Het schip ligt op het strand, in Ecuador. Ruim een eeuw na z’n eerste vaart, in 1916, heeft het definitief z’n thuishaven gevonden.
De kapitein is terug in Amsterdam. Ook voorgoed. „Eigenlijk ben ik al dood”, zegt hij, met een twinkeling in opvallend lichtblauwe ogen. „Drie jaar geleden kreeg ik de diagnose dat ik nog drie maanden te leven had. Ik leef in extra tijd. Dat heeft ook wel wat. Ik denk regelmatig: wat bijzonder toch, dat ik dit nog meemaak.”
August Dirks (71) kocht zijn schip in 1989, een roestige vissersboot van dertig meter lang. 32 jaar is het zijn huis, zijn leven geweest. Zijn bemanningsleden waren musici en acteurs. Dirks was kapitein van een theaterschip, dat hij The Ship of Fools doopte. Ideeën voor de voorstellingen ontwikkelden zich tijdens zeereizen, het publiek zat bij optredens op tribunes op de kades.
Reizen was het doel, het schip was het middel. Het bracht hem en zijn bemanning in talloze havens rondom de Middellandse Zee, in Zuid-Afrika, in Suriname, in Moskou, via de Oostzee en de Wolga. In 2021 zette hij koers naar Australië, via de Atlantische Oceaan, door het Panamakanaal, langs de kust van Ecuador.
Daar strandde hij. Doodziek – longkanker, uitgezaaid. Ingrijpende besluiten nam hij snel. Zijn schip zou hij achterlaten. Met assen en wielen onder de kiel werd het op het strand getrokken, in een dorp bij de stad Manta. Het fungeert daar nu als een cultureel centrum, een publiekstrekker langs de boulevard.
August Dirks nam het vliegtuig naar Amsterdam. ‘Happy end!’ – schreef hij in zijn logboek, in november 2021.
Happy? Ook verdrietig?
„Nee. Ik ben het gewend met onzekerheid te leven. Daar heb ik geen probleem mee. Ik heb die onzekerheid bewust opgezocht. Onthechting brengt verrassingen met zich mee, fijne en minder fijne.
„Ik heb gestreefd naar een leven zonder materiële behoeften. Altijd ben ik erop voorbereid geweest dat ik alles kon verliezen. Mijn schip heeft tweemaal jarenlang aan de ketting gelegen. Al mijn geld zat in dat schip, verder had ik niks.
„Ik leefde letterlijk op het randje. Maar het is onbetaalbaar geweest. Het heeft me op de mooiste plekken van de wereld gebracht. Het landschap om mij heen veranderde voortdurend. Ik heb een winter doorgebracht bij een Venetiaans fort op een Grieks eiland. Het oerwoud langs de Surinamerivier, een industriehaven bij Marseille – iedere plek heeft z’n eigen schoonheid, z’n eigen geschiedenis, z’n eigen mensen met verhalen.”
De zin van het leven haal je niet uit een burgerlijk bestaan, dat zit in plezier en wijn
De drang tot reizen klinkt door als August Dirks vertelt over zijn jeugd. Hij wilde missionaris worden nadat hij, als tienjarige op de lagere school, exotische dia’s over dorpen en mensen in Afrika had gezien, getoond door een missiepater. Het leek hem dé manier om los te breken uit een keurig gezin. Vader was belastinginspecteur, moeder huisvrouw, ze hadden zes zonen en een dochter.
Hij groeide op in een herenhuis langs de weg van Leiden naar Rijnsburg. Erachter ligt een groen buurtje, aan de rand van de Leidse Hout. „Op weg naar school liep ik daardoorheen en ik weet nog dat ik dacht: hier wil ik later absoluut niet wonen: zó braaf, zó benauwend!”
Zijn geboortejaar, 1952, voerde hem als vanzelf naar de wilde jaren 60. De Cuba-crisis, eind 1962, deed hem beseffen dat de wereld ten onder kon gaan aan een atoomoorlog tussen de VS en de Sovjet-Unie. „Het leek mij totaal zinloos om te gaan studeren en een betaalde baan na te jagen. Ieder moment kon de mensheid zichzelf in de afgrond storten.”
In 1963 mocht hij – op eigen aandringen – naar het seminarie van de Witte Paters in Santpoort, dat opleidde tot de missie in Franstalige Afrikaanse landen. „Een paradijs”, noemt hij het: „Ik was bevrijd van het toezicht van mijn ouders, baadde in de anonimiteit van de groep. Ik had opvoeders die vol twijfels zaten over het nut om Afrika te bekeren tot het roomse geloof. Hun missie-ijver was bekoeld. Zelf heb ik die aandrang nooit gehad.”
Op zijn zeventiende verhuisde hij naar een Amsterdams kraakpand. Het gistte volop in de stad, met studentenprotest en arbeidersoproer, zoals eerder ook in Parijs. Een Franse strijdleus uit die tijd staat nog op zijn netvlies gegrift: ‘Sous les pavés, la plage!’ – onder de straatstenen ligt het strand. „Dat is wat ik voelde: de zin van het leven haal je niet uit een burgerlijk bestaan, die zit in plezier en wijn.” Toen een atoomoorlog uitbleef, tot zijn verbazing, besloot hij zich toch te wagen aan een serieuze studie. Het werd Russisch.
Waarom Russisch?
„Ik koos bewust een totaal andere richting dan de meeste Hollanders, die toen als toeristen massaal naar Spanje trokken. In die zin ben ik altijd een provocateur geweest, die de gebaande paden mijdt. Ik hield van de Russische literatuur – en nog steeds. Ik wilde me verdiepen in de eeuwenoude Russische beschaving. Zo kwam ik uit bij Russisch, uit nieuwsgierigheid, ik zocht een uitdaging.
„Mijn studie heb ik keurig afgemaakt. Ik heb er ook wel wat mee gedaan: met een paar mede-studenten heb ik een bureautje gehad voor uitwisseling tussen Nederlandse en Russische kunstenaars. Ik doe graag mooie dingen met mooie mensen. Ik geloof in kunst, in kunstenaars, in mensen die van hun leven een kunstwerk maken. Eind jaren 80 was er wel wat artistieke vrijheid in Rusland. Dat gaf me energie. Ik dacht: kunstenaars gaan voorop naar een mooiere wereld.”
Teleurgesteld dat het anders is gelopen in Rusland?
„Enorm, ja. Maar die desillusie kwam later. In 1989 heb ik mijn koers verlegd, of liever gezegd: verbreed. Mijn ouders waren overleden, ik had geld geërfd. Ik had daarvan een mooie, nieuwe Mercedes kunnen kopen. Het werd een roestig schip.
„Ik herinner me nog het eerste moment waarop ik dacht: ik wil een schip kopen. Dat was in 1979. Ik werkte een tijdje in een fabriek waar ik rotte zilveruitjes van de lopende band moest tikken. In die tijd was ik in de Zouthaven van mijn fiets gestapt, waar een schip te koop lag. Achter de lopende band, met die smerige zilveruitjes, had ik alle tijd om na te denken. Ik dacht: dat is het, een schip!
„Met m’n zuurverdiende geld ging ik op reis door het zuiden van India. Daar stuitte ik weleens op een kerkje of vesting uit het Nederlandse koloniale verleden. Het idee groeide om met een schip vanuit Amsterdam naar havens te gaan vanwaaruit ooit kapitaal bij elkaar is gegraaid met koop-, kaap- en slavenhandel.”
Om kapitaal terug te brengen?
„Ja, menselijk kapitaal. De stém van de mens is het allermooiste instrument dat ik ken, en in opera kan die ten volle tot z’n recht komen. Dat is de meest sprekende vorm van uitvoerende kunst die ik ken. M’n droom was: mijn schip wordt een operaschip. Ik was geïnspireerd door twee films: E la nave va van Fellini en Fitzcarraldo van Werner Herzog. Beide zijn opera’s die zich afspelen op een schip, met een betoverend verhaal. Ik dacht, toen ik die films gezien had: ik moet opschieten, straks gaat iemand er met mijn idee vandoor.”
Het idee van Dirks omvatte méér dan een operaschip. Het ging hem om een manier van leven. Hij declameert een volzin, uit de statuten van de stichting die uiteindelijk de juridische eigenaar van zijn schip zou worden. Hij leefde op en voor: ‘a seaworthy vessel for the transport of animals, humans, objects, ideas, music, e.a., to give artists and anybody a chance to perform their transsubstantional activities and so to promote a global cultural interchange.’
Dát, zegt de kapitein, is zijn missie geweest. Toegelicht: „Ik heb een idee getransformeerd in 180 ton ijzer, en dat weer in een groep mensen, in een reis, in theater, in culturele uitwisseling. Bewust heb ik dat ‘transsubstantional activities’ genoemd – een begrip dat ik heb teruggepakt van de katholieken. Die doen aan kannibalistische rituelen, met wijn en hosties: ‘Het woord is vlees geworden.’ Ik schiep uit ijzer een groep theatermakers.”
De passie om alles op het spel te zetten, dat vat mijn leven treffend samen
Kan een doctorandus in de Russische taal en letteren zomaar vertrekken met een logger om wereldzeeën te bevaren?
„Zeevaartschool in Amsterdam was mijn eerste studie. Maar die heeft één dag geduurd. Ik zag m’n medestudenten en ik dacht: dit is niet mijn wereld, wegwezen! Later heb ik wel de nodige vaarbewijzen gehaald, maar het klopt: ik was een klunzige kapitein, die z’n schip met schade en schande onder controle heeft gekregen. Eigenlijk was het onverantwoord dat ik jarenlang over de zeeën heb gezworven met een schip vol mooie, getalenteerde mensen. Het is goed afgelopen. Grote ongelukken hebben we nooit gehad.”
Het schip dat August Dirks in 1989 kocht, was z’n varende bestaan ooit begonnen als een Scheveningse logger, de SCH4. Hij doopt het eerst om tot Azart, wat ook de naam van zijn theatergezelschap werd. Een andere naam volgde vijf jaar later. Trots vermeldt Dirks dat het Amsterdamse Java-eiland nu ook een Azartplein kent – naar zijn schip.
Vanwaar de naam Azart?
„Het toeval brengt je de grootste verrassingen. Bladerend in een Russisch woordenboek stuitte ik op het woord azart, vertaald als: ‘passie, vuur’. Ik dacht: dat bekt goed, het is bruikbaar in alle talen, ‘kunst van a tot z.’ Later ontdekte ik dat dit woord vanuit Portugal door Europa is gezworven als een dobbelspel. In het Russisch kreeg het de context van: ‘De passie om alles op het spel te zetten.’ Puur toevallig had ik een woord gekozen dat mijn manier van leven treffend samenvat.”
En waarom later de naamsverandering tot Ship of Fools?
„Ook toeval. Op een avond, toen we in Amsterdam lagen, stapte een Zuid-Afrikaanse kunstenaar aan boord, die voorstelde op de kade een parade te houden, die hij The Ship of Fools wilde noemen. Op dat moment had ik net het proefschrift van cultuurhistoricus Herman Pleij gelezen, Het gilde van de Blauwe Schuit. Het gaat over narren, zotten en andere onaangepasten die uit de maatschappij verbannen werden. Ik dacht: dat zijn wij, als varende theatermakers. The Ship of Fools is dé naam voor m’n schip”
Duidt dit ook op een artistieke ontwikkeling, van het min of meer serieuze operagenre naar bont straattheater?
„Het duidt op een voortdurende omkering van rollen, in een leven zoals ik dat geleefd heb. Wat is spel, wat is werkelijkheid? Wie is hier de gek: de nar, of z’n toeschouwer? Een zot houdt de koning en z’n hofhouding een spiegel voor. Ik heb altijd in complete vrijheid geleefd, op zee, langs kusten waar de wind me bracht. Ik heb nooit kromgelegen om bakken geld te verdienen. In havens heb ik de superrijken op hun jachten gezien, totaal verveeld op het achterdek. Zo’n jacht schijnt 1 miljoen euro per strekkende meter te kosten. Mijn schip was dertig meter lang. Ik was dertig keer miljonair – zonder een cent op zak.”
Het spel duurt voort, zo te zien. U draagt nog steeds een jasje met tientallen rinkelende belletjes.
„Een kerkklok luidt op vaste tijden. Dat is een vorm van onderwerping: de terreur van de tijd. De nar luidt z’n bellen wanneer hij wil. Ik blijf dat doen, tot m’n laatste snik.”
Hoe was het om ruim dertig jaar dicht op elkaar te leven met een bemanning van kunstenaars, medezotten?
„Ik heb altijd in groepen geleefd: in ons gezin, op het seminarie, in kraakpanden, op m’n schip. Dat heeft me gevormd. Mijn leven draaide om kameraadschap, mensen mobiliseren, onverwachte ontmoetingen, plezier maken. Als dat je houding is, krijg je niet snel ruzie. De verhoudingen aan boord waren duidelijk. Ik was de kapitein. Maar ik liet iedereen z’n gang gaan, ik had iedereen nodig. Zo kun je allemaal je creativiteit kwijt. Daarvoor waren we tenslotte bij elkaar, als reisgenoten en theatermakers, vastbesloten om mooie dingen en iets moois van ons leven te maken.”
En nu, terugblikkend in de laatste levensfase: is dit leven de moeite waard geweest?
„Ik heb moeite met het woord moeite. Moeite is pijn, en het is zinloos jezelf te pijnigen. Het gaat om troost, schoonheid, plezier, passie. Ik had mezelf geen ander leven kunnen voorstellen. Ik heb gelééfd, ik heb mezelf niet levend begraven in een carrière. Ik ben een geluksvogel.”