Klassiek verhaal over een slager die iets te veel van zijn vak houdt

Volgens het woordenboek kent het woord ‘slager’ drie betekenissen: het is iemand die vee slacht, het is iemand die vlees of vleeswaren verkoopt, óf het is iemand ‘die wreed te werk gaat’. In dat laatste geval zou je het woord kunnen gebruiken als er bijvoorbeeld ergens een despoot aan de macht is: ‘in dat land is een slager aan het bewind’.

Ossenkop, het debuut van de ervaren vertaler Manik Sarkar (1973), zet die laatste betekenis volledig op z’n kop. De slager Rensing, het hoofdpersonage van zijn roman, is namelijk een soort kunstenaar, iemand die het ambacht zo goed in de vingers heeft dat zich kleine wonderen voltrekken zodra hij het mes ter hand neemt. Zelfs meneer Tjalling, zijn leermeester op de Slagersvakschool, komt soms woorden tekort. ‘Meneer Tjalling was geen dromer, nooit geweest ook, hij was een zware man met zeemansbenen, maar als die jongen in de weer was met het staal, als hij feilloos de dikke zeen van het schaambeen en de vliezen van de bijkogel verwijderde, dan wist je dat je iets bijzonders zag.’ Dikke zeen, bijkogel, Sarkar heeft zich helemaal volgezogen met het vocabulaire van de slager.


Lees ook
Deze Congolese klassieker laat spijbelaars opeten door krokodillen

Deze Congolese klassieker laat spijbelaars opeten door krokodillen

Bizarre tactieken

Omdat Rensing na zijn afstuderen bij zijn vader in de zaak kan komen werken lijkt niets een prachtige toekomst in de weg te staan. Maar er is één probleem: Rensing mag dan een geniaal slager zijn, hij heeft schrikbarend weinig talent voor de zakelijke kant van het vak. Hij koopt veel te dure beesten in en bedenkt bizarre tactieken als een drive-in slagerij om de concurrentie aan te gaan met de nabije supermarkt (die inferieur, goedkoop vlees verkoopt). Als Rensings vader overlijdt roept zijn vrouw Jacomine hem af en toe een advies toe, maar die slaat hij nukkig in de wind. Hij is hier de baas en op den duur zullen de dorpelingen wel inzien hoe superieur zijn vlees is, redeneert hij. Dat moge zo zijn, ze kopen het niet. Je hebt maar een beetje verbeelding nodig om te zien dat Sarkar hiermee de vraag oproept wat het begrip kwaliteit eigenlijk waard is in een marktsysteem. Hoeveel van ons staan ’s ochtends op om het beste te maken, in plaats van dat wat marcheert? Waarom geven we er zo weinig om wat we in onze monden proppen?

Ossenkop is een verhaal met verschillende gezichten. In de kern is het een klassiek (en ook wat voorspelbaar) hoogmoed- en ondergangsverhaal à la Thomas Rosenboom, maar er zit dus ook consumptie- en stugge-mannenkritiek in. Het spannendst echter is het zintuiglijke deel, die scènes waarin Rensing door Sarkar heel secuur wordt beschreven als een man die misschien wel net iets te veel van zijn vak houdt. Van mens tot mens is Rensing opvallend aseksueel, zeker voor zo’n jonge kerel, maar als hij zo’n machtige koe ziet, dan schieten er sensationele tintelingen door hem heen. De aanbidding van zo’n lijf, het vooruitzicht om er straks met een haarscherp mes doorheen te glijden: Sarkar laat het op een prachtige, verontrustende manier met elkaar vervloeien. Als Rensing tijdens een zonnige wandeling ergens een schaap ziet staan, een dier dat hij nog nimmer slachtte, kan hij zich niet inhouden. Dat er in een nawoord verwezen wordt naar de invloed van Patrick Süskind van Het parfum komt dan ook niet als een verrassing. Dierenliefde, bloeddorst, ambachtschap, erotiek: op de beste momenten van Ossenkop hoort het allemaal bij elkaar.