Kapitalisme is voor het klimaat zo slecht nog niet

Financieel centrum Als groei heilig is en kapitalistische geldhonger domineert, dan zal dat toch wel ten koste van aarde en klimaat gaan? Wetenschappelijk onderzoek toont dat juist ‘onvrije’ economieën het milieu meer schaden.

Een vrouw bij haar woning met op de achtergrond het financiële district van Londen.
Een vrouw bij haar woning met op de achtergrond het financiële district van Londen. Foto Hannah McKay / Reuters, bewerking NRC

Sluit je ogen en denk aan het financiële hart van de wereld. Wat zie je dan? Eindeloze rijen glanzende wolkenkrabbers, uitzinnige huizenprijzen, zakenjets en luchthavens komen wellicht voorbij. Aandelenbeurzen, grote internationale banken en advocatenkantoren, luxe auto’s, winkelstraten. En groei, rücksichtsloze drang tot groei.

Het kapitalisme, en dan met name het aandeelhouderskapitalisme, heeft de wereld sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in recordtempo veranderd en veroverd. Bedrijven moeten presteren, dividenden zijn heilig, de maatschappij en het heil van de wereld worden vaak ondergeschikt gemaakt aan de honger naar meer. Meer geld, meer luxe, meer innovatie, meer technologie. Meer vervoer en transport ook, meer vervuiling en uitstoot, ten koste van klimaat en milieu.

Landen die de regels verstrengen, op fiscaal gebied of op het terrein van arbeidsvoorwaarden of klimaat, kunnen rekenen op een uittocht van bedrijven die elders met minder regels hun winsten kunnen blijven maximeren. Hard, genadeloos, voor eigen gewin. Landen die zo regelloos mogelijk de deur openzetten voor het kapitalistische bedrijfsleven, zien het geld en de werknemers binnenstromen.

Het financiële hart van de wereld is dan ook geen statisch gegeven. Het beweegt, het verplaatst zich over de aardbol. Het groeit op de ene plek en krimpt ergens anders, het splitst zich op, specialiseert zich soms. En het overleeft altijd, tot nu toe althans – ten koste van klimaat en maatschappij, zo lijkt het. Maar is dat ook zo? Is het kapitalisme wel zo slecht voor het heil van de wereld?

Lijstjes

Wie een willekeurige voorbijganger vraagt waar het financiële hart van de wereld zich nu bevindt, zal veel verschillende antwoorden krijgen. De Verenigde Staten doen het ongetwijfeld goed, net als stadstaat Singapore. Europeanen noemen wellicht Frankfurt, zetel van de machtige Europese Centrale Bank, chauvinistische Amsterdammers zullen de Zuidas noemen, hautaine Parijzenaren zakendistrict La Défense. En fiscalisten wijzen vol overtuiging naar de nagenoeg regelloze belastingparadijzen in de Atlantische Oceaan.

Stel je dezelfde vraag aan mensen die werken in de financiële sector, zoals de Global Financial Centres Index (GFCI) jaarlijks doet, dan krijg je dit als antwoord: Londen is het meest aantrekkelijke financiële centrum ter wereld, gevolgd door New York en Singapore. Hongkong en Amsterdam maken de top-5 compleet. De GFCI rangschikt het concurrentievermogen van internationale financiële hubs op basis van een eigen vragenlijst en criteria van onder meer de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Wereldbank en de Economist Intelligence Unit.

Kijk je naar de hoeveelheid geld die door een financieel centrum stroomt, dan leidt dat tot een andere indeling. Uit onderzoek van Duff en Phelps blijkt dat New York in 2020 goed was voor een indrukwekkende 43 procent van de wereldwijde aandelenhandel, met een waarde van meer dan 34 biljoen dollar (34.000 miljard dollar). Londen is tweede, met ruim 5.000 miljard dollar aan verhandelde waarde. Omvang zegt overigens niet alles: de Chinese steden Shanghai en Shengzen zijn samen goed voor 12.000 miljard dollar, maar dat is grotendeels ‘binnenlands’ geld. Beide steden ontberen de politieke openheid van Londen en New York, en daarmee mondiale aantrekkingskracht.

Waar hebben we het eigenlijk over, als we op zoek zijn naar het financiële centrum van de wereld? Het Britse zakenblad The Economist vond drie belangrijke kenmerken om een internationaal financieel centrum te identificeren. Ten eerste moeten bedrijven de stad gebruiken als internationale uitvalsbasis. Ten tweede heeft zo’n centrum een ‘diepe’ kapitaalmarkt nodig, en de financiële (lees: bank-)diensten die daarbij horen. En ten derde moet het een plek zijn waar elders verworven rijkdom kan worden beheerd en geïnvesteerd. Op basis hiervan stelde het weekblad een ranglijst samen. De top-3: New York, Londen, Singapore.

De GFCI benoemt het wat concreter: het financiële hart is een stad of regio met een strategische ligging in de financiële sector. Een plek waar allerlei partijen uit die sector, zoals banken, handelsondernemingen, beurzen en andere instellingen, geconcentreerd zijn. Een solide infrastructuur, stabiele politiek en regelgeving, aantrekkelijke belastingregels en ruimte voor ondernemerschap zijn andere karakteristieken.

Financiële centra volgens GFCI (The Global Financial Centres Index)

Top-5 |

Top-20 |

Top-50

Economische vrijheid

Wie naar de geschiedenis kijkt, ziet dat economische vrijheid voor burgers en bedrijven cruciaal is in de ontwikkeling van een financieel centrum. Hoe vrijer een land, economisch gezien, des te groter de kans dat er een financieel centrum met mondiale ambities opbloeit. De Amerikaanse Heritage Foundation, een rechtse denktank, zet elk jaar de mate van economische vrijheid van landen op een rijtje. Dat moet aangeven welke plek de meeste kans heeft het kapitalistisch epicentrum van de wereld te vormen.

Wie de digitale wereldkaart van deze organisatie bekijkt, ziet dat de wereld door de jaren heen economisch vrijer is geworden. Tenminste, tot dit jaar. Door de oorlog in Oekraïne is de wereld volgens de Heritage Foundation toch weer ‘behoorlijk onvrij’ geworden.

De stichting gebruikt veel criteria om de mate van economische vrijheid te bepalen. Denk aan belastingdruk, vrije huisvesting, integriteit van de overheid, vrijheid van bedrijvigheid, handel en arbeid. Niet verrassend noemt ze de VS, Australië en delen van Europa het meest vrij, naast sommige delen van Azië en Zuid-Amerika. Singapore, Ierland en Zwitserland scoren het hoogst. Zij vallen allemaal in de categorie ‘ongeclausuleerd vrij’. Nederland en de VS zijn ‘grotendeels vrij’. Afrika zit in zijn geheel genomen al decennia vast in niemandsland: soms wat vrijer, dan weer wat meer ingesnoerd.

Erkende autocratieën als China en Rusland scoren ondermaats, maar ook die hebben de voorbije jaren periodes van vrijer ondernemerschap gekend. Landen in het Midden-Oosten, die hun olieafhankelijkheid van zich af willen schudden, zijn als hubs voor financiële dienstverlening in opkomst. De Verenigde Arabische Emiraten, met onder andere Abu Dhabi en Dubai, zijn in de regio het meest vrij. Ze scoorden dit jaar beter dan de Verenigde Staten, en maar net onder Oostenrijk.

Klimaat versus kapitalisme

Dan rijst de vraag hoe die economische vrijheid, dat ruimte bieden aan kapitalisme, zich verhoudt tot klimaatverandering. Meer bedrijvigheid betekent immers meer uitstoot, meer vervuiling, verdere opwarming van de aarde. Analyse van de Heritage Index laat echter zien dat ’s werelds meest ‘vrije’ landen op economisch gebied de beste scores behalen op de milieu-index EPI van Yale University.

En daar houdt het Yale-onderzoek niet op. De onderzoekers ontdekten ook een grote correlatie tussen de klimaatscores en de Ease of Doing Business Index van de Wereldbank. Die wordt algemeen beschouwd als ’s werelds meest uitgebreide en betrouwbare maatstaf voor het gemak van zakendoen. Hogere beoordelingen daarin wijzen op betere, vaak eenvoudiger regelgeving voor bedrijven en sterkere bescherming van eigendomsrechten. Ook hier geldt: hoe makkelijker het is om zaken te doen – hoe kapitalistischer een land is – des te hoger de klimaatscore op de EPI.

Dat hogere economische groei en meer kapitalistische vrijheid leiden tot een betere omgang met klimaat, milieu en natuurlijk hulpbronnen, lijkt onlogisch. Analyses als die van Yale en andere universiteiten tonen echter vooral schade aan het milieu in een land in een vroeg stadium van economische groei, terwijl na een kritiek punt in die groei geleidelijke afname van die aantasting zichtbaar wordt. Dan gaat, zo is de veronderstelling, bewustzijn van de omgeving een grotere rol spelen. In niet-kapitalistische landen blijkt de aantasting van het milieu een veel ernstiger probleem dan in kapitalistische landen, juist omdat democratische controle vaak ontbreekt.

Is kapitalisme daarmee goed voor het klimaat? Dat is te kort door de bocht. Hoewel de afgelopen jaren meer aandacht is gekomen voor het stakeholder-kapitalisme als maatschappelijk verantwoorde tegenhanger van het shareholder-kapitalisme – diverse belanghebbenden (zoals personeel, omwonenden, klanten) tegenover alleen aandeelhouders – is de laatste nog steeds dominant in de wereld van beleggers en investeerders. Recente discussies over strengere regels voor bijvoorbeeld fossiele bedrijven of vervuilers als Tata en Chemours die hun directe omgeving vervuilen met hun uitstoot, leiden direct tot dreigementen van bedrijven om dan maar naar elders te vertrekken.

Ondanks deze uitwassen tonen de onderzoeken van onder meer Yale naar de relatie tussen economische vrijheid en aandacht voor het klimaat toch aan dat er ergere systemen dan het kapitalisme zijn als het gaat om het behoud van de aarde en het klimaat. Hoe autocratischer en onderdrukkender, des te slechter voor mens én milieu, zou je kunnen stellen. Misschien is het met kapitalisme en economische vrijheid wel als met de democratie: het is verre van ideaal, maar iets beters hebben we niet.