In Kamp Westerbork is het nu alle macht aan de verbeelding. Lopend door de grasvelden van het Drentse concentratiekamp zijn het de leegte en stilte die je treffen, louter doorbroken door het geroezemoes van een schoolklas. Vrijwel alles wat er was toen hier 107.000 Joden, Sinti, Roma en verzetsstrijders vastgezet werden in afwachting van hun ‘doorvoer’ naar de vernietiging, is er niet meer. En wat er nu wel is, was er toen niet.
Het spoor waar zij aankwamen alvorens ze vertrokken: weg. Langs het kamp staan hekken met prikkeldraad, maar die zijn later neergezet. Een wagon: evenmin oorspronkelijk. De barak van dunne, groene houten platen die midden op het terrein staat: weliswaar opgebouwd uit restanten van échte barakken, maar rondom een modern stalen frame. En het omringende bos dat nu de indruk kan wekken dat gevangenen wellicht gemakkelijk de duisternis in hadden kunnen ontsnappen, is pas ná de oorlog aangelegd. Net als de radiotelescoop, bekend van Harry Mulisch’ roman De Ontdekking van de Hemel – op 4 mei kijken de antennes naar beneden.
Westerbork is dan ook geen Auschwitz-Birkenau, waar je in de krappe gaskamers de kolossale omvang van de vernietiging voelt en waarvan de kilte van de barakken je jaren later nog bij de keel kan grijpen. Al was het maar omdat pas in de loop van de jaren zestig en zeventig maatschappelijk en politiek doordrong dat wat er in de oorlogsjaren in Westerbork gebeurde het herinneren waard was – weinigen van de Nederlanders die via Westerbork waren gedeporteerd hadden de oorlog overleefd. Tegen die tijd waren de 110 barakken, waar op een zeker moment zo’n 17.000 mensen in vastgezet waren, al verkocht aan kippen- en varkensboeren.
Donderdag presenteerde het kamp plannen om die geschiedenis indringender, concreter en dichterbij te laten voelen. „Bezoekers moeten meer houvast krijgen”, zegt directeur Bertien Minco rond de presentatie in de oude woning van de kampcommandant – het enige gebouw dat de naoorlogse geschiedenis heeft overleefd. „Het kampterrein heeft te weinig impact, met name op jongeren.” Het terrein en bijbehorende museum moeten, zegt ze, meer „recht doen aan het onrecht”.
Hoop uit de hemel
Westerbork werd in 1939 gebouwd voor Joodse vluchtelingen die het naziregime ontvluchtten, maar werd na de Duitse inval al snel een concentratiekamp. Westerbork, zegt Minco, was als „een kleine stad in de polder”: omringd door heide waarover je kilometers ver kon kijken. Ná de oorlog deed het eerst dienst als gevangenis voor Nederlandse collaborateurs en daarna zestien jaar als kamp voor Molukkers.
De plannen van architecten Francine Houben en Herman Kossmann moeten die volledige geschiedenis laten zien, horen en voelen. Allereerst in het museum, dat nu 80.000 bezoekers per jaar aankan maar er 140.000 ontvangt. Het nieuwe gebouw krijgt de vorm van een ‘tripod’, met café, zalen voor scholieren en de expositie. Die wordt in drie delen opgesplitst, vertelt Kossmann: voor, tijdens en na de oorlog.
Het grote verhaal moet daar met kleine vertellingen overgedragen worden. Van Joodse Nederlanders bijvoorbeeld die eerst langzaam en dan heel snel het antisemitisme zien oprukken en uiteindelijk worden opgepakt en in Westerbork worden vastgezet – mensen zoals de grootouders van architect Kossmann, die uiteindelijk in Auschwitz werden vergast. En door ronde dakramen moeten bezoekers de hemel kunnen zien. Een overlevende had de architecten namelijk verteld dat hij dáár hoop uit putte. De blauwe luchten deden hem aan vrijheid denken.
Langs het bijna drie kilometer lange pad richting het kamp zelf, waarover vroeger de treinen reden, wordt zichtbaar hoeveel mensen wanneer zijn gedeporteerd. Hoe hoger de pilaren, hoe meer mensen – hun namen komen erop te staan. Het kamp zelf moet meer „de omvang van de stad laten zien”, zegt Houben. Overal waar barakken stonden, worden kleine plantsoentjes geplant. Acht velden worden verhard: daar komen de plattegronden op te staan van bijvoorbeeld de ziekenhuisbarak en de weeshuisbarak. Ook komen er volgens Kossmann „audio-ontmoetingen”: plekken waar de verhalen van „slachtoffers, daders en omstanders” worden verteld. En door de ramen zal straks het leven in het oude commandantenhuis zichtbaar zijn: van de kampcommandant en van zijn Joodse gevangenen. Her en der komt „iconisch meubilair” te staan, zoals grote, houten stapelbedden waarin gevangenen moesten slapen.
Eén probleem
De ambitieuze plannen stuiten, naast de nog ontbrekende vergunningen en definitieve ontwerpen, op één probleem: geld. De modernisering kost alles bij elkaar zeker 55 miljoen euro. Dinsdag trok Minco naar Den Haag om aandacht te vragen voor de financiële situatie van het kamp. Dat wordt nu nog voornamelijk gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, zegt ze, in het kader van het welzijnsbeleid voor de oorlogsgetroffenen. „We worden niet als museum gefinancierd, maar proberen wel aan de eisen van een modern museum te voldoen.” Na haar publieke smeekbede in de Tweede Kamer hebben zich donateurs gemeld, vertelt ze, en er zijn schoolklassen die actie willen gaan voeren.
Maar wat er nu aan financiering is, is volgens projectmanager Simon de Jong bij lange na niet genoeg om het kamp te moderniseren. „Er is pas een fractie binnen.” Hij hoopt op „een groot gebaar” van het Rijk. Als dat er komt, of als de financiering anderszins rond komt, dan zou de verbouwing in zo’n „drie à vier jaar” voltooid moeten worden.