Kunnen collega’s elkaar niet uitstaan? Zet ze dan toch gezellig naast elkaar

Geen enkel kind wil vooraan in de klas zitten, je plek in de klas beïnvloedt je status, kinderen die elkaar niet aardig vinden moet je juist dichter bij elkaar zetten, en je moet kinderen nooit zélf laten kiezen waar ze in de klas willen zitten.

Dit is een aantal conclusies die ontwikkelingspsycholoog Yvonne van den Berg van de Radboud Universiteit sinds 2016 verzameld heeft. Ze doet onderzoek naar de vraag waar je welke kinderen het beste kan neerzetten in een klas. Ze ontwierp er een wetenschappelijk gevalideerde methode mee genaamd ‘Stoeltjesdans’, waarmee duizenden docenten hun klassen indelen.

De informatie waarop de applicatie draait, komt van vragenlijsten die door leerlingen anoniem worden ingevuld – wie roddelt het meest, wie wordt gepest, wie is je beste vriend, wie is het meest behulpzaam, wie is het populairst in de klas? Als de informatie in de applicatie wordt ingevuld, kiest de leerkracht waar zij of hij aan wil werken met de klas, en rolt er een optimale indeling uit.

Door de methode wordt er minder gepest en verbeteren de onderlinge relaties en sociale dynamiek. Eigenlijk ongelooflijk dat het zo vaak goed gaat op scholen, zegt Van den Berg. Want een schoolklas lijkt soms wel op een gevangenis.

Ga maar na: je stopt dertig kinderen elke dag met elkaar in een net iets te klein hok, vertelt ze precies wat ze moeten doen. Ze mogen niet zonder toestemming naar de wc, en je zet ze zes tot zeven uur per dag vast op dezelfde plek. Dan is het handig als je weet wie op wie en hoe reageert. Om de boel een beetje rustig te houden.

Onderhuidse spanningen

Ik dacht meteen aan de kantoortuin! Toen ik Van den Berg er laatst in de podcast Ik ken iemand die over hoorde praten. Want ook op kantoor zitten mensen vaak hele dagen tegen hun zin, bij elkaar. Ook daar broeien onderhuidse spanningen. Ook daar zitten mensen die met elkaar moeten samenwerken terwijl ze elkaar soms haten.

Hoe heerlijk zou het zijn als je ook daar Stoeltjesdans zou kunnen gebruiken! Zodat opscheppers de mond zou kunnen worden gesnoerd, de stillen wat meer gehoord zouden worden, en de collega’s die er alleen maar zitten om zichzelf te profileren op de gang gezet kunnen worden.

Nou, zeker, zegt Van den Berg lachend als ik haar erover bel. „Op kantoor zouden de principes van Stoeltjesdans zeker kunnen helpen. Kantoor lijkt natuurlijk óók wel een beetje op een gevangenis.”

Toch heeft ze haar methode nog nooit toegepast op volwassenen, omdat ze het al druk genoeg heeft met haar onderzoek in het onderwijs. Maar ze wil best eens filosoferen hoe het op kantoren zou kunnen werken.

De vragenlijsten zou je in aangepaste vorm al prima anoniem door alle collega’s kunnen laten invullen, denkt Van den Berg – wie vind je niet zo, euh, aardig, met wie werk je fijn samen, wie roddelt er veel, wie is je beste vriend. Die geven waarschijnlijk meer eerlijke informatie over de groep dan één-op-één-gesprekken met leidinggevenden waar collega’s toch vaak niet het achterste van hun tong durven laten zien.

En daarna zou haar eerste tip zijn: laat collega’s niet zélf een werkplek claimen. Zoals ze nu wel vaak doen. Want dan gaan de kletsers bij elkaar zitten, de stillen te ver uit het zicht en gaan dominante types de sfeer verpesten. Net als in een klas.

Beter is het om plaatsen toe te wijzen. Stille collega’s kan je dan van hun onopvallende plek halen, zodat ze minder verpieteren, en wat meer in het zicht zetten. Dan worden ze beter gezien en gehoord, én groeit hun status in de groep.

Rechts achterin

Collega’s die minder goed in de groep liggen kun je, net als sociaal zwakkere kinderen, het beste naast een sociaal sterk type met een groot netwerk zetten, zegt Van den Berg. De sociaal sterke collega heeft daar amper last van, terwijl de zwakkere er juist van profiteert.

Collega’s die elkaar niet kunnen uitstaan, kan je beter wat dichter bij elkaar zetten – net als kinderen die elkaar niet kunnen luchten of zien. Niet dat ze elkaar dan vanzelf aardig gaan vinden. Maar omdat je, ongewild, toch vaker met elkaar praat, en met elkaar overlegt als je dichter bij elkaar zit, ontstaat er wat meer begrip, zo heeft Van den Berg in klassen gemerkt.

De populairste plek van de klas is rechts achterin, zegt Van den Berg, met je vrienden om je heen. Zo is het natuurlijk ook op kantoor – lekker uit het zicht van de leidinggevende, anders krijg je de lastige klussen – en met je besties in een groepje. Alleen de carrièretijgers willen graag dicht bij de baas zitten. Die kan je daar dus prima neerzetten, denkt Van den Berg. Of juist de lijntrekkers! Die juist iets meer ‘aandacht’ van de baas nodig hebben.

De groepjes met besties die veel met elkaar kletsen kan je beter uit elkaar halen, denkt Van den Berg. Zet er een bijvoorbeeld een collega tussen naast wie niemand wil zitten – we kennen ze allemaal. Daar stijgt ook hun status van, zegt Van den Berg.

En elke dag op een andere plek? Op flexplekken en ‘aanlandplekken’? „Dat is een volslagen debiel idee”, zegt Van den Berg. „Het opbouwen van een relatie met een collega of klasgenoot kost tijd. Dat doe je niet als er elke dag een ander naast je zit. Laat staan als er ook nog gewerkt moet worden.”

Ik geef het maar even door.