Klassieker ‘Lord of the Flies’ verstript: hoe een samenleving geregeerd door angst ten onder gaat

‘De jongen met het blonde haar liet zich langs het laatste stukje rots omlaag zakken en zocht voorzichtig zijn weg in de richting van de lagune.’ Met deze zin begint de Britse auteur en Nobelprijswinnaar William Golding in 1954 zijn roman die zich zou ontpoppen tot een van de beroemdste klassiekers in de westerse literatuur: Lord of the Flies. Het boek bestaat deze maand zeventig jaar, reden voor Veen Klassiek om met een heruitgave te komen, en om de wonderschone vertolking ervan als graphic novel door Aimée de Jongh in 25 talen tegelijk uit te brengen. Het boek heeft nog niets aan relevantie ingeboet. Integendeel.

Het verhaal is bekend, maar voor de zekerheid: na een vliegtuigongeluk heeft alleen een groep jongens de ramp overleefd. Ze moeten op een onbewoond eiland zien te overleven en hopen op redding. Aan het begin lijkt alles goed te gaan, maar dan komt het tot een strijd.

De een wil dat het vuur altijd blijft branden zodat de rook opgemerkt kan worden er een boot langskomt, een ander legt de nadruk op vlees eten en het bestrijden van monsters. Golding liet zien dat de mensheid een optelsom is van individuele belangen die het collectief schaden. De scheidslijn tussen civilisatie en barbarij is dun, dat wisten we ook in 1954 al, maar dat dat ook voor kinderen gold was een ontnuchterend besef.

Toen de roman verscheen, stak die wat succes betreft de klassieker The Catcher in the Rye van J.D. Salinger, die drie jaar eerder was verschenen, naar de kroon. Hoewel de romans op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen lijken te hebben, zit de overeenkomst juist in die tegenstelling. Salinger zette zijn hoofdpersonage Holden Caulfield neer als een onafhankelijk denkende jongen die zich door de wereld onbegrepen voelt en een inzinking krijgt. Een van de boeiendste personages bij Golding overkomt dit ook. Als de onbegrepen eenling Simon voor het oog van een afgodsbeeld staat, stort hij in terwijl hij kennismaakt met ‘het mateloze cynisme van de wereld’.

De afgod, een varkenskop vol vliegen die door De Jongh ijzingwekkend is getekend, heeft halfgesloten ogen die Simon ervan overtuigen ‘dat niets en niemand deugde’. Benauwend is het moment waarop Simon de varkenskop hoort praten en dan in de bek van het beest kijkt: ‘Daarbinnen heerste duisternis, een duisternis die zich uitbreidde.’ De bewering van De Jongh, waarbij ze uiteraard dicht bij het verhaal blijft, is een meerwaarde aan de klassieker. Dat komt door de sterke kleuren die ze gebruikt en de toenemende spanningen in kleurgebruik weet om te zetten, zonder dat in woorden te benadrukken. Gezichtsuitdrukkingen, de kleuren van de omgeving en manier waarop ze het afgodsbeeld laat spreken: ze geven het verhaal een meerwaarde.

Golding liet in zijn boek zien dat de mensheid een optelsom is van individuele belangen

Robinson Crusoe

Golding was vernieuwend omdat hij de personages in zijn roman niet neerzette als lieve knullen, maar als jongens die kennismaken met het monster in henzelf. Die duistere kant van de beschaving komt ook naar voren in de beroemdste roman waarin het beest dat civilisatie heet recht in de bek wordt gekeken: Joseph Conrads Heart of Darkness (1899) dat zich afspeelt ten tijde van het Britse imperialisme. Golding speelt ook met andere romans waarin het gaat om het brengen van beschaving. Neem Robinson Crusoe (1719) van Daniel Defoe waarin een Britse schipbreukeling de Bijbel blijft lezen, van het eiland een klein paradijs maakt en beschaving brengt aan Vrijdag, een aan kannibalen ontsnapte gevangene. Het boek was behalve een avonturenroman ook een eerbetoon aan het christendom en aan de Britse beschaving. De Schot R.M. Ballantyne maakte van Defoe’s verhaal in 1857 een soort kinderversie met Koraaleiland. Hier komen drie jongens – ze hebben dezelfde namen als bij Golding – op een onbewoond Polynesisch eiland terecht. Ook hier zijn Britse deugd en christelijke deugd één pot nat.

Goldings boek, dat nog geen tien jaar na de Tweede Wereldoorlog verscheen, toen Groot-Brittannië nog een koloniale macht was, was andere koek. Zijn Britse kinderen – kostschooljongens en koorknapen – zijn neergezet als de producten van eeuwen Britse en christelijke beschaving. Wat zo puur en geciviliseerd lijkt, blijkt een vrijplaats voor moord, barbaarsheid en afgoderij. De kritiek op het zelfbeeld van de Britse beschaving – zeg maar gerust: de westerse mens -– heeft niet aan actualiteit ingeboet.

Tekening van Aimée de Jongh uit haar graphic novel.

Democratische schelp

Actueel is ook de manier waarop Golding het idee van de democratie op het eiland neerzet. Ralph is een jongen die tot leider wordt gekozen wanneer hij op een schelp blaast nadat de jongens zich hebben verzameld. Hij bouwt een soort parlement rondom een rotsblok waar ze praten over wetten en afspraken, over hoe het vuur brandend te houden. Iedereen heeft er spreekrecht, maar wie spreekt moet wel de schelp vasthouden om te voorkomen dat iedereen door elkaar praat. Ralph wil daarnaast hutten bouwen, hij wil dat er niet gepoept wordt in de buurt van die hutten en dat het drinkwater schoongehouden wordt. Hij laat zich adviseren door de astmatische Piggy, die een goed oog heeft voor administratie en bureaucratie. Aanvoerder van de oppositie is Jack, die opvallend haar heeft en graag de leider wil zijn.

Op een van de ‘parlementaire’ zittingen vertellen de kleinste kinderen dat ze bang zijn voor een monster. Piggy stelt dat monsters niet bestaan en komt met een wetenschappelijk argument: het eiland heeft niet genoeg voedsel te bieden voor een monster om in leven te blijven, en niemand heeft het monster gezien. Jack ziet de angst voor monsters als kans om iedereen mee te krijgen in zíjn ideale samenleving: één met veel zwijnenvlees en waar niemand de verantwoordelijkheid heeft om het vuur brandend te houden. Prachtig vat Aimée De Jongh in haar versie een lange passage samen in de zin: ‘Ralph ging zitten en zag alle redelijkheid uiteenvallen.’

Anders dan Ralph lijkt Jack veiligheid te bieden voor het geval het monster toch bestaat: ‘Als er een monster is, dan gaan we daarop jagen. Dan drijven we het in het nauw en dan slaan we het helemaal verrot’. Dat blijkt de kiem voor een nieuwe samenleving binnen de groep, de jongens splitsen zich: de koorknapen en jagers gaan met Jack mee naar een afgesloten plek, de anderen blijven bij Ralph in de hutten aan de zee. De angst voor het monster blijft bestaan bij de kleintjes die bij Ralph zijn gebleven en Jack voedt die door met een afgodsbeeld te komen en zijn slogan te roepen: ‘Dood het monster! Snij zijn hals door! Laat hem bloeden! Sla hem morsdood!’

De groep blijft bij elkaar door de angst levend te houden, alleen is de prijs hoog: de ‘democratische’ Ralph, de ‘wetenschappelijke’ Piggy en de ‘voor verbeelding openstaande’ Simon moeten opgeruimd worden om ruimte te geven aan Jacks de nieuwe waarheid. Het doet er niet toe of die waar is, op feiten is gebaseerd of ethisch verantwoord, zolang de meerderheid maar gelooft dat hij met oplossingen komt voor iets dat de jongens ervaren. Het slot van de roman bevestigt dat vernietiging altijd sneller en makkelijker gaat dan het opbouwen en vooral het instandhouden van een samenleving, zeker in een wereld waarin zoals Golding schrijft ‘gezond verstand gewoon niet meer telt’.