veroveren en zo tot zijn “levenskunst” maken’ om zich ‘te constitueren tot het subject van zijn daden.’
Zo abstract blijft het bij Dohmen, die zich tot een breder lezerspubliek richt, niet. Twee zaken springen uit zijn uitvoerige pedagogische programma van ‘zelfzorg’ naar voren. Om te beginnen de vaststelling dat die niet aan zichzelf kan worden overgelaten, want dan verliest de nog ongevormde ziel zich in een richtingloze vrijheid waarin zij al snel slaaf wordt van machten die sterker zijn dan de eenling.
Opvoeders moeten hun taak opnieuw ernstig nemen en tegen alle paternalisme-angst in durven leiding te geven aan wie nog zoekende is, zo beklemtoont Dohmen keer op keer. Niet om hun waarden en wetten op te leggen, maar door te leren te ontdekken wat iemand zelf eigenlijk wil.
Tirannieke pedagogie
Dat klinkt paradoxaal voor wie geen ander alternatief wil zien dan dat tussen absolute vrijheid en tirannieke pedagogie, tussen de afwezigheid van élke beïnvloeding en een opvoedingsdwang die de ene generatie slechts wil zien als de kloon van de andere. In de werkelijkheid, aldus Dohmen, zit daar veel speelruimte tussen. En juist daarin kan de begeleiding van de oudere onder eerbiediging van de autonomie van de jongere uitmonden in de vorming van een actor: een ‘zelf’ dat verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Maar hoe weet dat ‘zelf’ wat het eigenlijk wil? Zonder slag of stoot en zonder oefening komt dat niet aan het licht, zo luidt het tweede punt dat in dit boek opvalt. Gemotiveerd raakt iemand pas wanneer hij een zekere mate van discipline weet op te brengen die orde aanbrengt in zijn wild om zich heen slaande wens- en driftleven. Dat is om te beginnen een kwestie van doen: een geregeld tijdschema, een vaste ritmiek van bezigheden en een periodieke bezinning daarop.
Misschien, zo zou je Dohmen (en Foucault) kunnen aanvullen, is dat laatste niet eens expliciet nodig. Dat het leven dankzij regelmaat bijna vanzelf betekenis krijgt zal iemand die wel eens naar religieuze rituelen gekeken heeft niet verwonderen. Ook de vrijheid heeft uiteindelijk een materiële basis; uitsluitend vertrouwen op goede voornemens leidt tot niets.
Hoezeer Dohmen het huidige tijdsgewricht ook als ‘post-traditioneel’ aanduidt, zijn aanbevelingen hebben in veel opzichten iets van een retour à l’ordre. Sommige wijsheden van het verleden blijken juist voor de toekomst relevant. Met enige aanpassingen misschien – maar niet voor niets wijdt ook Dohmen een flink deel van zijn boek aan de wijze waarop vroeger eeuwen aan ‘bildung’ gestalte gaven, en laat hij zich erdoor inspireren.
Een iets te groot deel misschien, want mede daardoor heeft Iemand worden een omvang gekregen die met enige beperkingen zijn voordeel had kunnen doen. Dohmen heeft in deze bekroning van zijn oeuvre nog eens álles willen zeggen, met iedereen in discussie willen gaan, en vervalt daardoor nogal eens in herhaling. Flink doorlezen is dan de enige remedie. Zijn analyses en adviezen zijn het waard.