Een kwart van de volwassen Nederlanders, 3,5 miljoen mensen, zegt last te hebben van chronische pijn. Dat concludeert onderzoeksbureau Ipsos I&O in een onderzoek in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA), op basis van een onderzoek waarbij bijna tweeduizend mensen bevraagd werden. Van de vrouwelijke respondenten ervaart 31 procent chronische pijn, van de mannen 18 procent.
Volgens de NVA geldt pijn als chronisch als die langer dan drie maanden aanhoudt, en niet direct gerelateerd is aan een acute oorzaak zoals een verwonding. Chronische pijn kan een overblijfsel zijn van een operatie, blessure of bestraling tegen kanker. Zo’n 70 procent van de mensen die chronische pijn ervaren, kampen daar dagelijks mee.
Onder Nederlanders tussen de 50 tot 64 en ouder dan 65 jaar oud heeft respectievelijk 30 en 31 procent last van chronische pijn. Onder 18 tot 34-jarigen is het aandeel het kleinst: 15 procent. Deze groep ervaart wel de meeste sociale hinder door hun pijn, de helft van hen voelt zich sociaal beperkt. Onder de gehele volwassen bevolking met chronische pijn is dat 39 procent.
Twee derde van de Nederlanders die chronische pijn ervaren, gebruikt medicatie hiertegen. Negen procent gebruikt opioïden, krachtige en potentieel verslavende medicatie die alleen wordt voorgeschreven door artsen bij hevige pijn.
Vorige week belde Bram Endedijk met correspondent Ine Roox die in Rome woont. Ze vertelde hoe in Italie de grote gevolgen van klimaatverandering voelbaar zijn. Maar toch, merken we op de redactie van NRC Vandaag, gaat het in het maatschappelijke debat vooral over Trump, Gaza en de oorlog in Europa. Met chef opinie Wouter van Noort buigen we ons over de vraag: hoe kan het dat het gesprek over klimaatverandering naar de achtergrond lijkt te verdwijnen?
Heb je vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze redactie via [email protected].
Zaterdag hadden we mijn vader begraven, en ons gerealiseerd dat alles wat we over hem dachten en zeiden nu uitsluitend nog tot het domein van de herinnering behoorde en nooit meer tegengesproken kon worden of aangevuld door zijn levende realiteit. Met zijn lichaam was een vorm van heden verdwenen die niet kon terugkeren.
Zondag stapte ik in de trein naar Frankrijk en maandagochtend zat ik met een snor op antwoorden te geven op vragen uit de bekende questionnaire die Proust ooit heeft beantwoord, maar de antwoorden waren niet de mijne, noch die van Proust, ze waren gegeven door iemand uit de groep van elf personen die net als ik deelnamen aan een theaterweek rond Prousts De kant van Swann op.
Het was een woeste overgang. In theorie niet, want als iemand het over herinnering heeft is het Proust wel en ik zou uit zijn boek van alles hebben kunnen en willen citeren wat me nu meer nog dan anders trof, maar de ‘driedimensionale leesclub’ die drie acteurs in het landhuis Le Grippault hadden georganiseerd, ging niet over zwelgen in mooie zinnen. Integendeel. Die zinnen moesten het behoorlijk ontgelden, want hoe breng je bijvoorbeeld de gewaarwordingen op het toneel van Swann bij het horen van de frase in de muziek die de liefde tussen hem en Odette heeft begeleid? „Over dat verdriet waar zij hem vroeger van sprak” (‘zij’ is hier die kleine muzikale frase die hem als ‘een vertrouwelinge van zijn liefde’ omgeeft) „over dat verdriet dat nu het zijne was geworden zonder dat hij mocht hopen er ooit van te worden verlost” – ik las de zinnen herhaaldelijk hoopvol en tegelijk bijna wanhopig voor aan mede-deelnemers in de hoop eenzelfde verrukking bij hen wakker te roepen als die ikzelf ervoer, maar toneel werd het niet. En zelf werd ik daar ook niet anders van, ik bleef de lezer die altijd maar ‘voel-toch-hoe-mooi-en-waar-dit-is’ roept. Degene ook die zich bevreemd afvroeg: ‘Waarom ben ik, nu, hier?’ En die dan antwoordde: ‘Omdat het goed is even ergens anders te zijn’, maar die daarmee nog niet écht ergens anders was.
Zo kom je dus nergens, al ben je dan ergens.
Op een ochtend keken we naar twee figuurtjes in roze gebloemde babydolls, die precies tegelijk hun tekst uitspraken: „Wanneer Françoise, na erop te hebben toegezien dat het mijn ouders aan niets ontbrak…” Ze klonken een beetje mechanisch en articuleerden overdreven en even later maakten ze ook nog stijve, eigenaardige bewegingen. De passage waarin de conversatie tussen de bedlegerige tante Léonie en haar dienstbode Françoise weergegeven wordt, werd er heel vreemd door. En waar ik thuis achter mijn bureau, roze pakjes, stemmetjes en choreografie vermoedelijk een onaantrekkelijke gedachte zou hebben gevonden, genoot ik er nu van. Een jonge vrouw zong hoe Swann op het verkeerde raam klopt, niet bij zijn geliefde Odette en het was een spannend verhaal. Ik zag de ouders van de verteller zachtjes pratend over het terrein lopen en spitste mijn oren om te horen over het pistache-ijs waar Swann wel twee keer van heeft genomen. Ik stoof in een nachtjaponnetje op ‘mijn moeder’ af om haar te smeken me welterusten te komen zeggen.
Niet voor het eerst realiseerde ik me hoe belangrijk het is dat we ook onze lichamen zijn in de tijd, en hoe makkelijk ik dat soms vergeet, al was ik er dan net op een andere manier met mijn neus op gedrukt. Toneel gaat echt over zijn waar je bent, waar je lichaam is, nu. Steeds was er een nieuwe werkelijkheid, helemaal aanwezig en helemaal verzonnen.
We krijgen kennissen op bezoek. Al snel gaat het over de Tour de France. Wij zijn fanatieke volgers en genieten van de koers. Hij kan geen renners opnoemen, zij ook niet.
Ik begin over het heldendom in de wielrennerij, over de hardheid van de coureurs. Als voorbeeld noem ik Pascal Simon. „Simon reed in 1983 in het geel, viel en brak zijn schouder. Hij stapte pas na zes dagen af, alsnog geveld door de pijn. Al die tijd had hij die gele trui nog gedragen.”
„Logisch”, zegt hij. „Hoezo logisch?”, vraag ik. „Hij kreeg hem natuurlijk niet uit.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]