Om te oefenen met het zoeken naar historische bronnen moest Thomas (17) voor geschiedenis ooit een afbeelding vinden van een „Koningsdag lang geleden”. Lukte niet. Dus besloot hij om ChatGPT zo’n afbeelding te laten genereren. Die keurde zijn docent af, want ja, het was duidelijk te zien dat het geen échte historische beeltenis was.
Thomas zit samen met Anne (16), Vainavi (17), Meis (17) en Bram (17) in een halve kring in een klaslokaal van het Lorentz Casimir Lyceum in Eindhoven, een school voor havo, atheneum en gymnasium. De jongens zitten in 4 havo en de meiden in 5 vwo. Hun economiedocent Merlijn Gerritsen heeft ze bij elkaar gezet om met NRC te praten over het gebruik van ChatGPT voor schoolwerk. Hij is ook aanwezig bij het gesprek.
Ja, je kunt leerlingen alles met de hand laten schrijven, maar dat vind ik een beetje ouderwetse krampachtigheid
De andere leerlingen kunnen geen voorbeeld noemen van een opdracht waarbij ze ChatGPT ongeoorloofd gebruikten. Of ze dat ook daadwerkelijk nooit hebben gedaan, is nauwelijks te controleren, want de ‘pakkans’ is laag. Plagiaatscanners herkennen ChatGPT-teksten bijna nooit, omdat het systeem unieke teksten genereert.
Een lage pakkans betekent niet dat je nóóit gepakt wordt. Bij een klasgenoot van Bram sloeg de scanner rood uit toen zijn CKV-verslag erdoorheen werd gehaald. Cijfer: 1. En hij kreeg geen herkansing. Bram: „Ja, dat maakt je wel wakker. Je moet niet constant ChatGPT erbij pakken, want ze kunnen er dus wel achter komen.”
Van links naar rechts: Leerlinge Meis, docent Merlijn en leerlingen Bram, Thomas, Anne en Vainavi.
Vermoedens
Maar makkelijk is dat niet, zeggen docenten met wie NRC voor dit artikel sprak. Dat waren er – inclusief Gerritsen – zes, van middelbare scholen door het hele land. Ze geven verschillende vakken, van Engels tot natuurkunde.
Ze hebben af en toe natuurlijk hun vermoedens. Als een leerling opeens woorden gebruikt die niet bij zijn of haar vocabulaire passen bijvoorbeeld. „Eentje schreef eens ‘chloroplast’ in plaats van ‘bladgroenkorrel’”, vertelt biologiedocent Furkan Soysal van het Melanchton Kralingen, een vmbo-school in Rotterdam. Merlijn Gerritsen van het Lorentz Casimir Lyceum zegt dat je het soms ook aan de interpunctie kunt zien. „Je ziet dat ChatGPT vaak een komma zet voor ‘en’.” Ze kunnen hun vermoedens echter bijna alleen maar bewijzen als een leerling het gebruik toegeeft.
Er bestaan geen officiële cijfers, maar docenten merken dat steeds meer leerlingen – geoorloofd én ongeoorloofd – ChatGPT gebruiken. Waar de toepassing kort na de introductie eind 2022 nog nauwelijks werd gebruikt op scholen, is ‘Chat’ nu voor veel scholieren een trouwe vriend.
Het plaatst scholen en docenten voor een dilemma: moeten ze ChatGPT zoveel mogelijk uit het onderwijs weren óf juist omarmen?
„Ik vind het een heel lastige”, zegt Gert Verbrugghen, docent Engels op het Alfrinkcollege, een vmbo-school in Deurne (Noord-Brabant). „Ik stimuleer het in ieder geval niet, in de zin van dat ik het gebruik ervan integreer in een opdracht. Ik ben bang dat de kinderen hun denken te veel gaan uitbesteden aan ChatGPT. Ik laat ze nu meer schriftelijk in de klas werken. Dat is de enige manier om zeker te weten of ze de stof écht beheersen.”
Voor Juliëtte Jansen, docent Nederlands op dezelfde school, geldt hetzelfde. „Maar wij deden al veel klassikaal en schriftelijk, dus de verandering is niet zo groot.” Een leesverslag hoeven haar leerlingen niet met de hand te schrijven; dat mag met een laptop in de klas „En dan nog zijn sommige leerlingen slim genoeg; je bent nooit op tijd bij de laptops om ze op heterdaad te betrappen op het gebruik van ChatGPT. Maar je ziet het aan bepaald taalgebruik. Doorvragen is dan belangrijk.”
Jansen probeert ook om leerlingen te laten zien dat ChatGPT lang niet altijd de juiste antwoorden geeft. „Soms vragen ze: ‘Mevrouw, ziet u het als ik mijn leesverslag door ChatGPT laat maken?’ Dan laat ik ze dat doen in mijn bijzijn en vaak kan ik ze dan op fouten wijzen. Laatst stond al in de eerste of tweede regel iets over het boek wat niet klopte.”
Zwakke plekken
Van die zwakke plekken van ChatGPT probeert Merlijn Gerritsen, de economiedocent van het Lorentz Casimir Lyceum, juist te profiteren, bijvoorbeeld door opdrachten te bedenken waarbij leerlingen de fouten uit ChatGPT’s antwoorden moeten halen. „Ja, je kunt leerlingen alles met de hand laten schrijven, maar dat vind ik een beetje ouderwetse krampachtigheid.”
Op het digibord laat hij een voorbeeld zien. Het is een werkstuk dat Bram heeft gemaakt samen met een klasgenoot. Op het voorblad staat: „De impact van internationale handel op de Nederlandse economie”. Bram: „De opdracht was om de deelvragen in ChatGPT te zetten en om vervolgens zelf onderzoek te doen met Google Scholar [een zoekmachine voor wetenschappelijke literatuur]. Daarna moesten we de overeenkomsten en verschillen tussen de antwoorden van ChatGPT en de literatuur laten zien.”
Bij de tweede deelvraag – „Wat is de impact op de werkgelegenheid in Nederland tussen 2015 en 2025?” – zag Bram bijvoorbeeld dat ChatGPT een fout had gemaakt in het percentage industriebanen op het totaal aantal werknemersbanen. Dat zou ongeveer 10 procent zijn. „ChatGPT haalt uit veel verschillende bronnen informatie, waardoor het soms misgaat. Ik ben die bronnen nagegaan, heb zelf een berekening gemaakt en toen kwam ik op ongeveer 7 procent uit.”
We moeten niet denken dat we door generatieve AI opeens minder mensen in het onderwijs nodig hebben
Iedere docent op het Lorentz Casimir Lyceum gaat anders om met ChatGPT. Maar als het om het profielwerkstuk gaat, het eindwerkstuk op de havo en het vwo, zijn er onlangs nieuwe afspraken gemaakt op schoolniveau. Gerritsen: „Eind vorig jaar ben ik naar de schoolleiding gestapt en heb ik gezegd: wij moeten op deze trein stappen, we kunnen niet struisvogelen. Toen kreeg ik snel gehoor, dat was prettig.” Van de leiding mocht hij de handleiding voor het profielwerkstuk herschrijven.
Dit schooljaar zag je nog een „heel ongelijk speelveld” bij het maken van het profielwerkstuk, zegt Gerritsen. „Er zijn kinderen die in vijf uur een werkstuk hebben geschreven met ChatGPT en een 8 hebben gehaald en anderen die er tachtig uur aan hebben gewerkt en op een 6 uitkomen. Maar het probleem is dat je vermoedens niet kunt bewijzen.”
Voor de leerlingen die vandaag in het klaslokaal zitten, geldt komend schooljaar de aangepaste handleiding. De helft van het cijfer voor het profielwerkstuk wordt bepaald door het werkstuk zelf en de andere helft door een mondeling examen waarin de leerling het werkstuk moet verdedigen en vragen van twee docenten moet beantwoorden.
Op welke manier gebruiken de leerlingen ChatGPT eigenlijk als geoorloofd hulpmiddel? Vainavi: „Voor informatica moesten we een game ontwerpen. Toen vroeg ik ChatGPT of hij een paar ideeën had voor een leuk spel binnen de kaders van de opdracht. Dat vond ik echt handig. Uiteindelijk koos ik voor een sprookjesthema.” Ze gebruikt het ook weleens om een planning te maken, als ze veel te doen heeft en het overzicht kwijt is. „Dan geef ik aan welk huiswerk ik heb, welke toetsen, welke afspraken en dan vraag ik om een planning voor de komende week of paar weken.”
Anne vraagt ChatGPT tijdens het leren vooral om bijvoorbeeld een begrip beter uit te leggen, als ze de uitleg in haar schoolboek onduidelijk vindt. Ze gebruikt de chatbot niet om samenvattingen te maken. „Ik vind het fijner om dat zelf te doen. Op toetsen krijg je soms ook verhaaltjes waar je dan het belangrijkste uit moet halen.” Ook Meis probeert om ChatGPT niet al te veel voor school te gebruiken. „Als ik bijvoorbeeld een verslag moet inleveren, lees ik mijn tekst goed na en als ik nergens over twijfel, lever ik ’m gewoon in. Het is niet dat ik ’m standaard door ChatGPT laat checken.”
Volgens Inge Molenaar is het heel belangrijk dat scholieren leren met ChatGPT om te gaan. Molenaar is hoogleraar Onderwijs en Artificiële Intelligentie aan de Radboud Universiteit en directeur van Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). Dat ‘lab’, gefinancierd door het Nationaal Groeifonds, is een samenwerking tussen wetenschappers, het onderwijs en het bedrijfsleven. Zij ontwikkelen innovatieve AI-toepassingen voor het onderwijs en doen onderzoek naar de gevolgen van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs. Daarvoor onderzoeken ze bijvoorbeeld hoe leerlingen leren met AI. Molenaar: „Je ziet dat scholieren heel graag willen leren om generatieve AI [zoals ChatGPT] op zo’n manier te gebruiken dat ze er ook daadwerkelijk iets van opsteken, maar daar hebben ze hulp bij nodig.”
Leerlingen praten over ChatGPT. Van links naar rechts: Anne, Thomas en Bram.
Ervan leren
Het is voor leerlingen verleidelijk om puur en alleen, zoals Molenaar het noemt, voor „performance” te kiezen. „Ze laten ChatGPT dan zo snel en zo goed mogelijk de schoolopdracht maken en die leveren ze in. Maar beter is als ze ChatGPT hebben gebruikt én ervan hebben geleerd, doordat ze actief de gegenereerde informatie hebben moeten verwerken.” Molenaar vindt de opdracht van economiedocent Gerritsen daar een goed voorbeeld van.
„Wij geven scholen ook altijd het advies: probeer het niet te verbieden, want dat lukt toch niet.” Molenaar denkt dan ook dat er niet geïnvesteerd moet worden in betere plagiaatscanners, maar in nieuwe manieren van toetsen. „Daarbij is de relatie tussen leraar en leerling heel belangrijk, want hoe dichter de leraar bij de leerlingen staat, hoe beter die kan beoordelen wat ze wel en niet kunnen. We moeten dus niet denken dat we door generatieve AI opeens minder mensen in het onderwijs nodig hebben.”
Je hebt van die websites waar je je tekst van ChatGPT kan invoeren en die maakt ‘m dan menselijker. Ik weet niet of het echt werkt
Sommige docenten gebruiken ChatGPT in hun opdrachten alsof het een assistent is voor de leerlingen. Zo liet Stefanie van den Steen, docent natuur- en scheikunde op het Gymnasium Haganum in Den Haag, haar leerlingen een robotje bouwen met assistentie van Chat. „Ze mochten hun codes laten genereren door ChatGPT, maar de ervaring leert dat hij dan toch veel en heel specifieke instructies nodig heeft, dus hij fungeerde het beste als assistent, om de codes te controleren. En als de leerlingen iets extra’s wilden, bijvoorbeeld een lampje laten knipperen, dan mochten ze ook aan Chat vragen hoe dat moest.”
Ahmed Kasmi programmeerde zelf een AI-hulpje voor zijn leerlingen. Hij is aardrijkskundedocent op het Focus College, een islamitische vmbo-t-school in Amersfoort, en geeft als zzp’er workshops over AI in het onderwijs. „Voor mijn eindexamenklassen heb ik een op maat gemaakte versie van ChatGPT ontworpen. Die stelt vragen op examenniveau over specifieke onderwerpen. Leerlingen geven antwoord en krijgen direct feedback van het systeem. Ik heb het zo ingesteld dat het werkt als een examentrainer. Het enige wat ik hoef te doen, is de link met ze delen.”
ChatGPT wordt geoorloofd en ongeoorloofd gebruikt. Op het Lorentz Casimir Lyceum in Eindhoven praten Bram, Thomas Anne, Meis, Vainavi erover met hun docent Merlijn.
Menselijkheid
Furkan Soysal, de biologiedocent van het Melanchton Kralingen, heeft ook iets bedacht: „Ik laat leerlingen soms vragen stellen aan ChatGPT en vervolgens geef ik ze de opdracht om het antwoord van ChatGPT in hun eigen woorden te herschrijven. Zo probeer ik ze te laten begrijpen wat het antwoord nou precies betekent.”
De leerlingen in het klaslokaal van het Lorentz Casimir Lyceum zien op sociale media tips voorbijkomen om ChatGPT op een óngeoorloofde manier te gebruiken. Thomas: „Ik las dat ChatGPT vaak de M-dash [gedachtestreepje] gebruikt, ik weet niet hoe dat in het Nederlands heet.” Als je die weghaalt, ziet je tekst er dus al veel minder verdacht uit. Maar dat hoef je niet eens zelf te doen, weet Vainavu. „Je hebt van die websites waar je je tekst van ChatGPT kan invoeren en die maakt ‘m dan menselijker. Ik weet niet of het echt werkt.” Thomas: „Ja, en dan staat zelfs het percentage menselijkheid erbij!”
De achternamen van de leerlingen zijn bekend bij de redactie.
De dichter Mustafa Stitou krijgt een prijs, en geen prijs van 500 gulden, zoals vroeger, toen hij nog maar net dichter was, of van 5.000 euro, zoals in 2004, voor de bundel Varkensroze ansichten, of van 25.000 euro, ook in 2004, ook voor Varkensroze ansichten. Nee, deze keer krijgt hij de grootste prijs die er te krijgen is voor een dichtbundel in de Nederlandse taal: de Johan Polak Poëzieprijs, 50.000 euro, voor Waar is het lam? uit 2022. Op 15 juni wordt die hem uitgereikt tijdens het Poetry International Festival in Rotterdam, waar hij ook optreedt.
Hij woont in Amsterdam-Oost, alleen, op de derde etage van een honderd jaar oud en pas gerenoveerd huizenblok van rode baksteen, met houten deuren en kozijnen, mosgroen en okergeel. Sociale huur, want hoezeer zijn werk ook gewaardeerd wordt, door lezers en luisteraars, het heeft hem nog niet rijk gemaakt. „Met het geld van de prijs”, zegt hij, „kan ik weer een paar jaar vooruit.” Verder geen woord daarover in dit gesprek, op een middag in mei bij een glas thee met boterkoek en macadamia’s. Mustafa Stitou, in 1974 geboren in Tétouan, Marokko, opgegroeid in Lelystad en aan de Universiteit van Amsterdam afgestudeerd in de filosofie, leeft voor zijn poëzie. Hij ís zijn poëzie. Citeer je ter opening van het gesprek de eerste zin van een gedicht uit de bundel Tempel uit 2013 – ‘Op mijn rug torste ik de doodskist waarin mijn vader lag’ – dan valt hij meteen in en draagt het uit zijn hoofd voor, de blik naar binnen gericht.
Diep voorovergebogen, voetje voor voetje, schreed ik wankelend voort. Het ging steeds moeizamer, de last werd te groot, ik hield het niet meer. Voorzichtig liet ik mij neerzakken op de grond, languit, schoof onder de kist vandaan, lichtte het deksel op en fluisterde zonder aarzeling: Vader, ik kan je niet dragen, het spijt me, kun je misschien een eindje meelopen?
Hij onderbreekt zichzelf om te kijken of dit de bedoeling is. Zal hij doorgaan? En vraag je dan of de vader in het gedicht, een verhalend gedicht van een halve bladzijde, zijn eigen vader is, dan knikt hij en zegt: „Ja, mijn vader.”
En jij bent de ik?
„Mijn lyrisch ik, ja.”
Het duurde even voor hij zijn ogen opende. Zijn gezicht was ongeschoren, zijn haar zat verward. Hij droeg een lange witte onderbroek en een wit hemd. Toen zuchtte hij en schudde zijn hoofd, spottend-medelijdend, zoals altijd. Hij richtte zich op, stapte uit de kist, bewoog zich voort met kalme tred. Ik liep achter hem aan, ook ik zei niets.
De kist bleef achter, midden op het pad.
We kwamen aan bij het graf. Het was al gedolven. Zonder een woord vlijde hij zich neer, ging liggen op zijn zij, draaide zich toen op zijn andere zij.
Hij moet van zijn god met zijn gezicht naar het oosten liggen, dacht ik, richting Mekka. Gelukkig vraagt hij me niet waar het oosten is, want ik weet het niet.
Hij vouwde zijn handen in elkaar, schoof ze als een kussen onder zijn hoofd, zuchtte weer diep en sloot zijn ogen en ik, ik zakte door mijn knieën, en met woeste armbewegingen dichtte ik het graf.’
Heb je het geschreven na je vaders dood?
„Een paar maanden ervoor, zestien, nee, negentien jaar geleden. Ik droomde met regelmaat over hem en in die dromen was er altijd wel iets met hem aan de hand. Dit gedicht is gebaseerd op een van die dromen, een paar maanden voor zijn toch wel vrij plotselinge overlijden, op zijn zeventigste.”
Was hij ziek?
„Niet acuut. Hij was diabetespatiënt. Het had lang geduurd voor hij naar de dokter ging en al die tijd kwakkelde hij met zijn gezondheid. Diabetes is een sluipmoordenaar. Hij kreeg een hartstilstand, in Marokko. Hij verbleef elk jaar een paar maanden met mijn moeder in Marokko, met een van de kinderen om hen te helpen. Hij is daar begraven.”
Je onderbewuste hield blijkbaar al rekening met zijn dood.
„Het gedicht weet meer dan ik. Een uitspraak van de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Dit gedicht wist meer dan ik.”
Hoe was zijn begrafenis?
„Hij had zes, nou ja, acht kinderen, van wie twee heel vroeg gestorven zijn, en we waren er allemaal bij. Hij is begraven binnen de schoot van het gezin, van de familie, van het geloof, volgens het eeuwenoude ritueel dat zich als vanzelf voltrok. Mijn vader was een gelovig man.”
In je gedicht is de kist met zijn lichaam te zwaar voor je.
„En dan stapt hij eruit met dat spottende medelijden dat ik zo goed van hem kende. Wat ben je voor een zoon als je je vader niet eens naar zijn graf kan dragen? In de tijd dat ik het schreef, bijna twintig jaar geleden, worstelde ik nog met het gevoel dat ik het voor hem eh… nooit goed genoeg deed. Ik ben nu vijftig, ik heb een ontwikkeling doorgemaakt. Maar in die tijd leefde het nog sterk in mij. Ik voldeed niet aan zijn verwachtingen. Zijn afkeuring had ik geïnternaliseerd en misschien” – hij spreidt zijn armen wijd uit – „ook wel groter gemaakt dan die was.”
Heeft hij het gedicht gelezen?
„Mijn vader? Dit gedicht? Nee. Hij las mijn werk niet. Is dat erg?” Hij lacht. „Ik weet niet of ik het erg vind. Ik ben vast niet de enige auteur van wie het werk niet gelezen wordt door zijn ouders, of haar ouders.”
Wat verwachtte hij van je?
„Dat ik zou voldoen aan het burgerlijke islamitische ideaal van trouwen, kinderen krijgen, de kost verdienen, naar de moskee gaan. Dat sprak hij nooit zo uit, maar zo voelde het wel voor mij. Hij was een intelligente man, trots, streng ook, vooral voor zichzelf, geboren in een streek en een tijd waarin er voor hem geen kansen waren om naar school te gaan of zich te ontwikkelen. In 1968 is hij naar Nederland gekomen als gastarbeider, zoals dat toen heette, en in 1974 heeft hij ons laten overkomen. Ik was twee maanden oud. Na mij is er nog een broertje geboren. In die eerste jaren was hij altijd weg, altijd aan het werk, overdag in de fabriek en ’s avonds in de bouw.”
Foto Merlijn Doomernik
Je zag hem dus eigenlijk nooit.
„Bijna nooit. Maar na zijn vijftigste, toen ik in de puberteit was, is hij ingestort en kwam hij nauwelijks het huis nog uit. Achteraf moet hij toen al diabetes hebben gehad. Fysiek was hij op. Hij werd depressief. Misschien dat er oude trauma’s bij hem opspeelden, ik weet het niet. Zijn leven is niet gemakkelijk geweest. Hij was ook wel teleurgesteld, denk ik. Zijn plan was altijd om na een tijdelijke emigratie terug te keren naar Marokko, en zo is het niet gegaan. Voor een deel reageerde hij zijn frustraties af op zijn kinderen, vooral op mijn jongere broertje en mij, wij woonden nog thuis. Daar heb ik lange tijd veel last van gehad.”
En blijft hij terugkeren in je werk.
„Omdat de relatie zo ingewikkeld was, ja. Gebroken, ambivalent. Was hij alleen maar een nare, afkeurende man geweest, dan had ik denk ik niet zo lang gesnakt naar zijn goedkeuring, zijn waardering. Maar hij was geen nare man. We speelden soms spelletjes kaart. Hij kon heel geestig zijn. Ik luisterde graag naar hem. Poëzie schrijven is voor mij, naast een heleboel andere dingen, in jezelf afdalen naar het gebied van je innerlijke conflicten en daarmee in het reine zien te komen.”
„Al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, het heeft me wel gevormd”
In Waar is het lam? gaat het veel over godsdienst.
„Ik ben opgegroeid in een islamitisch gezin en al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, toen ik steeds meer vragen kreeg, het heeft me wel gevormd. Ik ben gefascineerd door godsdienst. De titel Waar is het lam? is ontleend aan Genesis 22, waarin Abraham van God de opdracht krijgt om zijn zoon te offeren. Onderweg naar de offerplaats vraagt Isaak, zijn zoon: ‘We hebben vuur en hout, maar waar is het lam?’ Hij weet niet dat híj het lam is. In de Koran is het verhaal iets minder gruwelijk. Daarin overlegt Abraham, of Ibrahim, eerst met zijn zoon. Volgens moslims is dat Ismael, de stamvader van de Arabieren. Die drukt zijn vader op het hart te doen wat God hem bevolen heeft, en zegt dat hij zal volharden en mee zal werken. Het is een bevel van God, het moet gebeuren. En net zoals in Genesis grijpt God op het laatste moment in en wordt er een ram geofferd. Het offerverhaal vormt de rode draad in Waar is het lam?”
Foto Merlijn Doomernik
Waarom?
„Als je godsdienst wil begrijpen, de monotheïstische godsdienst – christendom, islam, jodendom – dan moet je het offer begrijpen. Wat je het meest dierbaar is sta je af om een relatie aan te gaan met het goddelijke, het hogere. Ik schrijf in de bundel ook over de rol van het offer in de moderne wereld. Daarbij gaat het niet om offers aan een hogere macht, maar voor een hoger doel, de natiestaat, bijvoorbeeld. Maar de kern blijft persoonlijk. Ik wil godsdienst begrijpen om te begrijpen wie ik ben. Hoe ik zo geworden ben. Wat ik achter me heb gelaten. Wat ik dénk achter me te hebben gelaten.”
Hij loopt naar de keuken om nog een keer thee te zetten en als hij weer zit zegt hij: „In Waar is het lam? staat een gedicht dat ook gebaseerd is op een droom en in zekere zin een echo is van het gedicht waarin ik mijn vader begraaf.” Hij begint het voor te dragen.
Op een kleed zit hij, een bidkleed.
Je doet alsof er niets aan de hand is.
Het is bestoft, het kleed. Je klopt het
voor de voordeur uit, keert ermee
terug en hij bekijkt het aandachtig,
merkt misprijzend op dat een van
de hoeken nog bestoft is: je hebt
gefaald.
Dan hapert hij en zegt dat hij de draad kwijt is. Hij staat op om de bundel erbij te pakken en voor hij verder gaat zegt hij dat de vader in een religieus gezin de wet belichaamt, zeker voor een kind. „Dat is een kenmerk van monotheïstische godsdiensten. Het privilege van de vader is dat hij de wet is. In het gezin is hij god. Dus hij bepaalt of je gefaald hebt of niet.”
Met weerzin neemt hij
het [bidkleed] van je aan, gaat erop zitten,
mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.
De afkeuring zit je dwars, in de tuin
staat hij met zijn rug naar je toe,
draait zich om, ziet er plotseling
aangetast uit, de huid van zijn gezicht
mat, schilferig, lijkt te trillen
en in plaats van twee ogen heeft hij
er slechts een — een groot oog
midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,
stamel je, je kunt hier niet zijn.
Kalm kijkt hij je aan, zijn stem
kraakt: Laat me dan gaan.
„Die tuin”, zegt hij als hij het boek dichtslaat, „kan het paradijs zijn, het hiernamaals, maar ook de tuin van een rijtjeshuis in Lelystad. In zekere zin eindigt het gedicht met een vraag. Waarom laat je me niet gaan? Je bent vrij om me te laten gaan.”
Waarom laat je hem niet gaan?
„Ik denk dat ik dat nu, op mijn vijftigste, wel gedaan heb. Althans, goeddeels.”
Het laatste gedicht in Waar is het lam? gaat over een moeder die het gesprek met haar zoon onderbreekt om te bidden.
„Mosque shaped alarm clock. Zo heet het.”
Is de moeder jouw moeder?
„Ja, mijn moeder. Ik was bij haar op bezoek en, nou ja, het gedicht spreekt voor zich.”
Weer schalt vanuit de minaret, die zich op het dressoir
verheft tussen kiekjes van kleinkinderen en het grote
scherm van de tv, de stem van de muezzin de woonkamer in,
mechanisch, robotachtig, en maakt een eind aan het gesprek.
Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich
in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,
profeten, openbaringen, eeuwigheid — ze twijfelt niet,
je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.
Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,
maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig
blijf je wachten, kinderlijk verongelijkt, haar onverdeelde
aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.
Ze leeft nog?
„Ja, ze is zesentachtig en woont in het oude huis, in Lelystad. In het patriarchale systeem van een religieus gezin kreeg zij de rol toebedeeld van stille kracht achter de schermen. Ze is een zachtaardige moeder, een heel liefdevolle kracht in mijn leven eigenlijk, ondanks de kloof die er tussen ons is: de gelovige vrouw, die haar leven heeft geofferd aan God, en de ongelovige zoon. Ik ben graag bij haar.”
‘Hoe reageer je op terrorisme?” De vraag wordt vrijdagmiddag plots gesteld tijdens de Pinksterconferentie in Biddinghuizen. De Nigeriaanse verhalenverteller Fred Williams vond het antwoord, vertelt hij in een volle tent op het festivalterrein. Hij geeft daar een seminar over hoe je om moet gaan met mensen, „die je haten omdat je Jezus volgt”.
Williams, voorvechter van een geloofsgemeenschap in Nigeria, vertelt hoe in zijn land christenen worden vermoord en hoe hij heeft ervaren dat „haat in je hart” geen oplossing is. Zelf werd hij, zegt hij, door God bezocht toen hij zonnepanelen aanlegde in een christelijk dorp, waarna God hem vroeg dat ook in islamitische dorpen te doen. Hij deed dat met tegenzin, in een dorp waar Fulani wonen, een bevolkingsgroep die Williams schetst als „mensen die verkrachtingen en massaslachtingen op hun geweten hebben. Ze zijn vele malen erger dan Boko Haram”. Daar liet God hem zien dat zijn hart was verduisterd door haat. Williams bouwde er een school (bezoekers mogen doneren) en leerde dat terrorisme alleen te verslaan is wanneer je in je vijand een mens ziet: „Hun haat mag niet onze harten beïnvloeden.”
Op Hemelvaart begon de Pinksterconferentie oftewel Opwekking, een vierdaags festival van stichting Opwekking, met als thema „Vurig Verlangen”. De conferentie wordt sinds 1971 georganiseerd en staat bekend als het grootste christelijke evenement van Nederland. Jaarlijks komen er rond de 60.000 mensen op af.
Zo’n 60.000 mensen komen naar de Pinksterconferentie.
Er kan gekampeerd worden, gegeten, gedronken, er zijn springkussens, een kleine „kerkjungle” en activiteiten voor zowel kleine kinderen (daar zijn er heel veel van) als tieners (daar zijn er ook heel veel van). Het centrum van de conferentie wordt gevormd door een plein met een groot kruis waar vlaggen wapperen: die van het festival, de Nederlandse driekleur en de Israëlische vlag. In de hoofdtent worden elke dag verschillende gebedsdiensten gehouden.
Vervoering
Een van de sprekers is Gerard de Groot, voorganger en oprichter van de Levend Woord Gemeente. Hij weet zijn toehoorders in vervoering te brengen door te vertellen dat iedereen al voor de geboorte vervuld is van de Heilige Geest en dat iedereen ernaar verlangt om vervuld te zijn van de Heilige Geest. Waarom? Omdat de Heilige Geest je beste vriend op aarde is. Daar heeft hij ook een boekje over geschreven, vertelt hij, terwijl hij een exemplaar omhoog houdt.
„Amen”, klinkt het uit de hoofdtent, die voor driekwart is gevuld, sommigen volgen zijn verhaal vanwege het mooie weer liever buiten, via het grote scherm. Hij vertelt hoe hij als kind stotterde, maar op zijn 18de bezoek kreeg van Jezus in zijn slaapkamer. Hij leerde dat het stotteren deel van het plan was, maar zou verdwijnen. „Dan is er een wonder nodig”, had hij gezegd. En dat kwam: de stotteraar werd spreker van beroep.
De Pinksterconferentie ook wel Opwekking genoemd is het grootste christelijke festival van Nederland.
Zichtbaar geïnspireerd door Amerikaanse evangelisten vraagt hij de bezoekers die de Heilige Geest in zich voelen te gaan staan. Wie er behoefte aan heeft mag naar voren komen voor een handoplegging. Zijn oproep blijkt iets te succesvol: even kijkt hij op zijn horloge of dit wel goed gaat, er staan veel meer mensen klaar voor een handoplegging dan hij had verwacht. Terwijl velen in de rij staan, sluit hij af met een slotgebed.
Nog langer zijn de rijen aan de overkant van de hoofdtent bij de kassa’s waar merchandise wordt verkocht. „Je staat ongeveer acht minuten in de rij”, roept een vrouw door een microfoon in een tent vol boeken, cd’s, kleren, snuisterijen met Gods woord. Voor 17,99 euro koop je een broodplankje met blauw-gouden bladeren en een spreuk uit 1 Korinthiërs 13: „Dit is wat blijft: Geloof, hoop en liefde. Deze drie, maar de grootste daarvan is liefde.”
Bruggen bouwen
Langs een ‘boulevard’ staan stands waar zendingswerk wordt gepromoot, waaronder dat van een „Compassion Church”, de Leprazending en Operatie mobilisatie. Die laatste slaat op mensen die willen helpen Gods missie te brengen aan iedereen die het minder goed heeft. Ook aanwezig: de EO en de Christelijke Zorgverzekering. Drie Kamerleden van de ChristenUnie, onder wie partijleider Mirjam Bikker, zijn er om te praten met bezoekers.
Bezoeker van Opwekking. Er zijn allerlei spullen te koop op het terrein. Bezoeker van Opwekking.
Christenen voor Israël heeft een stand waar je met een koptelefoon een „Israël-experience” kan meemaken. Ook is er een stand van het Near East Ministry, dat streeft naar „een terugkeer van christenen in Nederland naar de God van Israël”. Dat kan bereikt worden door verzoening na te streven tussen „Joden en Arabieren”, stelt de organisatie.
Buiten oefenen wat kinderen voor de stand van NEM: bij een bordje waar „Jood” op staat, staan kratten die ze moeten gebruiken om een brug naar het bordje met „Arabier” erop te maken. De kratjes zijn beplakt met de woorden „Vrede”, „Genade”, „Gebed”, „Vergeving” en „Verzoening”.
De kinderen plaatsen de kratten en springen erop om de overkant te bereiken. Eenmaal bij het bordje Arabier denken ze klaar te zijn, maar helaas. Het spel is pas afgelopen als ze weer terug zijn bij het bordje „Jood”. „Jammer, net niet snel genoeg”, zegt de begeleidster wanneer de kinderen puffend de kratjes weer op elkaar zetten bij het bordje „Jood”.
Steeds meer Oekraïners die zich als oorlogsvluchteling in Nederland melden voor opvang, komen niet vanuit Oekraïne, maar vanuit Duitsland, Polen, Roemenië, Hongarije, België en Zweden. Dat blijkt uit een rondgang van NRC langs gemeenten met een crisisnoodopvang.
Het ministerie van Asiel en Migratie laat sinds dit voorjaar onderzoek doen naar de aard van de instroom van ontheemden bij crisisnoodopvang. Het gaat volgens een woordvoerder „ook om de reismotieven en reisroute”. Het onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau Regioplan en loopt tot eind 2025. Aanleiding was dat er meer „signalen uit het veld kwamen dat mensen voor werk naar Nederland reizen”, zegt Regioplan.
Een aantal gemeenten vermoedt volgens het ministerie dat er ontheemden zijn die in meerdere lidstaten, waaronder Nederland, tijdelijke bescherming genieten en leefgeld ontvangen. „Dit is uiteraard niet de bedoeling”, zegt een woordvoerder. „Op het moment dat iemand met tijdelijke bescherming in Nederland ook in een andere EU-lidstaat tijdelijke bescherming krijgt, kan de IND de tijdelijke bescherming in Nederland beëindigen”, zegt een woordvoerder.
Burgemeester Avine Fokkens van Heerenveen, waar een crisisnoodopvang staat, roept minister Faber van Asiel en Migratie op nieuwe richtlijnen te maken als er twijfels zijn over de status van de aankomende Oekraïners als oorlogsvluchtelingen.
Even voor de lunch rijden twee Hyundai’s met Poolse kentekens het parkeerterrein van het voormalige Hajé hotel op. Acht mensen stappen uit, twee volwassenen, zes kinderen – een ukkie draagt een wit T-shirt bespikkeld met ‘dior dior dior dior’. Met een enkel rolkoffertje en een paar tassen melden ze zich bij de balie. Ze komen uit Duitsland en zoeken een verblijfplaats in deze crisisnoodopvang voor Oekraïners in Heerenveen. Ze groeten een van de bewoners die buiten staat te roken. Dan ploffen ze neer op de banken in de lobby.
Corine Booij had net gezegd dat het zo’n rustige ochtend was. De registratiemedewerker had nog maar één Oekraïense familie hoeven inschrijven, die gisteren na kantoortijd was aangekomen. Aan twee families vertelde ze dat zij vandaag uit de zalen met noodbedden mogen verhuizen naar een vaste opvang elders in Friesland. En nu komt de beveiliger melden dat er acht nieuwelingen zijn, van wie alleen de volwassenen paspoorten hebben, de zes kinderen enkel geboortebewijzen. Booij likt haar duim om de stapel kopieën van de Oekraïense akten te tellen. Haar wangen hebben een vurige kleur gekregen. „Als ik hoor dat het ouders zijn met zes kinderen, zinkt de moed me in de schoenen. Je vindt bijna geen plekken voor acht mensen.”
Het huisvesten van Oekraïense vluchtelingen wordt steeds lastiger. In maart luidden hulporganisaties en de Nederlandse gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de opvang, de noodklok. De gemeentelijke opvanglocaties én de regionale noodopvanglocaties zitten overvol. Het Rode Kruis meldde dat in februari ten minste achttien mensen de nacht buiten hebben moeten doorbrengen, aldus een woordvoerder. „Een vrouw die met een Flixbus uit Oekraïne was aangekomen, heeft de hele nacht op een bankje voor onze deur gewacht tot we opengingen.”
In Heerenveen moesten ze in oktober besluiten om de crisisnoodopvang, een van de acht in Nederland, tijdelijk te sluiten. Sommige vluchtelingen verbleven, in plaats van de afgesproken drie dagen, drie weken in de slaapzalen, omdat nergens in de noordelijke gemeenten een vaste plek voor hen was. De noodopvang vervuilde daardoor ook.
De sluiting gaf de medewerkers ruimte voor heroverweging, zegt projectleider Susan Haanstra. Ze laten nu altijd enkele bedden leeg staan, als buffer voor échte noodgevallen. Dat heeft meer rust gebracht in de kleine organisatie – vier vrouwen, één man – die deze noodopvanglocatie bestiert. Sinds Rusland in 2022 de oorlog tegen Oekraïne begon, heeft dit kleine groepje Friese ambtenaren duizenden vluchtelingen onderdak geboden. In de eerste maanden kregen ze soms wel dertig aanmeldingen per dag.
Chaletjes
In goed overleg met de eigenaar is het hotel omgebouwd tot een plek waar 314 vluchtelingen voor onbepaalde tijd kunnen wonen, in de voormalige hotelkamers en in de chaletjes die rond het gebouw zijn neergezet. Op de eerste verdieping bieden vier zalen met stapelbedden plek aan 55 mensen – dat is de crisisnoodopvang waar ze eigenlijk maximaal drie dagen kunnen verblijven. Bij de receptie hangt nog een bordje uit de tijd dat het Hajé een echt hotel was, met de waarschuwing dat het management helaas geen biljetten van 200 euro en van 500 euro accepteert. De vriezer waarin ooit Raketjes en Magnums lagen, zit nu vol bruine zakken met kamernummers erop.
In drie jaar tijd leerden de medewerkers dat je Oekraïners geen plezier doet met pittig eten, en dat ze eten al gauw pittig vinden. Nu koken de bewoners vaak zelf in de keuken van het restaurant met uitzicht over de Friese weilanden. In de kamers en chalets wonen sommige
Oekraïners al jaren tot hun genoegen. De medewerkers hebben vluchtelingen aan werk geholpen bij bedrijven in de omgeving. Ze hebben baby’s geboren zien worden, ouderen naar het ziekenhuis gebracht. Daarbij worden ze al jaren geholpen door de Oekraïense Kate Stratienko, een 79-jarige gepensioneerde lerares Engels, die altijd in de buurt is als er een ingewikkeld gesprek moet worden gevoerd.
De vluchtelingen verblijven in hotelkamers en chaletjes rond het gebouw.
Foto’s Kees van de Veen
Ze hebben ook gezien dat er inmiddels andere vluchtelingen komen dan in de eerste maanden. Vluchtelingen zoals het gezin dat zich deze dag heeft gemeld.
Grote gezinnen – die zien ze de afgelopen anderhalf jaar steeds vaker, zegt Corine Booij, die drie jaar als uitzendkracht de registraties doet. „Het begon toen twee Roma-families – met hoog aanzien binnen de gemeenschap – in de Heerenveense opvang kwamen”, zegt projectleider Susan Haanstra. Sindsdien is in Telegram-groepen (waarvan soms wel drieduizend mensen lid zijn, volgens Haanstra) en in een TikTok-filmpje ‘reclame’ gemaakt onder het motto: ‘Kom naar Heerenveen’. Ja, het is een compliment voor het werk dat ze hier doen, zegt Haanstra. Maar het heeft het ook lastiger gemaakt.
Seizoenarbeiders
Booij belt naar het Landelijk Centrum Vluchtelingen Spreiding in Driebergen. Ze wil weten of er een gemeente is die in de reguliere Oekraïne-opvang plaats heeft voor een gezin van vijf dat nu al een week in de crisisnoodopvang verblijft. Het zijn een opa, een oma, twee ouders en een jong kind. De opa is in het ziekenhuis behandeld aan zijn rug en kan niet traplopen. „Als het niet lukt, dan lukt het niet”, zegt Booij voordat ze ophangt.
In de eerste maanden na de invasie kwamen er mensen die „echt vluchtten voor de oorlog”, zegt Booij. „Hebben we dat eerste jaar Roma-gezinnen gezien?”, vraagt Haanstra. Booij schudt van nee. Nu is die groep, die zichzelf volgens Haanstra bij aanmelding ook als Roma identificeert, de hoofdmoot van de nieuwkomers. Mensen die steeds vaker niet direct vanuit Oekraïne naar Nederland reizen, maar vanuit Duitsland, Polen, Roemenië of Hongarije. En ze zien ineens ook „een stuk arbeidsmigratie”. Oekraïners die naar Nederland reizen om te werken en na het seizoen gewoon weer terugrijden naar Oekraïne. „Het evenwicht is er een beetje uit”, zegt Booij.
Dat de populatie van Oekraïense vluchtelingen is veranderd, bevestigen andere gemeenten waar een crisisnoodopvang is gevestigd. Ook in Dordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Westervoort en Swolgen hebben zich in de afgelopen tijd meer mensen gemeld die niet rechtstreeks vanuit Oekraïne zijn gereisd, maar eerst in andere Europese landen hebben gewoond. Soms zien ze ook mensen die in Nederland komen werken tot ze de reis voor hun familieleden in Oekraïne kunnen betalen.
Foto Kees van de VeenFoto Kees van de Veen
Het lijkt wel of de overheid inmiddels ook iets meer achterdocht koestert.Het lijkt wel of de overheid inmiddels ook iets meer achterdocht koestert. Het ministerie wil dat de registratiemedewerkers van de crisisnoodopvang meer vragen aan van de nieuwkomers voorleggen. „Routes die ze genomen hebben, de vorige woonplaats, hoe ze aan ons adres zijn gekomen, de reden dat ze voor Nederland hebben gekozen”, zegt Booij. De resultaten gaan naar het onderzoeksbureau Regioplan, dat voor het ministerie van Asiel en Migratie onderzoek doet. Aanleiding, zegt onderzoeker Annemieke Mack van Regioplan, was dat het ministerie „signalen uit het veld beter wil begrijpen” – signalen dat steeds meer mensen voor werk naar Nederland reizen, bijvoorbeeld. „Het ministerie wil weten welke groep er nou binnenkomt en hoe die eruit ziet, om daar beleid op te formuleren.”
Een woordvoerder van het ministerie zegt dat het onderzoek „ook de reismotieven en reisroute” in ogenschouw neemt. ,,Dit onderzoek loopt tot aan het einde van 2025.”
Boren, zagen, stofzuigen
Terwijl Booij de registratieformulieren vertaalt met behulp van Google Lens – waar ook een vertaalfunctie op zit – helpt de vader van de pas aangekomen familie een van zijn zoons met fietsen op de parkeerplaats. Twee anderen zitten te roken in de zon, in een kringetje met bewoners die hier al langer zijn. Buiten werkt een aannemersploeg aan de aanleg van meer parkeerplaatsen voor de chalets. Ze werken om de tuintjes heen waarin Oekraïners die hopen nog lang te blijven viooltjes hebben geplant, of een beeldje van een eend hebben neergezet. De hele dag is het gedender van de graafmachine, het gejank van boren en zagen en het loeien van de stofzuiger de achtergrondmuziek bij het leven in het voormaligfe hotel.
In Friesland worden op dit moment 4.643 Oekraïners opgevangen, zegt burgemeester Avine Fokkens van Heerenveen door de telefoon. De noordelijke provincies en Flevoland leveren bovengemiddeld veel opvangplaatsen. „Wij voelen ons moreel verplicht om het te doen”, zegt Fokkens.
Een filmpje op TikTok maakt ‘reclame’ voor Heerenveen
Booij loopt naar de ouders van het nieuwe gezin en zegt in haar telefoon: „Als u wilt, kunt u nu eerst lunchen, dan maak ik uw papieren in orde.” De vrouwenstem van Google Translate maakt ervan: „Yakshcho khochesh, mozhesh spochatku poobidaty, a potim ya rozberu tvoyi papery.” De man en de vrouw knikken. Komen ze hier dan om twee uur terug voor de registratie? Da. Da.
Op een stoel in de gang van de eerste verdieping zit de vrouw van het gezin dat vanochtend werd geregistreerd op een stoel naast een pilaar met twee stopcontacten. Ze hangt aan een ingeplugde telefoon, haar baby heeft een speen met roze diamanten in haar mond. In elke zaal staan acht stapelbedden. Deze week is het rustig op de noodopvang, dus zijn vaak alleen de onderste bedden in gebruik. De bovenste gebruiken de bewoners als opslag – vooral voor kleren of speelgoed, maar er liggen ook zonnebrillen, een borstel, mandarijnschillen en een zak Dorito’s op de dikke, plastic ziekenhuismatrassen. Iemand heeft zijn slaapzak om de achterkant van het stapelbed gespannen, om te zorgen dat er minder zonlicht op de slaapplaats valt.
In één zaal verblijven nu alleen twee volwassen vrouwen met een jong kind. Ze gebruiken vier stapelbedden. Dat is niet de bedoeling zegt Booij via de vertaal-app. „Jullie hebben die bedden toegewezen gekregen.” Dan passen de acht nieuwkomers er beter bij. In een andere slaapzaal gaat ze naar de familie van vijf met de opa van de rugklachten. Oekraïense Stratienko loopt mee.
Kate Stratienko woonde tot de oorlog in Charkiv en heeft daar een dochter, schoonzoon, kleinkinderen en een parkiet achtergelaten. Op 14 april 2022 kwam ze aan in Nederland. Sindsdien is ze nog eenmaal teruggegaan naar Oekraïne, om haar dochter op te zoeken. Die kan het land niet verlaten, omdat haar man niet weg mag en ze zelf voor de overheid werkt. Toen ze door haar oude stad liep, miste Stratienko het ineens. „Het gevoel dat ik alle mensen kende, écht kende.” Zodra het weer veilig is, wil ze naar huis.
Booij laat Stratienko aan de grootmoeder vragen of haar man vier treden op kan lopen – meer is niet nodig op de nieuwe plek. Uit de zaal ernaast klinkt de muziek van een videospelletje. A ramzamzam, a ramzamzam, koeliekoeliekoeliekoeliekoelie ramzamzam. A ramzamzam, a ramzamzam, koeliekoeliekoeliekoeliekoelie ramzamzam – eindeloos. Ja, vier treden lukt hem wel, zegt de oude vrouw.
Een andere familie die te horen heeft gekregen dat er een vaste plek voor hen is in Dokkum, komt reclameren. Ze hebben de opvanglocatie op hun telefoon bekeken en vinden het maar niks. „Dit is een kamp!” Booij zegt: jullie hebben geen keus. In de eerste maanden dat de opvang open was, konden nieuwkomers nog een voorkeur uitspreken voor een vaste plek na de noodopvang, elders in de provincie. Soms gingen ze van tevoren kijken en keurden ze de een of andere verblijfplaats af. Dat kan allang niet meer, zegt Booij, en het is eigenlijk wel zo helder.
Terug in haar kantoor wist ze achter dinsdag 13 mei het getal ‘16’ van het whiteboard en schrijft in plaats daarvan ‘11’. „Het bord is in geen tijden zo leeg geweest”, zegt haar collega, locatiehoofd Jildau Leffertstra.
Dubbel leefgeld
Op een berichtenbord bij de receptie hangen aanbiedingen voor baantjes: ‘6 plaatsen beschikbaar: Als productiemedewerker bij Anker Stuy Coatings krijg je de unieke kans om alles te leren over het maken van watergedragen verven’, een baantje in de industriële reiniging van 5 tot 24 augustus voor 15,89 per uur, met mogelijkheid tot verlenging. Café Spoorzicht zoekt een afwasser/schoonmaker. En er worden ‘metal workers’ gezocht met een startsalaris van 425 euro per week. „Are you the next iron man?”
Voor Oekraïners geldt een ander regime dan voor andere vluchtelingen. Als ze zijn ingeschreven in de gemeentelijke registers – dat duurt twee à drie werkdagen – en daarmee een BSN-nummer ontvangen, kunnen ze bij een kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Amsterdam een sticker in hun paspoort krijgen waarmee ze mogen werken. De verwerking van die IND-registratie vergt op zijn minst drie dagen. Al met al duurt het na aanmelding zo’n anderhalve week voor een Oekraïner aan de slag kan. Voor asielzoekers uit andere landen geldt dat hun aanvraag minstens zes maanden in behandeling moet zijn.
Met die sticker zijn Oekraïners even inzetbaar op de arbeidsmarkt als Europeanen. Volgens Haanstra zijn er uitzendbureaus die hierop inspelen en Oekraïners 300 euro inschrijfgeld laten betalen, met de belofte van een baan. Als blijkt dat die baan in Limburg is en de Oekraïner in Friesland onderdak krijgt, is het feitelijk onmogelijk daar te werken. Op zulke momenten, zegt Haanstra, houdt het uitzendbureau zich onbereikbaar. Als het wel lukt, gaan deze Oekraïners na enkele maanden werken weer terug naar hun land.
We kunnen inmiddels inschatten of mensen hier lang zullen blijven of niet, zegt Booij. „Sommigen komen met een hele eisenlijst. ‘Hebben we een eigen kamer? Nee? Moeten we de wc delen? Ja? Dan gaan we terug naar Duitsland.’” In Nederland krijgen Oekraïners leefgeld dat – naar leeftijd en gezinsomvang – varieert van 297,44 tot 392 euro per persoon per maand. Coördinator Haanstra heeft al eens aan de IND gevraagd of die kon uitzoeken of mensen die zich in Heerenveen melden, niet ook in Duitsland bij een noodopvang geregistreerd staan. Dat ze én daar én hier leefgeld krijgen. „Wij raden gemeenten in elk geval aan om de bewoners van hun opvanglocaties niet langer het maandgeld in één keer uit te betalen”, zegt Haanstra. Ze zegt dat de IND haar liet weten dat ze die informatie niet in Duitsland kan achterhalen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid kon dat nog niet bevestigen.
Een woordvoerder van het ministerie van Asiel en Migratie zegt in een reactie dat een aantal gemeenten het idee heeft dat er Oekraïners zijn die in meerdere lidstaten, waaronder Nederland, tijdelijke bescherming krijgen en ook leefgeld ontvangen. „Dit is uiteraard niet de bedoeling.” Een ontheemde die aan de voorwaarden van de tijdelijke bescherming voldoet, heeft recht op opvang, zegt de woordvoerder, en op leefgeld bij afwezigheid van inkomen.
Hij wijst erop dat de EU een systeem heeft opgezet waarmee EU-lidstaten informatie over tijdelijke bescherming kunnen delen, bijvoorbeeld om tijdelijke bescherming in Nederland te beëindigen als blijkt dat de begunstigde in een andere EU-lidstaat óók tijdelijke bescherming heeft aangevraagd en gekregen. „De IND vult dit systeem met informatie vanuit Nederland. De mate waarin het systeem wordt gebruikt door lidstaten verschilt en daarmee ook de hoeveelheid aan informatie die beschikbaar is.”
Maakt het uit, waar Oekraïners vandaan reizen? Voor de regels niet, zegt Susan Haanstra. De regels staan in de zogenoemde Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De belangrijkste voorwaarden zijn: een Oekraïens paspoort en een bewijs dat zij tot ten minste drie maanden voor de Russische aanval in Oekraïne verbleven. Als mensen aan die regels voldoen, probeert de opvangorganisatie in Heerenveen hen aan onderdak te helpen. Voor het gevoel maakt het wel uit, zegt Corine Booij. „Het is de laatste tijd moeilijker om gemotiveerd te zijn.” Booij stopt aan het eind van de maand met het werk in Heerenveen en gaat beginnen aan haar droombaan: pottenbakken.
Burgemeester Avine Fokkens zegt telefonisch dat zij het ongemak over de veranderde samenstelling van de vluchtelingenpopulatie begrijpt. Maar Heerenveen als regionale crisisnoodopvang, zegt zij nadrukkelijk, houdt zich simpelweg aan de nu geldende regels. Zij roept de minister op nieuwe richtlijnen te maken als er twijfels zijn over de status van de aankomende Oekraïners als oorlogsvluchtelingen.
Boekweitsoep
Hamlappen, kookaardappelen, vla luidt het lunchmenu van de dag, het staatgeschreven op een whiteboard in de hal. Een paar Oekraïense vrouwen staan het uit te delen, van achter de buffettafel van het hotel. De hamlappen liggen onder warmtelampen. „Vandaag geen borsjtsj”, zegt een van de koks met iets van spijt. Vandaag is er boekweitsoep. No Food Waste staat op een pilaar aangeplakt, met een tekening van een vuilnisbak met een rood kruis erdoor.
In de eetzaal hangen kroonluchters, een prent van Franse winkeltjes, een schilderijtje van een kop cappuccino met GRAN CAFFÉ erboven. De vader van een pas aangekomen familie loopt van tafel met in zijn hand een stapel van zes boterhammen met kaas en een hamlapje erbovenop. Hij staat op het punt ze in de prullenbak te gooien als een beveiligingsmedewerker hem tegenhoudt. „Dat is niet de bedoeling.” Het is een wonderlijke routine. Roma-families scheppen hun borden boordevol voedsel, eten er maar een beetje van en gooien de rest weg. Daar wordt het Oekraïense keukenpersoneel wel boos over, had Haanstra al gezegd.
Sinds de komst van Oekraïense Roma-gezinnen zijn er meer spanningen, zegt Haanstra. Geschreeuw op de gang, opstootjes. Ze merkt dat de Oekraïners die er al langer zitten, de Roma-nieuwkomers maar moeizaam accepteren. „Ze zien hen gezien als een soort derderangs-burgers, er zijn veel vooroordelen.”
Na zo’n anderhalve week kan een Oekraïner aan de slag
Iets meer dan een jaar woont Vitalii Sviatodukh met zijn vrouw, dochter en moeder in een van de chalets. De wanden hebben ze geel geverfd, er hangen gele gordijnen. Het is drukkend warm tussen de dunne muren van het huisje. Sviatodukh werkt in een fabriek, zijn vrouw maakt schoon. „In Oekraïne werkte ik altijd met mijn hoofd, in sales, hier werk ik met mijn handen.” Toch wil hij graag blijven. „Ik heb nu een leven opgebouwd hier.” Sviatodukh en zijn vrouw hebben Nederlandse les. Hij hoopt te leren hoe je een vorklift moet besturen, dat lijkt hem leuker.
Hij heeft „normale buren en twee of drie vrienden” in de opvang. „Maar er zijn ook veel mensen die wel een Oekraïens paspoort hebben, maar geen Oekraïners zijn. Ze woonden niet in Oekraïne. Ze woonden in Duitsland of Roemenië of een ander land. Ja, ze bezitten een Oekraïens paspoort, maar ze hebben eigenlijk de Roma-nationaliteit. Ik denk dat 40 of 50 procent van de mensen die zich bij de noodopvang melden, Roma is.” Zij hebben volgens Sviatodukh „problemen met drank en sigaretten”. En ze willen niet werken, niet integreren. „Ik betaal mijn belastingen, ik betaal de gemeente, ik leer elke dag Engels en Nederlands. Zij doen dat allemaal niet.”
Zoons van de Serdyuchenkofamilie staan voor het hotel te roken in de zon. De laatste anderhalf jaar melden zich veel grote families bij de opvang in Heerenveen.
Foto Kees van de Veen
Duits telefoonnummer
In een kamertje naast de receptie, waarvan de ramen uitzien op de hal, gaan zes van de acht net aangekomen Oekraïners aan de ene kant van de tafel zitten, Booij en Stratienko aan de andere kant. De ruimte is betegeld en aan de achtermuur hangen ingelijste foto’s: koeien, een tjalk en Vermeers Meisje met de parel. Stratienko pakt met een grijns een kussentje van de stoel: ‘This is my happy place’ staat erop.
Stratienko vertaalt, of eigenlijk voert ze het gesprek, want ze weet welke informatie Booij moet hebben. Laatste verblijfplaats, e-mailadres, telefoonnummer. De Oekraïense vader kijkt verloren. „Te-le-foon-num-mer”, zegt zijn vrouw. Hij drukt vergeefs op het zwarte toestel. Leeg?, vraagt Booij in het Engels. De man knikt. „Het is een Duits nummer”, vertaalt Stratienko. Dat komt zo wel, zegt Booij.
Hoe zijn ze hier gekomen? „Mijn broer heeft ons hierheen gereden vanuit Duitsland”, zegt de vrouw. Vierhonderd kilometer van Heerenveen. „Niet zoveel.”
Foto’s Kees van de Veen
Kunnen ze traplopen? Ja. Hebben ze dieren. Nee, zegt de man. Nee, zegt de vrouw. „Katten? Honden? Slangen?”, vraagt Stratienko. Ze lachen – Stratienko probeert de sfeer in het registratiehokje altijd wat losser te maken.
Als alle vragen zijn beantwoord, haalt Stratienko acht gele bandjes tevoorschijn. Met ballpoint is er ‘F2’ op geschreven, de naam van hun slaapzaal, en daarachter een reeks getallen, het ‘casusnummer’. Een van de zoons komt met de jongste binnen, ook om zijn smalle polsje gaat een bandje.
Booij heeft, als een piccolo met een hotelkar, hun lakens en handdoeken al naar slaapzaal F2 gebracht. Nu gaat de hele familie, ouders, kinderen, bagage, in de lift naar boven. Ze zoeken ieder hun bed op. De moeder maakt het draaiende gebaar van een sleutel naar Stratienko. „Nee”, zegt die, de deur van de zaal kan niet op slot. „Als je diamanten hebt, moet je ze bij je dragen.”
Na het intakegesprek lopen de vader en de oudste jongens van de nieuwe familie naar de auto en komen terug met plastic tassen vol kleren en meer koffers. Susan Haanstra kijkt het aan vanuit de hal. „Ze zullen hebben gedacht dat ze niet mochten blijven.”
Als de noodbedden zijn verdeeld, zegt vader Vytaly Serdyuchenko dat hij in Nederland werk zoekt en hier zijn kinderen naar school wil sturen. „Er is geen leven in Oekraïne, elke dag wordt er gebombardeerd”, zegt hij. Stratienko luistert en vertaalt. Hun huis in Kalynivka – een dorpje nabij Vinnytsja, een kleine tweehonderd kilometer ten zuidwesten van hoofdstad Kyiv, „dicht bij het front” – werd verwoest. Niemand was thuis toen het gebeurde, zijn vrouw Rada was bij haar moeder, maar alles was kapot. De buurman was dood.
De afgelopen drie jaar woonden ze in Duitsland, vertelt de vader. „Maar er is geen werk in Duitsland.” Of eigenlijk: „Ik moest dat werk zelf zoeken.”
Oekraïense Stratienko die tot dit moment dienstbaar de vragen en antwoorden van anderen vertaalde, begint nu ineens zelf vragen te stellen aan Vytaly Serdyuchenko.
„Wat is je beroep?”
„Alles, eigenlijk”, zegt de man schouderophalend. „Iets met ijzer.”
„Kregen jullie leefgeld in Duitsland, van de overheid?”
Serdyuchenko draait eromheen.
Stratienko priemt: „Ja of nee?”
Ja ja, antwoordt Serdyuchenko. „Niet meer dan 300 euro per persoon per maand.”
Dan richt ze zich tot een van de dochters, een meisje met op haar trui ‘T-NGZU IS YOUFUTURE’. „Wil je naar school”, vraagt Stratienko. „Het meisje knikt. „En dan niet alleen om te gaan, maar ook om echt te leren?”
Ze buigt zich omlaag. „Je had drie jaar school in Duitsland. Sprechen Sie Deutsch?”
Het meisje draait haar hand in een ‘beetje’-gebaar. Moeder Rada komt tussenbeide: „Saïd, onze oudste zoon, spreekt een beetje Duits.”
Kate Stratienko loopt terug naar beneden. Wat denkt ze? Lag het huis van de Serdyuchenko’s echt dicht bij het front? „Soms willen mensen de waarheid niet zeggen”, zucht ze. „Ik voel het, ik zie het. Maar ze hebben Oekraïense paspoorten, dus zijn ze vluchteling.”