Kan een Braziliaans bedrijf dat schade aanricht in Brazilië, aansprakelijk zijn in Nederland?

De zaak

Aardschokken schrikten in maart 2018 de kuststad Maceió in de Braziliaanse staat Alagoas op. Woningen, wegen en gebouwen raakten beschadigd. Tienduizenden mensen moesten vanwege instortingsgevaar hun woning verlaten. Lokale ondernemers werden gedwongen hun bedrijf te verplaatsen of te staken.

Gedupeerden wezen al snel naar het Braziliaanse Braskem SA, het grootste petrochemische concern op het Amerikaanse continent, met vestigingen verspreid over de hele wereld.

In en rondom Maceió exploiteerde Braskem steenzoutmijnen voor de productie van pvc. De eerste – van de uiteindelijk 35 mijnen – werd in de jaren zeventig in gebruik genomen. In 2019 sloten de laatste vier. Ook daarna bleven aardschokken plaatsvinden.

Negen voormalige bewoners van het getroffen gebied stapten naar de Nederlandse rechter. Zij stelden naast het Braziliaanse moederbedrijf ook drie in Rotterdam gevestigde dochterbedrijven aansprakelijk. Het gaat om twee financieringsmaatschappijen en het Europese hoofdkantoor van het Braskem-concern.

De uitspraak:
Moederbedrijf aansprakelijk, Nederlandse dochters niet

De Nederlandse dochterbedrijven zijn niet aansprakelijk volgens de rechtbank, maar het moederbedrijf in Brazilië is dat wél.

De gedupeerden hielden de Nederlandse dochters verantwoordelijk op grond van het Braziliaanse recht, dat bepaalt dat ook alle indirecte vervuilers van milieuschade aansprakelijk zijn. Maar volgens de rechtbank hadden de Nederlandse bedrijven feitelijk niets met de mijnbouwactiviteiten te maken. De zoutwinning door Braskem was al decennia bezig toen de Nederlandse dochters werden opgericht. Dat zij daarna hebben bijgedragen aan de financiering van het concern, is volgens de rechtbank onvoldoende om als indirecte vervuiler aansprakelijk te zijn.

Voor de aansprakelijkheid van het moederbedrijf heeft de rechtbank niet veel woorden nodig. Er ligt een Braziliaans deskundigenrapport waaruit blijkt dat de mijnbouwactiviteiten tot de aardschokken hebben geleid en Braskem heeft de inhoud daarvan niet bestreden. Over de schadevergoeding zal de rechtbank zich in een aparte procedure uitlaten.

Het commentaar

„Een spannende uitspraak”, vindt Elbert de Jong, hoogleraar privaatrecht aan de Universiteit Utrecht. „Het gebeurt zelden dat een Nederlandse rechter zich uitspreekt over een buitenlandse kwestie én een buitenlands bedrijf als aansprakelijke aanwijst, terwijl de Nederlandse betrokkenheid bij de schadeoorzaak ontbreekt.”

De afgelopen jaren wijzen juridische experts op een trend om bij de Nederlandse rechter zaken aan te spannen tegen multinationals over schade in het buitenland. Een bekend voorbeeld is de zaak van Milieudefensie met vier Nigeriaanse boeren tegen Shell over de olievervuiling in de Nigerdelta.

De Jong licht toe dat het meestal een Nederlands moederbedrijf is dat verantwoording moet afleggen over activiteiten door dochterbedrijven in het buitenland. „Hier is de situatie omgekeerd, want de moeder bevindt zich in Brazilië.”

Hoe kan het dat de Nederlandse rechter dan toch over deze zaak gaat?

In 2022 oordeelde de Rotterdamse rechtbank al dat zij bevoegd was, ook ten aanzien van het moederbedrijf, vanwege de nauwe samenhang tussen de klachten tegen de moeder enerzijds en de Nederlandse dochters anderzijds. De uitkomst van de inhoudelijke behandeling staat daar los van.

In Brazilië werd veel geprocedeerd tegen het moederbedrijf, met collectieve schikkingen over schadevergoedingen als resultaat. Dat gaf de Rotterdamse rechtbank geen aanleiding zich te onthouden van een oordeel. De eisers in deze zaak waren niet bij die collectieve afspraken betrokken en vonden de compensatie ondermaats. Bovendien was afgesproken dat wie geen schikking met het moederbedrijf treft, vrij is andere rechtsmiddelen in te stellen. Dat kan een procedure zijn bij de (buitenlandse) rechter voor een oordeel over de aansprakelijkheid.

De Jong: „Interessant is dat de rechtbank verder nog expliciet wijst op het belang voor de benadeelden om aansprakelijkheid vastgesteld te krijgen. Niet alleen vanwege de juridische betekenis ervan als grondslag voor schadevergoeding, maar ook als erkenning en genoegdoening voor hun leed.”

Gaan we in de toekomst meer van dit soort zaken bij de Nederlandse rechter zien? De Jong denkt van wel, vanwege de zogeheten ‘anti-wegkijkwet’: een nieuwe Europese richtlijn die grote bedrijven verplicht milieuvervuiling en mensenrechtenschendingen tegen te gaan, ook bij hun activiteiten buiten de EU. Het gaat om bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en een omzet hoger dan 450 miljoen euro.

De Jong is positief over deze ontwikkeling: „Wat je eigenlijk wil, is een juridisch gelijk speelveld met duidelijkheid van de wetgever over waar grote bedrijven precies voor verantwoordelijk zijn, in plaats van ad-hocbeslissingen door de rechter.”

Olivia den Hollander is verbonden aan The Investigative Desk, een groep gespecialiseerde onderzoeksjournalisten.

Rechtbank Rotterdam, 24 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6662