Er zijn van die zekerheden. Een lichaam heeft armen en benen, een gesloten auto een cabine met een voor- en achterruit. Maar de mens is hoogmoedig. Natuur en logica zitten zijn zelfbeeld en zijn fantasie maar in de weg. Hij wil graag ook een beetje God zijn. Daarom snijdt hij om religieuze of esthetische redenen sinds mensenheugenis met vrucht in lichaamsdelen – en komt Polestar, zustermerk van Volvo, met een auto zonder achterruit.
De Polestar 4, gelastte het stijlconcept, zou een coupélijn met een bijbehorend sterk aflopend dak krijgen. Tegelijkertijd moest, om de hoofdruimte achterin niet te beknotten, de daklijn langer horizontaal doorlopen. En voor de lichtinval moest er een tot ver naar achteren getrokken glazen panoramadak komen. Daardoor schoof de obligate verstevigingsdwarsbalk boven de hoofden van de achterpassagiers noodgedwongen op naar het gebied waar normaal de achterruit begint. Zo bleef voor glas zo weinig ruimte over dat Polestar het besloot te schrappen. Het stijlgevoel bedwong het verstand. En dat in nuchter Zweden, waar bij Saab en Volvo veiligheid altijd voor schoonheid ging.
De visuele repercussies vallen mee. Via een camera achter op het dak worden inkomende beelden geprojecteerd op een digitale binnenspiegel met een uitstekende beeldkwaliteit. Achteruit inparkeren is minder gecompliceerd dan ik vreesde. En je kunt de Polestar moeilijk beroerd zicht verwijten als bijna alle nieuwe auto’s dat gebrek vertonen. In veel auto’s met achterruit is het zicht schuin en recht naar achteren door de enorme dode hoeken en het door hoofdsteunen versperde uitzicht nauwelijks beter.
Toch blijft de bottomline: sorry, we hebben het geprobeerd, maar de ruit kon er gewoon niet in. Polestar is de kelner die een leeg bord serveert met het excuus dat de bestelde biefstuk niet op het designbord paste. Dit is gestileerde onmacht.
Zoom in voor alle details van de Polestar 4Klik op de punten voor uitleg over de detailsMerlijn Doomernik
Dan de veiligheidsvragen. Wat als de digitale spiegel uitvalt of de camera met sneeuw bedekt raakt? ’s Winters de achterruit afkrabben hoeft niet meer, maar het sneeuwvrij maken van de lastig bereikbare camera is een weinig aanlokkelijk alternatief. Ik nam voor na het uitgraven maar een zakdoekje mee om de lenzen schoon te deppen, wetend hoe beroerd vervuilde camera’s en sensoren ’s winters functioneren. Leuk geprobeerd, Polestar, slecht idee – hoewel de techniek me niet in de steek liet. Normale auto’s hebben een achterruit, en zo riant werd die hoofdruimte achterin nu ook weer niet. Mijn vurige wens met een besneeuwde achterkant te worden aangehouden ging helaas niet in vervulling. Hoe graag had ik gezegd: niks te krabben, oom agent, zit geen ruit in, hahahahaha. Truckers tekenden wel woest flitsend protest aan tegen de veronderstelde schoonmaakweigeraar.
Meesterlijk meubilair
Zijn visuele handicap steekt schrijnend bij zijn kwaliteiten af, zijn zitcomfort en actieradius. Het meesterlijke meubilair is van Volvo, de 100 kWh-accu een vrijwel onuitputtelijke energiebron. Na een reis van 200 kilometer arriveer ik met 396 km restbereik. 500 kilometer haal je met de Polestar 4, al is hij niet de zuinigste, ook in de winter dus altijd en dat is mega. Het veercomfort valt ondanks de te grote wielen en de lage banden mee, terwijl de bandenspanning torenhoog op 2,9 bar staat, vast ook om de met 2.300 kilo veel te zware auto nog een beetje overeind te houden. Vreemd trouwens hoe onsmakelijk benauwd de wielen door de fijnproevers van Polestar in hun krappe kasten zijn gepropt. Ze steken als appels in de bek van een speenvarken op een middeleeuws vreetgelag. Maar kleiner dan 20 inch krijg je ze bij deze auto niet.
Dit zijn ze dus, de camera-ogen die het zicht naar achteren garanderen. Wel eerst even opgraven na een sneeuwbui.Het enige voordeel van geen achterruit is dat je de bagageruimte tot de nok kunt volstouwen zonder nadelige gevolgen voor het uitzicht.Typisch Scandinavische luxe: stoelverwarming achterin, te bedienen via een apart display tussen de voorstoelen.Hier had dus de achterruit moeten zitten, en zo te zien had Polestar er in eerste instantie wel een gat voor vrijgemaakt.
Foto’s Merlijn Doomernik
Het vermogen is met 272 pk ruim voldoende, het interieurdesign mooi clean, het leer echt, de afwerking voortreffelijk, de kofferbak ruim met voor de laadkabel een mooi diep vak onder de laadvloer. De ontwaseming kan beter. Voor- en zijruiten blijven bij kou te lang beslagen, en de online update voor het voorverwarmen van de accu kwam te laat. Maar het touchscreen is prettig overzichtelijk met snelkoppelingen voor het uitschakelen van waarschuwingspiepjes en het inschakelen van de stuur- en spiegelbediening – die à la Tesla irritant omslachtig plaatsvinden via onprettig aanvoelende scrollers op het stuur. Scheelt weer twee palletjes en Polestar heeft tegen de natuur in de fysieke knoppen uitgebannen. Alleen een gecombineerde volume- annex pauzeknop ontkwam aan die beeldenstorm. Gaan ze op terugkomen, en die achterruit zie ik ook nog wel ontsneuvelen. Niet alle innovatie is vooruitgang, Polestar.
Toen Donald Trump en JD Vance op 28 februari president Volodymyr Zelensky het Witte Huis uit brulden waren zelfs de nieuwsmijders in mijn omgeving van slag. Dat er in Washington emotioneel incontinente figuren aan de knoppen zitten die er de mores van vastgoedmaffiosi op nahouden was eindelijk ook tot hen doorgedrongen. En dat daardoor de veiligheid en stabiliteit van Europa in gevaar waren werd door niemand meer betwijfeld. Mijn vrienden, kennissen en familie hingen aan de lijn, allemaal met dezelfde vraag: wat moet ik doen?
Het klinkt misschien wat vreemd dat ze naar mij uitweken. Ik ben immers geen diplomaat of topvrouw van een groot techbedrijf, en ik heb ook geen drones en kernbommen (of nou ja, als ik ze had zou ik dat niet in de krant zetten), maar ik ben wél een ervaringsdeskundige in iets waar velen opeens door zijn lamgeslagen: angst. Als kleuter stelde ik me continu voor hoe alles mis kon gaan. ’s Nachts lag ik wakker zodat, wanneer de inbrekers kwamen, ik mijn ouders meteen kon wekken.
Door al het getob was mijn hoofd tegen mijn achttiende niets meer dan een martelcontainer en zocht ik, ten einde raad, hulp. Inmiddels kan ik aardig met mijn angsten omgaan. Ik heb nog weleens een paniekaanval of een ontspoorde piekersessie, maar meestal gaat het goed en ben ik kalm.
Dat laatste kan ik helaas niet zeggen over mijn naasten, die er dankzij de recente geopolitieke ontwikkelingen behoorlijk af liggen. Ze verlangen naar een remedie, zijn op zoek naar zekerheden, garanties en geruststellingen. Tevergeefs. We bevinden ons in een tussentijd waarin veel onzeker is. In de mooie essaybundel Bedenktijd (2023) definieert schrijfster Meredith Greer deze periode als volgt: „De tussentijd is… een stemming. Het is een staat van zijn. Het is zitten in een wachtkamer… het voelt als aankomen op een plek waar net iets is gebeurd, of te gebeuren staat, zonder dat je weet wat.”
Zo’n overgangsfase is er een van machteloosheid. Je hoort op de achtergrond het kraken van grenzen, de oude regels worden doorgekrast en je weet niet wat je kaarten straks nog waard zijn. Er zijn gelukkig enkele inzichten en technieken die je kunnen helpen. Ik moet er meteen bij zeggen dat deze methodes pas echt aansloegen nadat ik mijn hoofd had uitgemest met behulp van de nodige therapie. Als je niet meer kan functioneren, raad ik je aan hulp te zoeken (en dat snel te doen, aangezien de wachtlijsten tegenwoordig langer zijn dan het Tapijt van Bayeux). Voor degenen die stabiel zijn maar op wie de onrust alsnog een aardige wissel trekt: tips om de tussentijd te doorstaan zonder meteen naar de kalmeringsmiddelen te hoeven grijpen.
1Voor wie ’s nachts wakker ligt
Zorgen zijn nachtbrakers. Ze besluipen je wanneer je te uitgeput bent om er nog enige weerstand aan te kunnen bieden. Om het nog erger te maken vormt angst ook een vergrootglas. Alles wat overdag behapbaar leek, neemt ’s nachts monsterlijke proporties aan. Daar komt bij dat gedurende de nacht het serotonineniveau keldert en de productie van cortisol toeneemt waardoor deprimerende of griezelige gedachten nog harder aankomen. Ik heb mezelf er weleens op betrapt dat ik in het donker allerlei oorzaken voor die onrust ging bedenken. Maar soms zijn bepaalde gevoelens of emoties er nou eenmaal.
Soms sta ik stil bij wat Paulien Cornelisse ooit zei over nachtelijk gepieker. Zij besloot op een gegeven moment om gedachtes die tussen tien uur ’s avonds en acht uur ’s ochtends opkomen niet meer serieus te nemen. De hersenspinsels te laten voor wat ze zijn en er geen betekenis meer aan te verbinden. Natuurlijk, bij hevige onrust is dat makkelijker gezegd dan gedaan, ook al heeft het mij af en toe enorm geholpen om tegen dat soort nachtelijke dwanggedachten „flikker op” te zeggen, of „jullie zijn niet echt”.
Als dat niet helpt is het raadzaam om gewoon uit bed te gaan en rondjes te lopen, met je lijf te schudden, een paar keer flink uit te ademen en ondertussen stevig over je bovenarmen te wrijven, zodat er wat vriendelijker stoffen als endorfines en oxytocine vrijkomen.
2Voor wie sowieso piekert
Soms blijf ik maar rampscenario’s bedenken. Een kennis die opgroeide tijdens een oorlog kwam met het advies om dan tafels op te gaan zeggen. Dat klinkt misschien getikt, maar het werkt. Bij acute angst slaat een ouder gebied van je brein aan, het gedeelte met de vecht- of vluchtreflex. Tijdens het opdreunen van tafels activeer je andere aspecten van je geest, de logische in plaats van de emotionele, en dat kalmeert.
Wat mij ook een paar keer echt uit mijn hoofd heeft gekregen is mezelf te ankeren op de plek waar ik me bevond. Dat kan bijvoorbeeld door de zogenaamde 5-4-3-2-1-oefening, waarbij je eerst vijf dingen moet opnoemen die je kan zien, dan vier zaken die je kan horen, vervolgens drie die je voelt (en dan heb ik het niet over emoties maar tastzin, zoals hoe je kleding zit, of hoe je tong in je mond tegen je tanden rust), twee die je ruikt en ten slotte eentje die je proeft.
Wanneer ik deze oefening doe moet ik altijd denken aan een anekdote van de Amerikaanse zenleraar Charlotte Joko Beck (1917-2011). Ooit liep een van haar leerlingen helemaal leeg over zijn veeleisende baas. Beck onderbrak hem en vroeg waar die baas nu, op het moment van klagen, was. De leerling antwoordde dat hij dat niet wist. „Precies”, zei Beck, „hij is er niet. Jij bent er wél.”
Veel ellende komt voort uit afwachten tot het misgaat terwijl er in werkelijkheid nog niets zeker is. Door dat afwachten giert de stress alsnog door je lijf: je schouders schieten op slot, je hart davert in je borst en je humeur wordt er al helemaal niet beter op. Mij helpt het om in de tussentijd ‘wat als’ meteen te laten volgen door ‘zelfs dan’ of ‘dat zien we dan wel weer’.
Leven in een overgangsperiode komt neer op leren verdragen, op accepteren dat niet alles te controleren valt. Piekeren heeft geen enkele zin als je nog niet weet waar je aan toe bent. Haal dat noodpakket in huis om die 72 uur zonder elektriciteit of internet door te komen, maar wissel je euro’s nog niet in voor roebels of yuan.
Zorg ook dat je geïnformeerd blijft, want op dit soort momenten lijkt angst soms een beetje een mentale auto-immuunziekte, waarbij de geest zichzelf met behulp van de verbeelding continu aanvalt. Zelden is het spreekwoord ‘men lijdt het meest door het lijden dat men vreest’ toepasselijker. Dus blijf op de hoogte via betrouwbare bronnen zoals bijvoorbeeld, hé, deze krant. Er is niet alleen maar slecht nieuws. Laat je verder niet gek maken door speculatie van nieuwskanalen of figuren die het alleen maar voor de clicks doen en zo proberen te verdienen aan jouw onrust. Blijf bij de feiten zodat je fantasie (waarvoor angst overigens een geweldige brandstof is) niet met je aan de haal gaat.
4Voor iedereen: dóé iets
Misschien brengen deze inzichten een beetje verlichting. Tegelijkertijd is het natuurlijk weinig meer dan symptoombestrijding. Afgelopen week kreeg ik een appje van een oud-studiegenoot die tegenwoordig in de crypto zit. Hij was nerveus over de mondiale spanningen en smeekte me om wat „tools”, voor het „masteren” van zijn „mind”.
Zijn woordkeuze zette me aan het denken. Hij leek te verwachten dat je mind überhaupt gemasterd, oftewel onderworpen, kan worden met behulp van het juiste gereedschap. Alsof je hoofd een apparaat is dat je kan afstellen waaronder alles weer draaglijk wordt. Maar op een zeker punt kan geen enkele tool, geen enkele affirmatie, meditatie of manifestatie je nog helpen. Met alleen maar dénken of verdragen verander je de wereld niet.
Dat sommigen daar alsnog al hun hoop op vestigen hangt samen met het gegeven dat stress, angst en onrust de afgelopen decennia sterk zijn geprivatiseerd. Mentaal ongemak is de verantwoordelijkheid van de enkeling geworden. Hij, zij of hen moet gewoon betere grenzen stellen, meer tijd besteden aan ontspanning, in therapie gaan of de juiste medicatie te slikken.
In een tussentijd komt alles op losse schroeven te staan
Ondertussen raken steeds meer mensen overwerkt en rijzen de depressiecijfers onder jongeren de pan uit. Je kan je zo langzamerhand afvragen of het dan nog aan het individu ligt, in plaats van aan het systeem. En of we dat systeem in plaats van maar te verdragen, niet eens moeten gaan veranderen.
In een tussentijd komt alles op losse schroeven te staan. Dat is eng, maar het biedt ook kansen. Om vraagtekens te plaatsen bij een wereld waar onophoudelijke groei en competitie worden voorgesteld als deugden in plaats van als gebreken. Dat we lang geloofden dat de zogenaamde vrije markt een garantie vormde voor de vrede, terwijl inmiddels is gebleken dat diezelfde vrije markt juist figuren in het zadel kan helpen die de vrede flinke schade berokkenen. En dat macht, om de bekende sciencefiction-auteur Frank Herbert te parafraseren, niet alleen corrumpeert maar, zoals ze nu is georganiseerd, sowieso de corrumpeerbaren aantrekt.
Op een zeker moment zal het stof neerdalen. De energie die je nu bespaart door jezelf niet gek te maken, kan je dan inzetten voor verandering, voor vereniging. Om op te komen voor iets groters dan de eigen gemoedsrust.
En te beseffen dat het uiteindelijk niet draait om ‘tools’ voor je ‘mind’. Dat het op een gegeven moment echt niet meer gaat om wat je denkt, maar om wat je dóét.
Door de menigte wurmt een man zich naar de bar. „Kom erbij”, zegt een kale man in een felblauw pak tegen hem. In het Amsterdams café-restaurant staan ruim honderd mensen druk met elkaar te kletsen. Ze zijn op een borrel, georganiseerd door het platform Nieuwe Mensen Leren Kennen (NMLK), waar je je kunt inschrijven voor evenementen met als doel om, inderdaad, nieuwe mensen te leren kennen. De man in het blauwe pak steekt zijn hand uit naar de nieuwkomer. „Ik ben Martin, en jij? Kijk”, lacht hij, „zo snel kan het gaan.”
Sommigen in het café staan er wat onwennig bij. Anderen herkennen elkaar van eerdere evenementen, zoals Soleil („nét 40”) die hier naar eigen zeggen „tientallen” mensen kent via de app van NMLK. Ze gebruikt die sinds ze na twee verhuizingen – naar België en weer terug – opnieuw sociale contacten moest opbouwen. Ze wijst naar een groepje mensen bij de bar: „Met haar ben ik weleens naar de film geweest, en met hen ben ik gaan apekooien.”
Zo biedt NMLK een mogelijke oplossing voor een hardnekkig probleem: eenzaamheid. Volgens de laatste cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voelt zeker een op de tien mensen zich ‘sterk’ eenzaam. Ernstige eenzaamheid kan leiden tot angsten, slapeloosheid of depressie, maar ook tot fysieke gezondheidsklachten. Nederlandse en Britse wetenschappers stelden vorig jaar vast dat eenzaamheid het risico verhoogt op hartziekten en dementie. Daarnaast zien onderzoekers al jarenlang dat door een rijk sociaal leven de kans op een vroege dood afneemt en dat vriendschappen belangrijk zijn voor een langdurige gezondheid. De Nederlandse overheid probeert het probleem op de kaart te zetten met bewustzijnscampagnes zoals de ‘Week tegen Eenzaamheid’, maar in de eenzaamheidscijfers is daar nog geen effect van te zien.
Zoek iets dat bij je past
Het CBS maakt onderscheid tussen emotionele en sociale eenzaamheid. Het eerste is het gevoel van het missen van een hechte band. Dat speelt met name bij jongeren tot 25 jaar (bijna 14 procent van die groep). Wie last heeft van sociale eenzaamheid, heeft vooral behoefte aan méér contact. Bij eerdere onderzoeken naar eenzaamheid lag de nadruk vaak op jongeren met een telefoonverslaving en alleenstaande ouderen, maar uit de laatste cijfers blijkt dat juist volwassenen tussen de 35 en 45 jaar zich het vaakst (18 procent) ‘sterk’ sociaal eenzaam voelen.
Wie sociaal eenzaam is, voelt zich niet verbonden met mensen op wie je kan terugvallen en met wie je leuke dingen kan doen – een vriendengroep dus. Dat zegt Anja Machielse, emeritus-hoogleraar sociale weerbaarheid aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, die al meer dan 25 jaar onderzoek doet naar eenzaamheid. „Je hebt aan de ene kant wel relaties die dichtbij staan, bijvoorbeeld je partner, familieleden of eventueel kinderen, maar je mist een breder netwerk, een ‘community’ met gelijkgestemden.”
Een nieuwe vriend staat niet zomaar ineens voor je neus
Volgens Machielse heb je ze allebei nodig. Nauwe relaties heb je nodig voor de diepere verbinding, gekozen relaties zijn een afspiegeling van wie bij jou passen op dat moment, zegt ze. „Die geven jou het gevoel dat je ergens bij hoort.”
In de levens van dertigers en veertigers vinden veel grote veranderingen plaats die volgens Machielse duidelijke gevolgen hebben voor hun sociale netwerk: een relatiebreuk, een verhuizing voor werk naar een andere stad, kinderen of juist de afwezigheid van kinderen. Daarnaast is het sociale leven de afgelopen decennia sterk veranderd, door digitalisering maar bijvoorbeeld ook door de ontzuiling, aldus Machielse. „Mensen gaan verder weg wonen, families zijn minder vanzelfsprekend. We leven veel individualistischer en zijn daardoor meer aangewezen op onze gekozen relaties.”
Dat zag ook Anne van der Steen. In de korte NPO-documentaire Anne (32) zoekt vrienden zoekt ze uit waarom het maar niet lukt nieuwe vrienden te maken en die te behouden. Hoewel Van der Steen haar oude vriendengroepen nog wel als ‘vrienden’ ziet, zijn ze in de „bijpraatfase” beland, zegt ze in de documentaire. „Bijpraten over levens waar je geen deel meer van uitmaakt.” Haar oude vrienden hebben kinderen of wonen in een andere stad. Nieuwe vrienden maken is op volwassen leeftijd zo makkelijk nog niet. „Een nieuwe vriend staat niet zomaar ineens voor je neus”, zegt de filmmaker, dus gaat ze op vriendendates. Want het begint bij stap één: nieuwe mensen ontmoeten.
Maar hoe doe je dat? Uit een online oproepje van NRC kwamen vele tips over het ontmoeten van nieuwe vrienden. Ga bij een sportvereniging of hobbyclub, of meld je aan voor die ene taalles die je wilde volgen. Ga mee op groepsvakantie. Ben je zzp’er: ga bij een netwerkclub. Ontdek wie je buren zijn: sluit je aan bij het vrijwillige afvalruimen in de buurt of word mede-organisator van het straatfeest. Zoek iets dat bij je past, dan ontmoet je gelijkgestemden.
Nynke de Jong (39) ging zes jaar geleden in Zwolle wonen en besloot iedereen uit te nodigen voor haar verjaardag, schrijft ze aan NRC. Maar dan ook echt iedereen: „Dat waren moeders van het schoolplein, maar ook mijn kapper en zangdocent en hun vrienden.” De appgroep die voor die verjaardag is aangemaakt, is nog altijd in gebruik. „Eerst voor kopjes koffie, of voor een sport- of theatermaatje. Dat is uitgegroeid tot een appgroep met dertig vrouwen die lief en leed delen.”
Er zijn allerlei websites, apps en initiatieven die je op weg kunnen helpen in de zoektocht naar vrienden. Platform NMLK bestaat al meer dan twintig jaar, een andere populaire app is Bumble BFF, de vrienden-editie van een van de grootste datingapps. De websites Vriendinnen Online en Mommy Friends zijn op vrouwen en moeders gericht. Door expats worden vooral apps gebruikt als MeetUp en Groupvibe. En ‘Durf jij met mij?’ is voor daten én vriendschappen met mensen met een psychische beperking. En er zijn nog talloze websites voor wandel-, lees- of kookclubjes.
Prikkel die vraagt om actie
Veel mensen voelen zich weleens eenzaam en dat is heus niet zo erg, zegt onderzoeker Machielse. Sterker nog: „Het is een prikkel die vraagt om actie.” Net als het gevoel van honger en dorst: het is niet fijn of leuk, maar wel essentieel. „Je lichaam laat weten dat je een nieuwe balans moet vinden.”
Als je eenzaamheid te lang laat sluimeren, wordt het wel steeds moeilijker om het te doorbreken. Het kan zelfs gevaarlijk worden. „Het werkt als een spiraal: je wordt onzeker, schaamt je en trekt je steeds meer terug. Daarna komen depressies en angsten om de hoek kijken.” Machielse heeft voor haar onderzoek naar eenzaamheid jarenlang mensen bezocht die in volledig isolement leven. „Dat is heel extreem, maar het begint altijd klein.”
„Alsof je alleen op de wereld staat”, zegt de 45-jarige Thessa Brands. Een aantal jaar geleden maakte Brands na 22 jaar een einde aan de relatie met de vader van haar kind. Ze raakte daarmee ook haar vriendengroep, zo’n vijftien mensen die ze al jaren kende, kwijt. Langzaamaan werd Brands niet meer uitgenodigd of teruggebeld. „Ik had gedacht dat mijn vrienden zouden blijven. Misschien was ik naïef, denk ik achteraf. Waren het wel echte vriendschappen?”
Na de breuk zat ze alleen thuis in haar nieuwe koophuis, haar werkgever was net failliet gegaan. „Eenzaamheid overviel mij. Ik zag naast mijn kind en mijn ouders bijna niemand.” Maar Brands raapte zichzelf weer bij elkaar. Na een tip meldde ze zich aan bij Vriendinnen Online. En na een paar ietwat ongemakkelijke ‘eerste dates’ – want „zo voelde het wel”, zegt Brands – heeft ze via die weg vrouwen leren kennen. „Een paar van die meiden spreek ik regelmatig, anderen zijn goede vriendinnen geworden”, zegt Brands. „Missie geslaagd.”
Lees ook
Hoe maak je nieuwe vrienden? En hoe behoud je ze? NRC geeft tips
Als deze doordeweekse dag in februari om 12 uur ’s middags het nieuwste restaurant van de Franse topkok Thierry Marx opent, staat er al een lange rij wachtenden voor de deur: l’heure du déjeuner! Reserveren kan hier niet, iedereen wacht geduldig tot er een tafeltje vrijkomt. Tot ongeveer 14 uur houdt de stroom mensen aan, dan is het een paar uur iets rustiger. Eind van de middag dijt de rij alweer uit voor borrel en diner.
Het vorig jaar geopende etablissement serveert maar liefst vijfhonderd couverts per dag. Dat Le Bouillon du Coq is een succes is, staat buiten kijf. Maar waarom eigenlijk? In ieder geval niet vanwege de experimentele cuisine of de pittoreske locatie.
Het nieuwe restaurant van Thierry Marx, die in het hart van Parijs de chique zaken Onor (één Michelin-ster) en Sur Mesure (twee sterren) uitbaat, ligt in Saint-Ouen, een gemeente net buiten de Parijse ringweg. Parijzenaars gaan naar Saint-Ouen voor onderhoud aan hun auto, of op koopjesjacht op de beroemde vlooienmarkt. Een paar grote bedrijven hebben hier hun glimmende hoofdkantoor. Verder is het vooral een slaapgemeente, met veel deprimerende flats.
Foto Chau-Cuong Lê
Het vrolijk terracotta-gekleurde restaurant van Marx ligt tussen deze flats, net naast een gesloten kunstschaatsbaan die vergane jarenzeventigglorie ademt. En tegenover het nieuwe metrostation Mairie de Saint-Ouen. De nieuwe, snelle metro – lijn 14: tien minuten van hier naar het centrum van Parijs – moet de kloof tussen de voorsteden en de hoofdstad verkleinen, profeteerden politici en stedenbouwkundigen jaren geleden toen in de achterstandswijken rond Parijs voor de zoveelste keer de vlam in de pan was geslagen. Dat lijkt in de rij bij het restaurant alvast gelukt: de wachtende mensen komen zowel uit de buurt als uit Parijs. Ze komen vooral voor ‘chef Marx’, zeggen ze. En voor de schappelijke prijzen: voor rond de 20 euro eet je hier drie goede gangen.
Voor rond de 20 euro eet je hier drie goede gangen
De beroemde kok en zakenman groeide als tiener zelf op in een arm milieu in de banlieue en staat zich erop voor een sociaal betrokken chef te zijn – een chef die niet alleen duurzaamheid belangrijk vindt, maar ook kwalitatief goed eten toegankelijk wil houden. „Consumenten moeten weer eters worden”, zal hij later in het gesprek zeggen. Jongeren uit de voorsteden wil hij een kans geven zich te ontworstelen aan de giftige cocktail van discriminatie, schooluitval en criminaliteit. „Bijna alles wat ik doe houdt verband met mijn eigen levensloop”, zegt hij. Behalve restaurants en een keten bakkerijen, heeft Marx tien door sponsors betaalde kookscholen: ‘Cuisine Mode d’Emploi(s)’. Die zijn vooral bedoeld om banlieuejongeren zonder opleiding de weg naar de arbeidsmarkt te laten vinden.
Het rode boekje
Als Marx (65) de zaak binnenloopt, willen veel klanten met hem op de foto. Van allerlei gasten krijgt hij complimenten en duimpjes omhoog. Sinds hij jurylid was bij de Franse versie van Top Chef is hij met zijn kenmerkende hoofd omnipresent; in tv-reclames en in allerlei campagnes voor beter eten en een eerlijkere prijs voor Franse boeren.
Handig spelend met zijn revolutionaire achternaam, publiceerde hij onlangs Le livre rouge de Thierry Marx, waarin hij oproept tot een ‘opstand’ tegen de louter op prijs concurrerende geglobaliseerde voedselindustrie. Vers eten met goede ingrediënten van dichtbij, in een restaurant of thuis, hoeft niet duur te zijn, zegt hij in zijn ‘rode boekje’. Maar het mag ook weer niet te goedkoop worden – Marx is ook ambassadeur van zevenduizend Franse boeren die samenwerken onder het label ‘Bleu Blanc Coeur’. En sinds 2022 is Marx ook nog voorzitter van de Franse horecabond UMIH.
Foto Chau-Cuong Lê
„Frankrijk”, zegt Marx als hij aan een van de tafeltjes heeft plaatsgenomen, „heeft het imago van gastronomie, van lekker eten en het plezier van samen aan tafel zitten.” Dat imago is vooral voor de toeristische sector belangrijk: er zijn zo’n 175.000 restaurants en 18.000 hotels, waar samen zo’n 1,6 miljoen mensen werken. De kwaliteitskeuken is integraal onderdeel van de nationale identiteit. „Maar veel Fransen hebben daar zelf al lang geen toegang meer toe”, zegt Marx.
Er zijn „twee snelheden” ontstaan: de mensen met wie het goed gaat, kunnen eten wat ze willen. Een ander, groot deel van de bevolking moet op zijn geld letten. „Je hebt een elitekeuken met zo’n 1.500 chefs die hengelen naar de Michelin-sterren, maar de gewone restaurantwereld is sterk achteruitgegaan en steeds industriëler geworden.”
Dat is ook wel begrijpelijk, zegt hij. Iedere dag stoppen in Frankrijk twintig restaurants. „Loonkosten zijn in Frankrijk twee keer zo hoog als in Spanje en Italië. Vroeger had je bij goede restaurants keukenbrigades van 25 man. Als je dat nu zo zou doen, ben je snel failliet. De kosten van ingrediënten zijn ook hoger geworden. Dan vraag je je als restauranthouder af of het niet veel voordeliger is om kant-en-klare artisjokharten te gebruiken in plaats van dat je iemand inhuurt die de artisjokken met de hand schoonmaakt. En is het niet ook slimmer om voorgegaard vlees te nemen, in plaats van het in het restaurant zelf klaar te maken?”
Bij Le Bouillon du Coq wordt echt gekookt: de degelijke bistroklassiekers zijn allemaal vers gemaakt. Onderscheidend zijn vooral de prijzen. Oeuf mayo vooraf (ei met mosterdmayonaise): 2,90 euro. Een plakje terrine de campagne? 5,50 euro. De hoofdgerechten zijn al even schappelijk geprijsd. Uiensoep met emmentaler waar je de hele dag op voort kunt: 8,40 euro. Een stuk kip met huisgemaakte friet: 9,90 euro. Desserts (chocoladecrème, bijvoorbeeld, of profiteroles met ijs): rond de 5 euro.
„Ik wil het voor iedereen mogelijk maken om buiten de deur te eten. Juist ook hier in een volksbuurt buiten de ring van Parijs. Goed eten mag geen sport voor de rijken zijn.” Ter vergelijking: in Marx’ restaurant Onor, vlak achter de Champs-Élysées, kost het goedkoopste menu 180 euro per persoon.
Hoge omzet
Aan het ene tafeltje in Saint-Ouen zitten kantoormedewerkers die haast hebben omdat ze zo weer naar hun werk moeten. Aan het andere tafeltje zit een vriendinnengroep. Vlakbij de bar zeggen twee jongemannen in trainingspakken het „ervan te gaan nemen”: ze bestellen niet twee maar drie voorgerechten en ook nog een fles wijn. Met vereende krachten ontdoen de nog niet heel ervaren obers de brouilly van zijn kurk. „Die mevrouw”, fluistert Marx, knikkend naar een tafeltje waaraan een oude dame traag van haar soep eet, „zit alleen thuis en denkt: ik wil even onder de mensen zijn, ik wil iets warms eten dat kwalitatief goed is en dat ik kan betalen”. Hij wil maar zeggen: de sociale functie van een restaurant is groot, zoiets bijzonders mag niet verloren gaan.
Dat het ondanks de hoge kosten bij hem uit kan, heeft vele redenen. Volume is de belangrijkste. Daardoor kunnen Marx’ medewerkers scherp onderhandelen over inkoopprijzen, met vaste leveranciers, niet al te ver van Parijs. De marges zijn klein, de omzet moet hoog blijven. De vastgoedprijzen zijn hier in Saint-Ouen een stuk lager dan in Parijs. Wat ook hielp: de Olympische Spelen. Het atletendorp lag hier vorig jaar om de hoek. Het moment om de zaak te openen en mensen uit Parijs naar de banlieue te trekken, was dus goed gekozen.
Foto Chau-Cuong Lê
„In de jaren zeventig was het economische model van veel restaurants gebaseerd op het idee dat mensen daar moesten kunnen eten voor één uur salaris. In bistro’s kwam iedereen: rijk en arm. Daar moest het dus een uur salaris van het minimumloon zijn. Nu gaan mensen die weinig verdienen naar McDonald’s of Burger King, of ze eten staand een broodje bij de bakker.” Allemaal niet goed, vindt Marx. Het woord ‘restaurant’ zou volgens hem door de overheid beschermd moeten worden. Fastfoodtenten waar niet echt gekookt wordt, zouden het niet mogen gebruiken. „In mijn restaurant komen arm en rijk elkaar tenminste nog tegen.” Die tweedeling in de eetcultuur van de Fransen heeft Marx zelf van jongs af ervaren. Hij werd geboren in de multiculturele Parijse volksbuurt Ménilmontant, waar hij bij zijn communistische grootouders woonde omdat het appartement van zijn ouders te klein was. „We aten omdat je moet eten om in leven te blijven, om niet ziek te worden. Mijn oma kookte veel, in de betekenis van grote porties: het was praktisch om in één keer een grote hoeveelheid elleboogjesmacaroni met tomatensaus te maken.”
Een koksopleiding ‘is niet voor jouw soort mensen’, hadden zijn docenten tegen hem gezegd
De enige positieve smaakherinnering die hij aan die tijd heeft is de kwaliteitsbakker waar het gezin eens per week bijzonder brood haalde. Vele jaren later, als hij met zijn ouders in de banlieue woont en zijn schoolcarrière dreigt te ontsporen, klopt hij bij die bakker aan voor advies. Een koksopleiding „is niet voor jouw soort mensen”, hadden zijn docenten in de wijk waar het gezin woonde, tegen hem gezegd. Een arbeidersjongen als hij werd geacht een technische opleiding te volgen. De bakker helpt hem aan een plek als leerling-patissier.
In de jaren daarna bluft hij zichzelf , nauwelijks geschoold, naar binnen bij grote Franse chefs. Hij klopt eerst aan bij Bernard Loiseau, in de jaren tachtig misschien wel de beroemdste sterrenchef van Frankrijk. „Die had geen werk voor me, maar omdat ik zo’n eind gereisd had bood hij me wel een lunch aan.” Het was de eerste gastronomische maaltijd die Marx in zijn leven proefde. Daarna probeerde hij het bij Taillevent, ook een sterrentent. „Ze vroegen bij de sollicitatie: ‘Waar kom je vandaan?’ Ik zei: van Bernard Loiseau, en werd meteen aangenomen.”
Hij leert het vak uit boeken en in zo’n in die tijd nog grote keukenbrigade. Via de keukens van onder anderen Joël Robuchon en een aantal restaurants in Australië en Azië, rijst zijn ster. Als een van de Franse aanjagers van de moleculaire gastronomie wordt Marx in 2006 verkozen tot ‘chef van het jaar’ door restaurantgids Gault & Millau.
Armoede
Zijn bescheiden afkomst is hij nooit vergeten. Met zijn scholen, waar sinds de opening in 2012 inmiddels 11.000 mensen zijn opgeleid en de weg naar de arbeidsmarkt vonden („mensen krijgen daar vooral discipline bijgebracht, groente snijden is zo moeilijk niet”). Met een pleidooi voor een generaal pardon voor alle honderdduizenden keukenmedewerkers zonder geldige verblijfspapieren („pure noodzaak voor de sector”). En met zijn strijd voor beter eten en zijn suggestie kooklessen op scholen verplicht te maken om zo de sociale kloof te dichten („armoede in Frankrijk is zichtbaar omdat mensen obesitas en diabetes hebben, vaak door te veel ultrabewerkte voeding”).
Over dat laatste punt, kookles op school, denkt hij recent wat vaker na, vertelt hij in het inmiddels bijna lege restaurant. „Om een recept te kunnen laten slagen”, zegt hij, „moet je kunnen lezen en kunnen rekenen, je moet iets van topografie weten om te begrijpen waar je producten vandaan komen, en iets van scheikunde om te begrijpen wat er met die producten gebeurt.” Koken is, vindt Thierry Marx, een school voor het leven.