Krokodil


Marcel van Roosmalen

Omdat we uit huis moesten vanwege potentiële kopers gingen we met Frida van Roosmalen (1) een stukje rijden. De andere kant op, richting Uitgeest. We legden aan bij café-restaurant De Krokodil in Krommenie, een wegrestaurant zoals ik het alleen kende uit Amerikaanse films met slechte afloop.

Een tankstation, een parkeerplaats, weilanden en De Krokodil. De vader van de vriendin had er tientallen jaren geleden uren rokend doorgebracht, aan de bar en achter de gokkast.

Er was nadien weinig veranderd. Dat zag ik meteen, ook al was ik er voor de eerste keer. Het personeel at zwijgend zuurkool met worst aan een stamtafel, aan de tafel achter ons sneed een man meedogenloos door twee eierdooiers.

Frida voor Roosmalen (1) kroop tussen de tafels met kleedjes naar een stenen krokodil bij de open haard. De koffie kwam in een wit kopje, met een koekje in cellofaan. De ober zei dat de eigenaren een band met Spanje hebben, dat er daarom zoveel tapas op de kaart staan en dat je er om te dineren moet reserveren omdat er veel aanloop is van mensen die hun vrije tijd vullen met ‘een stukje rijden’ van niets naar nergens.

En toen had hij me.

‘Een stukje rijden.’

Toen mijn ouders nog niet zo lang in Arnhem woonden parkeerden ze de auto wel eens op een vluchtstrook. Klapstoelen eruit. Auto’s kijken. En daarna ergens een hapje eten. Toen ze mij daarover vertelden probeerde ik hun levens erbij te denken, en nu twintig jaar later zat ik er opeens middenin. Ik was terug in de tijd van Simon Carmiggelt, De Fabriek en Wim Kan. We keken door het raam naar het niets.

Tevreden met niets en elkaar.

„De mensen zullen nu wel weg zijn”, zei de vriendin na een half uur. „We kunnen naar huis.”

We rekenden af.

Buiten sloeg de wind ons in het gezicht, Frida stapte in een plas, de auto wilde niet starten, een man rookte in zijn auto een sigaret.

„Als we hier onverhoopt toch blijven wonen, kom ik hier terug”, hoorde ik mezelf zeggen.

„Maar we gaan verhuizen”, zei de vriendin.

„Ja”, zei ik, „we gaan wel verhuizen.”

Later, als we ver weg wonen, komen we zeker nog een keer terug om te voelen wat we niet gemist hebben.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.