Kinderogen vertellen het verhaal van het leven in het ‘Jappenkamp’

Het zijn vooral de ogen die de aandacht trekken. Droevige ogen, holle ogen, kinderogen. Als kijker ben je geneigd er van alles in te lezen, omdat je weet dat Bep Rietveld de ruim dertig portretten in Het Indisch licht maakte in een Japans interneringskamp. In het boek zijn ook verhalen te lezen over het leed dat achter die portretten schuilgaat.

Elisabeth (Bep) Rietveld (1913-1999) was de dochter van Gerrit Rietveld. Veel belangstelling voor het werk van zijn dochter had de beroemde architect en meubelmaker niet, schrijft historica Erika Prins. ‘Hij vond dat de schilderkunst sinds Mondriaan sowieso had afgedaan.’ Maar via haar vader kwam Bep Rietveld wel in contact met schilderes Charley Toorop, die haar op veertienjarige leeftijd aannam als leerling. Later trouwde Rietveld met de veel oudere minnaar van Charley Toorop, met wie ze ook een kind kreeg. Het huwelijk was geen succes. Na een scheiding in 1937 besloot ze haar geluk te beproeven in Nederlands-Indië. Daar trouwde ze het jaar daarop met Dennis Coolwijk, musicus en pianoleraar, met wie ze nog twee kinderen kreeg.

In Nederlands-Indië kreeg Bep Rietveld dankzij haar portretten vrij snel toegang tot het culturele establishment. In maart 1941 had ze met zes andere vrouwen een tentoonstelling in de Kunstkring van Batavia, het huidige Jakarta, die daarna op tournee ging langs andere kunstkringen op Java. De pers was enthousiast. ‘Een interessante en knappe schilderes is Elizabeth Rietveld, die van Charley Toorop de vaste, kloeke opzet heeft geleerd, maar levendiger en gevoeliger is dan haar leermeesteres en veel meer kleurgevoel heeft’, schreef een recensent.

Uit Duitse kampen kennen we tekeningen, die soms een indrukwekkend beeld schetsen van de gruwelijkheden die zich daar afspeelden. Ook in Japanse interneringskampen waren heel wat tekenaars actief. Jan Brokken schreef erover in De Kampschilders. Op de portretten van Bep Rietveld zien we niks van de context waarin ze werden gemaakt, die van het kamp. Het zijn realistische tekeningen van gezichten, gemaakt met krijt op papier, in pasteltinten. De geportretteerden lijken je in de ogen te kijken, alsof ze close up door een camera zijn vastgelegd.

Prikkeldraad

Na de Japanse invasie van Nederlands-Indië werden de Europeanen door de bezetters afgescheiden van de rest van de bevolking. Dat begon met de mannen die gemobiliseerd waren, zoals Dennis, de man van Bep Rietveld. Vanaf de zomer van 1942 werden ook vrouwen en kinderen geïnterneerd. De Japanners brachten hen aanvankelijk bij elkaar in ‘beschermde wijken’, waar mensen nog wel in en uit konden. Bij een van de portretten in Het Indisch licht is te lezen over een geïnterneerde vrouw die nog een tijd lang de was over het prikkeldraad aan een bediende gaf, ‘want dat is zoveel werk’. Maar vanaf 1 april 1944 heerste er een streng militair regime in de kampen. Dat wil zeggen: een avondklok, verplichte appèls, buigingen voor de Japanse keizer en collectieve straffen wanneer één persoon ongehoorzaam was. Ook het eten werd steeds schaarser. Mannen werden gescheiden van vrouwen en kinderen. Wat veel bijdroeg aan het leed: vanaf 11 jaar werden jongens gescheiden van hun moeder. En dat betekende, anders dan zij soms dachten, niet automatisch dat ze naar hun vaders gingen.

Zelfportet Bep Rietveld, 1937.
Fons, de zoon van Bep Rietveld in 1944.

Foto’s: Bep Rietveld/Pictoright Amsterdam

Het is één van de redenen dat Bep Rietveld in de kampen – ze zit in drie verschillende – schildert: soms vraagt een moeder haar een portret te maken van een zoon voordat die op transport gaat. Andere vrouwen willen een tekening om later cadeau te doen aan de vader van het kind, áls die de oorlog overleeft. En ze maakt ook doodsportretjes (die niet in het boek staan). Ze laat zich voor de portretten betalen met stukjes brood, een beetje melk, en een enkele keer met sigaren of lippenstift.

De opzet van het boek is simpel maar doeltreffend. Na een inleidend hoofdstuk over Bep Rietveld en een samenvatting van de geschiedenis van Nederlands-Indië volgt steeds een afbeelding van een portret. Daarna wordt kort verteld hoe het de oorlog heeft doorstaan en waar de tekening zich nu bevindt. En vervolgens maakt de lezer in enkele pagina’s kennis met de (familie van) de geportretteerde.

Wat deze aanpak doeltreffend maakt is dat het een tamelijk compleet beeld oplevert van Nederlands-Indië aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Compleet voor wat betreft de Europeanen in de kolonie, want de miljoenen Indonesiërs en andere Aziaten blijven buiten beeld. Het levert een staalkaart aan beroepen op, van drukker tot accountant en van employé van een rubberonderneming tot handelaar in tweedehands boeken. Sommige families waren al generaties verbonden aan de archipel, anderen, zoals Bep Rietveld, zochten er geluk dat ze in Nederland niet vonden.

Menig huwelijk in Nederlands-Indië sneuvelde na de Japanse bezetting, omdat de ervaringen van de partners te veel uiteenliepen

Als lezer leer je zo over een veelheid aan onderwerpen. Over oliewinning, de spoorwegen, de politie in de kolonie en de productie van kinine. Maar ook over minder voor de hand liggende zaken als het gebruik van naaimachines in de oost en de handel in piano’s. Ik had me nooit gerealiseerd dat er speciale ‘tropenpiano’s’ werden gemaakt met een djattihouten kast. Rond 1900 adverteerde een firma: ‘De kast is massief, dus niet voorzien van oplegsel, dat in dit vochtige en warme klimaat spoedig loslaat zoals altijd het geval is bij piano’s die een kast van Europeesch hout hebben.’

Erika Prins zocht ook uit hoe het de families van de geportretteerden na de oorlog verging. Wat in veel van die verhalen terugkeert, is de constatering dat er later niet meer werd gesproken over wat men in de kampen had meegemaakt. Menig huwelijk sneuvelde omdat de ervaringen van partners te veel uiteenliepen. Vrouwen waren in de kampen bijvoorbeeld zelfstandiger geworden, teruggeworpen als ze waren op zichzelf. Ook het huwelijk van Bep was na de oorlog voorbij.

In haar latere werk deed ze niets met de ervaringen in de kampen. In een interview met het Het Vrije Volk zei ze daarover in 1981: ‘O, nee, de ellende – want die wás er – op die manier weer naar boven halen, dát doe ik niet. Tsja, van nature niet. Ik ben niet iemand die zoiets uitbeeldt. Noem het verdringing. Het moet wég.’ De portretten in dit boek laten wel degelijk iets van die ellende zien.