Kondigt de opmars van goud barbaarse tijden aan?

Nu de wereld voor grote veranderingen staat, kopen centrale banken van opkomende landen massaal goud in, ziet Maarten Schinkel. Is dat een veeg teken?


Animatie Anne van Wieren

Een „barbaarse relikwie”, zo noemde de beroemde econoom John Maynard Keynes in 1924 goud. Hij had het daarbij vooral over de Gouden Standaard, het idee dat het geld in omloop gedekt moest zijn door goud in de kluizen van de centrale bank. Modern was dat ook destijds al lang niet meer. Juist het feit dat geld een vertrouwenskwestie was, en dat het niet een-op-een hoefde te worden gedekt met tegoeden in een bankkluis, lag ten grondslag aan de financieel-economische revolutie die al in de late renaissance begon. En de tijd dat munten hun gewicht waard waren van het goud en zilver waaruit ze bestonden, was ook al lang voorbij – zelfs Romeinse keizers lichtten er zo nu en dan al de hand mee.

Maar op internationaal niveau ‘verdween’ goud pas in de jaren dertig van de vorige eeuw – een tiental jaren na Keynes uitspraak. Tijdens de Grote Depressie lieten landen definitief de strikte koppeling los tussen hun munt en goud, en richtten de concurrerende devaluaties van al die munten het internationale handelssysteem vervolgens bijna ten gronde.

Na de Tweede Wereldoorlog werd goud opnieuw het anker van een internationaal monetair systeem dat door de Amerikanen min of meer aan de rest van de wereld werd opgelegd tijdens een conferentie in het Amerikaanse Bretton Woods. Ieders munt kreeg een vaste wisselkoers met de dollar, en die dollar was gedekt door een enorme hoeveelheid goud. Maar toen in de jaren zestig sommige landen – Frankrijk voorop, maar later bijvoorbeeld ook Nederland – Amerika aan zijn belofte begonnen te houden dat zij altijd dollars zouden krijgen voor hun eigen munt, en die dollars ook altijd omgezet konden worden in goud, was het snel gebeurd. De Amerikaanse goudvoorraad kromp in rap tempo, en in 1973 maakte president Nixon een einde aan het Bretton Woods-stelsel.

De dollar werd voortaan een ‘zwevende’ munt, die vrij fluctueerde ten opzichte van alle andere munten. De Europese munten zweefden allemaal plotseling ook, en van alle pogingen die volgden om ze alsnog aan elkaar te lijmen is de euro het laatste experiment.

Goud raakte sindsdien uit. Er lag nog veel van in alle kluizen en opslagplaatsen, met name in het Verenigd Koninkrijk, de VS en Zwitserland. Tijdens de hoogtijdagen van Bretton Woods bestond meer dan 70 procent van de monetaire reserves uit goud. Maar centrale banken van veel landen begonnen het massaal te verkopen in de jaren negentig, toen de euro vorm kreeg en de wereld er eeuwig vredelievend uitzag.

De Nederlandsche Bank was een van de grootste verkopers en zag zijn voorraad slinken van 1.700 ton begin jaren negentig tot iets meer dan 600 ton nu. Er werden eind jaren negentig zelfs afspraken gemaakt tussen centrale banken over wie wanneer hoeveel verkocht, omdat de prijs van goud instortte door zoveel aanbod.

Dat is nu voorbij. In 2019 maakte de World Gold Council, die de goudmarkt bijhoudt, bekend dat er juist weer steeds meer goud werd ingekocht door centrale banken. Maar waarom? Onlangs publiceerden economen Serkan Arslanalp, Chima Simpson-Bell en valuta-kenner en Berkeley-hoogleraar Barry Eichengreen daar een onderzoek naar. Sinds de financiële crisis zwellen de goudreserves van centrale banken weer aan. Maar het zijn niet de industrielanden die aan het inkopen zijn. Het zijn juist de centrale banken van de rest van de wereld die grootscheeps inslaan.

De drie economen stelden een toptien samen van grootste inkopers sinds 1999. Mexico staat op de tiende plaats, met daarboven Polen, Thailand, Saoedi-Arabië, Oezbekistan, en Kazachstan. De topvier van grootste inkopers is het interessantst. India, met 12,7 miljoen troy ounces (31,1 gram). Turkije, met 17,4 miljoen, China met maar liefst 49,9 miljoen en bovenaan Rusland met 60,7 miljoen. Dat laatste Russische getal komt overeen met een kleine 1.900 ton goud.

Opmerkelijk is dat de topvier bestaat uit landen die een voorname rol willen, of zullen, spelen in de multipolaire wereldorde die zich op dit moment snel aan het manifesteren is. Het onderzoek van de drie economen geeft aan dat er twee hoofdredenen zijn voor de terugkeer van goud in de reserves van de opkomende landen. De eerste is dat goud kennelijk weer wordt gezien als een veilige haven in tijden van economische, financiële en geopolitieke onzekerheid. Dat is al veelzeggend: goud is zijn aantrekkingskracht als zeker bezit nog niet verloren. De tweede reden is nog politieker: de onderzoekers vinden een samenhang tussen de financiële sancties die door het Westen zijn opgelegd – recent tegen Rusland – en een groeiend aandeel van goud in de reserves van niet-westerse landen. Met andere woorden: de rest van de wereld wapent zich met goud tegen toekomstige straffen.

Maar heb je wat aan al dat goud? Het geeft kennelijk politieke zekerheid, maar het levert geen rente op, en kost alleen maar geld om op te slaan. Nu hebben al die aankopen, zeker ook door beleggers trouwens, een prijsopdrijvend effect. Met de prijs van goud gaat het prima: het is, gecorrigeerd voor inflatie alweer bijna driemaal zoveel waard in dollars als rond de eeuwwisseling, en bijna viermaal in euro’s.

Goud blijkt inderdaad te beschermen tegen inflatie. Dat lijkt gunstig. Maar draai het eens om. Als de waarde van goud in zowel dollars als euro stijgt, dan daalt andersom de waarde van euro’s en dollars – veruit de belangrijkste wereldmunten – ten opzichte van goud logischerwijs óók. Een kleine extra reden om de opmars van goud te zien als een teken van beginnende erosie van het huidige internationale monetaire systeem. En het begin van barbaarse tijden.