Kleermakers repareren met naald en draad de wegwerpmode

Voor de elfjarige Mehmet Celil was Nederland een land waarover hij veel hoorde. Dat was in het dorp waar hij woonde in de streek Hatay, een behoorlijk eind van Instanbul. In Nederland kon je werk vinden, je kon er geld verdienen. Celil kwam uit een groot gezin van vijf jongens en vier meisjes, hij moest voor het vee zorgen en mocht daarom van zijn vader niet studeren. Maar de jonge Mehmet ging in de leer bij zijn broer Aziz, die in Istanbul in de textielindustrie werkte. Daar zette Mehmet drukknopen op militaire uniformen.

Broer Aziz vertrok begin jaren zeventig naar Oostenrijk. Mehmet hoorde van collega’s – hij werkte inmiddels voor een bedrijf dat sokken maakte – dat hij beter naar Nederland kon gaan dan naar Oostenrijk of Duitsland: in de textielbranche van Nederland was volop emplooi en je kon er meer geld verdienen.

Zo kwam Mehmet (62) hier terecht. Sinds 2009 heeft de familie Celil een eigen reparatieatelier en stomerij aan de Van Woustraat, in de Amsterdamse Pijp. Libas heet de smalle, diepe winkel. Ook zijn zonen werken hier. Voordat hij zelfstandig kleermaker werd, was hij onder meer chef van een modeatelier voor winkels als C&A, Vera Moda en Miss Etam.

Het verhaal van Mehmet Celil is het verhaal van velen. Het valt op. Waarom hebben zoveel kleermakers in Nederland een Turkse achtergrond?

Kleermaker Mehmet Celil.
Foto Hedayatullah Amid


Foto Hedayatullah Amid

De Gouden Schaar

De kleermaker staat tegenwoordig voor een groeiend milieubewustzijn; een duurzamer alternatief voor onze gewoonte om kleding die kapot is meteen maar weg te gooien.

Alleen al in Amsterdam zitten meer dan honderd kleermakers, in de rest van het land nog minstens 1.500, volgens de Kamer van Koophandel. Hoeveel van de ondernemers een Turkse achtergrond hebben weet de KvK niet precies, maar het zijn er bovengemiddeld veel. Je herkent ze meestal aan de gevelversiering en belettering in blauw en wit. Vaak zijn ze gevestigd in volksbuurten, niet alleen in Amsterdam, ook in Den Haag, Utrecht, Rotterdam en in kleinere plaatsen. Het zijn eenmanszaken of ateliers waar een familie samenwerkt. Ze hebben namen als De Zilveren Schaar, De Gouden Schaar, De Oranje Schaar, De Meetlat, of iets met de naam van de eigenaar erin: Kledingreparatie Uzun, Kleermaker Ekerbicer, Atelier Ayat.

Hier laat je een knoop aannaaien, een pantalon innemen, een nieuwe rits inzetten. Hier kun je een colbert, jas of trouwjurk op maat laten maken, ze doen aan leer- en suèdereparatie, ze repareren gordijnen of zelfs de zeilen van een zeilboot.

Ondergronds circuit

Dat het verhaal van de broers Celil in de zeventig begint, is geen toeval. Door een tekort aan arbeiders in (onder meer) de textielindustrie en de naaiateliers ronselden Nederlandse en Duitse werkgevers vanaf de jaren zestig goedkope krachten in landen als Turkije, Italië en Marokko. Nederlanders wilden dit werk vaak niet doen. Er kwam een instroom van gastarbeiders – zoals arbeidsmigranten destijds heetten – op gang. Ze waren veelal ongeschoold en maakten werkdagen van tien uur, zes dagen per week.

Amsterdam was in die tijd dé modestad van Nederland. Aan de westelijke grachtengordel, de zogeheten ‘modegrachten’, zaten veel confectieateliers. Hier floreerde een enorme industrie, er werkten duizenden mensen. De Bijenkorf zat er, C&A, Peek&Cloppenburg, V&D, de modehuizen van Lampe en Witteveen. Zij waren de vaste afnemers van bijvoorbeeld de confectiekleding van Anco, aan de Keizersgracht.

In het oosten van het land werden de Twentse steden Almelo, Hengelo en Enschede gedomineerd door de rokende schoorstenen en de kenmerkende zaagtanddaken van fabrieken met spingetouwen en weverijen, van onder meer het grote Ten Cate. In deze regio gedijde vanouds de huisnijverheid, net als in het Brabantse Oss, Veghel en Geldrop.

Aan het eind van de jaren zeventig ging er echter veel banen verloren in de Nederlandse industrie, en zeker ook in de textiel. Het werk werd verplaatst naar lagelonenlanden in Azië en, dichterbij, Polen. Voor Turkse arbeidsmigranten die voor de textielindustrie naar Nederland was gekomen was nauwelijks nog werk.

Er ontstond een nieuw, ondergronds circuit van naaiateliers, voornamelijk in Amsterdam. De stad telde in de jaren tachtig zo’n duizend bedrijven, waar twintigduizend illegalen werkten. Het gedoogbeleid stond dit toe – tot 1993. Vanaf dat jaar werd de illegaliteit hard aangepakt en werden de ateliers ontruimd. Arbeiders zonder visum werden teruggestuurd naar Turkije.

Kleermaker Atilla Kiliç.
Foto Hedayatullah Amid

Eeuwenoude traditie

Atilla Kiliç (64) van Tailors of Amsterdam aan de Elandsgracht, opgericht in 1978, maakte het allemaal mee. Naast het atelier heeft hij een boetiek in tweedehands vintage kleren. „In de jaren zeventig werkte ik dag en nacht voor de Amsterdamse bedrijven,” vertelt hij. „Ik was mijn vader achterna gereisd, die als ongeschoolde kracht in Nederland werkte. De ateliers trokken veel Turkse kleermakers aan. Maar uiteindelijk konden ze het niet bolwerken tegenover de grote firma’s in lagelonenlanden, en daardoor sloeg de werkeloosheid toe. De eigen, zelfstandige kleermakerij was voor mij en voor veel anderen het laatste redmiddel: we beschikten immers over vakkennis en ervaring.”

Dat Amsterdam een confectiestad werd, had er volgens Kiliç mee te maken dat de loonkosten vanwege de illegaliteit aanvankelijk laag waren. Ook konden de Amsterdamse modehuizen door de korte lijnen met de ateliers inspelen op de veranderingen in de grillige modewereld, waar trends elkaar razendsnel opvolgen.

Inmiddels werkt Kiliç al zo’n veertig jaar in de textielsector. Hij leerde het ambacht kennen in zijn geboorteland, als tienjarige, van zijn tante. Hij deed kleine klusjes voor haar, na schooltijd of in de zomervakanties. Zij was een vooraanstaand styliste van de high society. Omdat hij, eenmaal in Amsterdam aangekomen, meer dan alleen kleermaker wilde zijn, volgde hij een privé-cursus patroontekenen en modedesign.

Turkije kent een eeuwenoude traditie als kledingmaker en -exporteur, die teruggaat tot de Ottomaanse periode. Dat is mede te danken aan de strategische ligging, tussen Europa en Azië. Bovendien beschikt het land over katoen van hoogstaande kwaliteit, het Egeïsch katoen, als grondstof.

Soms vragen mensen of ik iets wat ze voor 10 euro gekocht hebben wil reparerenAtilla Kiliç

Nog altijd is Turkije een grote speler; in de kleding- en textielindustrie van het land zijn zo’n twee miljoen mensen werkzaam.

In Turkije, zegt Kiliç, heerst een cultuur van repareren en tweedehands kleding dragen. „Mijn grootste bezwaar tegen de modewereld is de omloopsnelheid en het gemak waarmee mensen kleding weggooien.” Fast fashion wordt het genoemd: de consumptiecultuur van goedkope kleding kopen, een paar keer dragen en dan weer weggooien. Kiliç noemt zichzelf een „reparateur van de snelle economie”.

Toen hij in Amsterdam arriveerde had hij al een carrière in de textiel achter de rug op de Canarische Eilanden en in Duitsland. Samen met zijn broers begon hij het kledingmerk Posus Jeans, bestemd voor skaters en hiphoppers. Hij ontwierp de lijn zelf. Uit een van de rekken in zijn winkel haalt hij een spijkerbroek met wijd uitlopende pijpen, opvallend bedrukt met kleurrijke bloempatronen en zwierige motieven. Helemaal jaren zeventig. Zijn vingertoppen glijden over de stiknaden. „Goed gemaakt”, zegt hij, „dat kun je van veel makelij voor de vluchtige markt niet zeggen, dat is vaak na een week al kapot. Dan vragen mensen of ik iets wat ze voor 10 euro gekocht hebben wil repareren.” Via Marktplaats en eBay zoekt hij naar door hemzelf ontworpen kleding van Posus Jeans, om die op te kopen, zo nodig te repareren en nog eens te verkopen. In de boetiek naast zijn winkel.

Kleermaker Hasan Özdemir naait kleding in zijn zaak in Den Haag.
Foto Hedayatullah Amid

Het oog van de naald

Dat zoveel kleermakers van Turkse komaf zijn, heeft ook te maken met ondernemersgeest. Uit cijfers van het gemeentelijke Amsterdamse bureau Onderzoek, Informatie en Statistiek (IOS) blijkt dat één op de vier Turkse Amsterdammers zelfstandig ondernemer is, tegenover één op de zes mensen met een Nederlandse achtergrond.

Hasan Özdemir (32) werd in 1992 in Nederland geboren. Hij is afgestudeerd als docent bedrijfseconomie. Op 1 november vorig jaar opende hij samen met zijn vader in Ypenburg aan de rand van Den Haag een tweede filiaal. De Ypenburgse Kleermaker heet de winkel. In drie maanden tijd kregen ze er zo’n vijfhonderd nieuwe klanten bij en 30 procent meer omzet.

Onlangs vroeg een mevrouw hem een dertig jaar oude Burberryjas, die nog van haar moeder was geweest, te renoveren. Dat deed hij. „Als je een kledingstuk ter reparatie krijgt”, zegt hij, „moet je je altijd eerst afvragen: hoe is het gemaakt? Ik ga het kledingstuk bestuderen. Ik zeg altijd dat het perfectionisme van een kleermaker erin schuilt dat je garen door het oog van een naald kunt steken. Dat vereist geduld en precisie.”

Özdemir senior (63) had jarenlang de status van „gastarbeider” in ons land. Als 27-jarige stak hij ’s nachts de Duitse grens over, naar een Gronings bos. Zijn drie broers brachten hem met een auto naar Rotterdam-West. Hij ging werken in de kassen van Westland.

„Maar het was zijn droom kleermaker te worden”, zegt Hasan. „Elk ogenblik konden hij en zijn broers opgepakt worden en op het vliegtuig gezet, terug naar Turkije. Ze woonden op verschillende adressen in Den Haag en Rotterdam. Nadat ze een verblijfsvergunning kregen begonnen ze een eigen confectiefabriek in Rotterdam, in de jaren negentig. C&A was een van de grootste afnemers.” Hasan herinnert zich nog goed uit zijn jeugd de grote koude hal op een hoek ergens in Rotterdam, de naaimachines stonden er onophoudelijk te ratelen.


Foto’s Hedayatullah Amid

In 2004 ging het bedrijf failliet. De industrie verhuisde naar Polen. Hasans vader nam na enkele jaren een bestaande kledingreparatie aan de Dorpsstraat in Nootdorp over. Daar is hij inmiddels „een ware Nootdorper geworden”, aldus zijn zoon. Hasan heeft het vak van zijn vader geleerd door hem in het weekend te helpen, tegelijkertijd studeerde hij doordeweeks. Na ruim tien jaar lesgeven is hij voor zichzelf begonnen, in Ypenburg.

Iets creëren uit niets

Ook de zonen van Mehmet Celil van Libas, in de Amsterdamse Pijp, werken mee in de zaak. Voordat hij zich hier vestigde was het een Indiase bruidswinkel. Aan een rek hangt een rij vestjes met het logo van een studentenvereniging. Het was een idee van zijn zoon, die aan de Vrije Universiteit psychologie, sociologie en criminologie studeerde. Hij bedacht dat commissie- en bestuursleden het bijzonder zouden vinden een eigen jasje of vestje van hun vereniging te dragen. Zijn vader ging aan de slag en het werd een groot succes. Zijn zoon bouwde ook de website van Libas.

Celil kwam eind jaren tachtig aan in Nederland, op zijn zesentwintigste, met de trein uit Duitsland. Illegaal. Van een vriend had hij een briefje met een adres erop gekregen, bij het Centraal Station van Amsterdam nam hij een taxi. Die bracht hem naar een industrieterrein in Noord, het was helemaal donker, er was niemand. Daar stond hij dan. Celil: „Zoiets had ik nooit eerder meegemaakt, in Istanbul hoorde je dag en nacht muziek, er zijn altijd mensen buiten. Ik had niet meer dan 25 Deutsche Mark bij me. De taxichauffeur vertrouwde het pas nadat hij vanuit een bovenhuis Turkse muziek hoorde, toen liet hij me naar binnen gaan.”

Na vijf jaar kreeg hij een verblijfsvergunning. De tijd ervoor was vol angst. Elk moment kon de vreemdelingenpolitie hem oppakken. Later kwam ook zijn vrouw uit Turkije, zijn kinderen zijn hier geboren. Celil: „We waren arm. Mijn vrouw maakte van koffiecreamer melk voor de kleinsten.”

Voor Mehmet Celil is het repareren van kleding „een kunst”, zegt zijn zoon, terwijl hijzelf gebogen achter de naaimachine zit en af en toe aanvult. Hij is meer dan kleermaker alleen, hij maakt ook kleding op maat. Omdat de winkel vlak naast de Albert Cuypmarkt ligt, kopen klanten daar stoffen, knopen en wat ze nog meer nodig hebben. Celil maakt er „iets moois” van, zoals zijn zoon zegt. „Geef mijn vader een stuk stof en hij maakt van alle losse componenten een geheel.” Celil vult aan: „Het geeft me voldoening iets te creëren uit het niets, dan ben ik één met de stof.”

Foto Hedayatullah Amid