Tirzo Martha voelde zich goed. Het was meer voor de zekerheid dat hij zich in 2018 bij een arts meldde. „Ik hoestte een klein beetje en er zat bloed in mijn slijm. Dat zou vast met een medicijntje op te lossen zijn”, vertelt hij wanneer we elkaar spreken in Museum van Bommel van Dam in Venlo. Die inschatting toen bleek een vergissing. Er werd een virus in zijn hartstreek ontdekt. Martha werd van zijn ziekenhuis op Curaçao overgebracht naar een ziekenhuis in Colombia, waar hij op de intensive care terechtkwam met infuus en beademing. „De cardioloog vertelde dat de pompcapaciteit van mijn hart zo laag was, dat het eigenlijk onmogelijk was dat ik nog leefde.” Fysiek kon Martha helemaal niets, maar het hoofd maalde door. „Ik kreeg volop ideeën. Mijn naasten vonden dat niet leuk. Die vonden dat ik al mijn energie beter in mijn herstel kon stoppen.”
Veel van wat toen en sindsdien bij de nu 58-jarige beeldend kunstenaar uit Curaçao opborrelde, is te zien op de expositie Intensive care. Wat bleef is de speelsheid waarmee hij afval- en andere onconventionele materialen gebruikt voor het maken van beelden en installaties. Wat nieuw was, was de ontdekking van wit. „In eerste instantie zie je alleen dat steriele. Maar toen ik eenmaal oog kreeg voor de verschillende tinten, was ik helemaal gefascineerd. Je sculpturen worden er ook een beetje schilderkunst van, omdat het driedimensionale iets tweedimensionaals krijgt. En als je dertien, in Venlo tentoongestelde werken bij elkaar ziet, vormen ze ook automatisch een eenheid, één landschap.”
In de sculptuur waar Intensive care mee opent, is zonder veel moeite Martha’s ziekbed terug te zien. Hij vond dat zelf wel iets monumentaals en sacraals hebben. „Het ritueel waarmee steeds weer opnieuw de lakens werden verschoond. Vijf, zes specialisten om je heen die je bekijken alsof je een bezienswaardigheid bent.”
Genezing, deels
Het voelde als een triomf toen Martha, na vier maanden, weer voor het eerst aan het werk kon in zijn atelier. „Ik voel me sindsdien goed, maar fysiek ken ik nog steeds mijn beperkingen. Ik mag nog steeds niks zwaars tillen. Dat is wennen, want je hoofd zegt iets anders. Het remt je ook in je spontaniteit. Als ik nu iets wil, moet ik in veel gevallen eerst mijn assistenten bellen om me te helpen.”
De meeste andere kunstwerken op de expositie hebben een directe link met het eiland. Ze reflecteren op de koloniale geschiedenis, de armoede, de povere toestand van het onderwijs en de gerichtheid op de buitenkant. „Ik gebruik niet voor niets veel wc-potten. Dat waren statussymbolen toen ze naar het eiland kwamen. Mooie kleren en mooie auto’s zijn ook heel belangrijk. Tegelijkertijd blijven huizen onaf en gaat men slordig om met het landschap. Je vindt bijvoorbeeld overal autobanden terug. Dat soort elementen zijn daarom ook volop terug te vinden in mijn werk.”
Verdeelde reacties op Curaçao
Op Curaçao roept Martha’s werk verdeelde reacties op. „Veel mensen daar hechten aan het standaardplaatje van een Caribisch eiland met veel kleur en uitbundigheid. Dat heeft mijn werk niet te bieden, al helemaal niet nu wit de dominante kleur is.” Tegelijkertijd werd er ook een basisschool naar hem vernoemd. „Daar heb ik over getwijfeld. Ik zei dat ik het alleen goed vond als ik projecten kon doen met de leerlingen daar.” Eerder richtte hij met collega David Bade al het Instituto Buena Bista op, dat jong talent van het eiland op weg probeert te helpen in kunst.
Martha mikt met zijn werk op een groot bereik: „De vaste kring van kunstliefhebbers en -critici vind ik minder belangrijk dan de rest van de gemeenschap. Iedereen mag er het zijne van vinden en het anders beleven. De een zal enkel troep en zooi zien. Bij een ander gaat de verbeelding wel aan het werk. Laatst exposeerde ik in Brazilië. Daklozen installeerden zich in mijn werk. Zoiets vind ik mooi.”
In Venlo gaat hij gedreven door zijn gemeenschapsgevoel de wijken in, is hij vaak op zaal en maakt hij ook samen met de bezoekers een kunstwerk. „Dan worden bijvoorbeeld dwarsverbanden met Curaçao duidelijk. Ook hier zijn de mensen niet altijd even positief over ‘de Hollanders’ en willen ze graag ook gezien worden.”