Kunsthistorica Catharien Romijn: ‘Schoonheid is een trigger, dat heb ik altijd gezocht’

Kunsthistorica Catharien Romijn was nog maar een jaar art curator bij DSM in Heerlen (Limburg), toen ze in het hoofdkantoor een kleine tentoonstelling inrichtte met beelden van Shinkichi Tajiri (1923-2009). De wereldberoemde Japans-Amerikaanse Tajiri woonde in Limburg, maar het chemiebedrijf had geen enkel werk van hem in de eigen, vijftig jaar eerder begonnen kunstcollectie. De manshoge sculpturen stonden in de grote hal beneden, daar had Catharien Romijn ze in het weekend neer laten zetten. Ook had ze een beeld aangekocht voor de collectie. Daarvoor was ze met een lid van de raad van bestuur bij Tajiri op bezoek geweest.

De maandagmorgen erna was ze al voor acht uur op kantoor.

Catharien Romijn: „Ik wilde de mensen zien arriveren, want ik dacht: dan komen ze binnen, zien ze die fantastische sculpturen en zijn ze natuurlijk stomverbaasd. En dan gaat er straks een golf van waardering door het kantoor: wát ge-wel-dig.”

Het is twintig jaar later, ze lacht als ze het vertelt. „En dat gebeurde dus niet. Mensen kwamen binnen en gingen de trap op. Naar hun werk, net als altijd. Ze keken niet, zagen niks. Wat vreemd, dacht ik, hoe kan dit nou.”

Catharien Romijn (64) verzamelde van 2003 tot 2024 kunst voor de collectie van DSM. Daar kwam een einde aan toen DSM vorig jaar fuseerde met het Zwitserse Firmenich, verhuisde naar een nieuw hoofdkantoor (in Maastricht) en de collectie eind maart schonk aan de gemeente Heerlen. Het zijn zo’n 500 kunstwerken, waarvan Catharien Romijn er ruim 200 aankocht. Die hingen en stonden in de hal, in vergaderzalen, in het trappenhuis, in het restaurant en ja, ook in werkkamers.

De kunstwerken zijn nu even niet meer te zien. Ze bevinden zich nog in het intussen verlaten hoofdkantoor, deze maand worden ze ingepakt. Daarna gaat de collectie naar Cultuurinstelling Schunck in het Heerlense Glaspaleis, een voormalig warenhuis van bijna honderd jaar oud. Dat is ook de plek waar we elkaar vandaag ontmoeten.

Wat heb je geleerd van die maandagmorgen twintig jaar geleden?

Catharien Romijn: „Dat ik anders kijk – en dat je niet kunt verwachten dat de rest van de wereld net zo kijkt als jijzelf. Het heeft me ook milder gemaakt, ik ben beter gaan begrijpen hoe er tegen kunst aangekeken kan worden. We waren natuurlijk ook geen museum, sommige mensen zaten helemaal niet te wachten op kunst.”

Je dacht: hier ligt een taak voor mij?

Ze lacht weer. „Ja, ja natuurlijk. Ik heb een kunstlunch georganiseerd: wat zie je als je zulke beelden ziet. Dat werd de volgende les: je nodigt het hele bedrijf uit voor zo’n lunch en wie komen er: de mensen die toch al geïnteresseerd waren. Zestig of zeventig van de zevenhonderd.”

Foto Merlijn Doomernik


Als je meteen zegt wat je vindt, heb je misschien wel gelijk, maar dan krijg je het niet per se

Catharien Romijn werd in 2003 gevraagd art curator te worden nadat ze, ze was kunstrecensent, in het Limburgs Dagblad de bedrijfscollectie van DSM had besproken. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het bedrijf was die getoond aan het publiek, de tentoonstelling werd gehouden in het glaspaleis waar we nu zitten. In de krant had ze geschreven: „De kunst is niet altijd van gelijkwaardige kwaliteit, niet altijd even baanbrekend, origineel of inventief.”

Ze wisten wie ze in huis haalden.

„De raad van bestuur wilde een bredere collectie, internationaler ook. Dat hadden ze al besloten voordat mijn recensie verscheen, zeiden ze erbij.”

Het resultaat na twintig jaar: altijd opvallende, soms weemoedige, vaak ook licht unheimische kunstwerken. Fotocollages van Ruud van Empel: door hun onnatuurlijke perfectie roepen ze tegelijkertijd een gevoel op van beklemming. Carnavaleske beelden van Han van Wetering: als je beter kijkt, zijn koppen en delen van lichamen vervormd en verwrongen.

Of neem de ontvangstkamer van het bedrijf, op de bovenste verdieping. In 2006 beplakte interieurontwerper Maurice Mentjens die van boven tot onder met behang van duizenden malen uitvergrote gisten, enzymen en bacteriën, het plafond werd met spiegels bedekt. Niet iedereen was enthousiast.

Wat haar werk makkelijker maakte, zegt ze: een aantal kunstenaars brak door nadat zij al werk van hen had aangekocht. De Beatrixkamer van Maurice Mentjens won in 2007 de Dutch Designprijs. En Time Magazine noemde in 2012 de ‘Nimbus’-serie van Berndnaut Smilde – op foto’s zie je een wolk in een kamer zweven – de uitvinding van het jaar. Zo’n wolkfoto hing toen al in de werkkamer van Dimitri de Vreeze, de huidige topman.

Catharien Romijn: „Zo’n artikel bevestigt dat je geen charlatan bent, dat je toch echt wel een professie beoefent. Dat wil ik ook graag benadrukken: dat het dat echt is. Sommige mensen hebben een wiskundeknobbel, anderen een talenknobbel. En er zijn dus ook mensen die gevoel hebben voor wat er gebeurt op het gebied van kunst. Een kunstknobbel, zeg maar.”

Maar goed, de weerstand. Als journalist was je een heel andere omgeving gewend.

„Ja, bij een krant hangt een andere sfeer: vrijgevochten, onafhankelijk. Die houding had ik hier in het begin ook, dat ik dacht dat je alles tegen iedereen kon zeggen, dat je ook altijd overal naar binnen kon stormen. Maar dat heb ik afgeleerd, ik ben niet minder kritisch maar wel diplomatieker geworden. Ik weet nu dat je niet iedereen meekrijgt als je meteen zegt wat je vindt. Dan heb je misschien wel gelijk, maar krijg je het niet per se.

„Wat wel net zo was als bij de krant: ik kreeg alle ruimte om te doen wat ik dacht dat ik moest doen. In een bedrijf noemen ze dat ondernemerschap, maar het is hetzelfde. Er is ruimte om de dingen te doen zoals jou voor ogen staat. En dan word je aan het einde wel afgerekend op wat je hebt gedaan, maar die ruimte krijg je. Al heb ik me ook wel eens eenzaam gevoeld hoor, ik was toch een vreemde eend in de bijt.”

Hoe ging je te werk?

„Ik was de hele tijd aan het scouten, ateliers bezoeken, galeries, academies, beurzen. En als ik dan een goede kunstenaar zag, probeerde ik altijd een afspraak te maken. Het mooie van dit werk is: je ontmoet iemand die iets maakt en je wilt dat begrijpen. Hoe kan het dat dit mij aantrekt. En dat kan alleen maar als je elkaar ontmoet.”

Schoonheid kent veel vormen en uit al die vormen haal je steeds iets waar jíj wat mee kunt

Die gesprekken had ze ook nodig om haar aankopen te onderbouwen: voor elk aan te schaffen kunstwerk schreef ze een notitie waarin ze de aankoop beargumenteerde. De kunstcollectie van DSM, heette het officieel, „legt inhoudelijke accenten op innovatie, duurzaamheid en snelgroeiende economieën”. Fotocollages van Ruud van Empel, schreef ze dan bijvoorbeeld, zijn ‘geheimzinnig’ en ‘beklemmend’, maar ook: „Zijn composities blinken uit door perfectie: zijn onderwerp is de maakbare wereld waarin alles mogelijk is.” Dat sloot dan weer aan bij de activiteiten van het chemiebedrijf.

Waar was je naar op zoek?

„Naar schoonheid. Schoonheid is voor mij een trigger, daar ben ik altijd naar op zoek geweest. Eerlijk gezegd deed ik dat bij de krant ook al, wat dat betreft was ik een slechte kunstcriticus. Ik zocht alleen de exposities uit die ik zelf goed vond, zodat ik er positief over kon schrijven. Want ik dacht altijd: wie ben ik nou om het af te breken. Een journalist van niks natuurlijk, ze zeiden ook altijd tegen mij: hou jij je maar bij kunst, op het gebied van nieuws hebben we niks aan je.”

En wat is schoonheid dan?

„Schoonheid bestaat in verschillende vormen. Er is sublieme schoonheid, maar er is ook gruwelijke schoonheid. Die schrikt je af en trekt je toch aan, het is kunst die dingen aan de kaak stelt. Als je daar langer naar kijkt is het niet alleen prachtig, maar ook verontrustend. Er is weemoedige schoonheid, die raakt aan gevoelens van verlies of afstand nemen. Er is ook wanhopige schoonheid.

Foto Merlijn Doomernik

„En uit al die vormen van schoonheid haal je steeds iets waar jij wat mee kunt. Persoonlijk dan, voor de collectie heb ik toch ook altijd gelet op de relatie tussen kunst, bedrijf en maatschappij. Want dat was de opdracht.”

Maar jouw opvattingen over schoonheid pasten daarin.

„Ja, daar pasten die in. Je moet ook bedenken: een bedrijf is een abstract begrip, elk bedrijf bestaat uit mensen. En de collectie is opgebouwd voor die mensen.”

Ging het wel eens mis?

„Er zijn natuurlijk incidenten geweest. Dat mensen woedend werden.”

Bijvoorbeeld?

„Keramiek van Han van Wetering. Dat lijken vrolijke beelden, maar als je goed kijkt dan zit het venijn van binnen. En op een gegeven moment, we hadden een tentoonstelling in de hal, begonnen de mensen beter naar die beelden te kijken. En toen zagen ze ingewanden en bloederigheid – en wilden ze de werken weg hebben. Dat hebben we niet gedaan, in plaats daarvan hebben we uitgelegd waar die beelden over gingen. Dat wij mensen een mooie, maar ook een lelijke kant hebben. En dat de kunstenaar ons die twee kanten laat zien – ecce homo, zie de mens. Als je de discussie aangaat, verdwijnt de irritatie meestal wel. Mensen vinden die beelden dan nog steeds niet mooi, maar begrijpen wel beter waarom ze er staan.”

Als je als kunstenaar je ziel en zaligheid blootlegt, vraag je vertrouwen – en dat heb ik steeds willen geven

Word je dan zekerder van wat je doet? Of juist niet?

„Ik schrik altijd wel als mensen kwaad worden. Als het is van ‘wat is dit, hoe kan je dat hier neerzetten’. Ze kennen me intussen, weten dat ik de randjes opzoek – anders is het ook niet spannend. En je denkt dat mensen een soort ontwikkeling meemaken. Dat als je vaker wordt geconfronteerd met ongemakkelijkheden, je je afvraagt: waaróm vind ik dat dan zo ongemakkelijk? Er hing ook altijd uitleg bij de werken. En op de website stond nog meer toelichting. Dus als je de moeite nam, kon je steeds weten wat de bedoeling was. Maar ik heb ook wel eens iets weg moeten halen, dan was er te veel weerstand en had ik de strijd verloren.”

Wat denk je dat je werk de mensen heeft gebracht?

„Veel mensen in het bedrijf zijn anders naar kunst gaan kijken. Dat is überhaupt de meerwaarde van een bedrijfscollectie, dat mensen geïnteresseerd raken. Als je naar een museum gaat, moet je eerst een drempel over. Binnen je bedrijf word je ermee geconfronteerd. En dan kan je het opmerken of niet, maar het is er wel.”

En jijzelf? Hoe kijk jij terug?

„Met weemoed. Het was altijd een prachtige baan, kunst verbinden met een bedrijf en met de maatschappij. En het is ook het einde van een tijdperk, er is een einde gekomen aan de opbouw van een collectie.”

Ze vertelt dat een van de kunstenaars die ze ooit aankocht – „Paul Drissen, hij is van mijn leeftijd” – onlangs een overzichtstentoonstelling kreeg in Museum Kröller-Müller. „Hij maakt prachtig werk, nostalgische doeken waarin hij de historische abstractie herschrijft. Die overzichtstentoonstelling verdiende hij ook echt.” De kunstenaar belde haar, wilde ze misschien langskomen om samen met hem de opstelling te bekijken. „Toen kwam ik daar en vroeg hij: wat vind je, moet het anders, waarom vind je dat. Dat was een bijzonder ogenblik, maar vooral een compliment, hij vertrouwde mijn blik. Als je als kunstenaar je ziel en zaligheid blootlegt, vraag je vertrouwen – en dat heb ik steeds willen geven.”

En nu?

„Nu ben ik wat melancholiek, maar toch ook positief. Dit is niet het einde, het is een verandering. De collectie die wij hebben neergezet, transformeert. Tegen de kunstenaars kan ik zeggen: jullie gaan nu van een bedrijfscollectie naar een museale collectie. Werken worden straks uitgeleend aan musea hier, er komen nieuwe dingen uit voort, de gemeenschap heeft er wat aan. We laten iets achter dat opnieuw een functie krijgt.”