Een groot aantal partijen in de Tweede Kamer overweegt een gesprek over de oorlog in Gaza met een delegatie van het Israëlische parlement te boycotten. De reden is dat de Knesset parlementariër Ariel Kallner van regeringspartij Likud heeft afgevaardigd voor het videogesprek, dat komende maandag zou plaatsvinden, maar dat nu onzeker is geworden. Kallner riep op 7 oktober, de dag dat Hamas Israël aanviel, op sociale media op tot een nieuwe Nakba, de Arabische term die refereert aan de verdrijving van honderdduizenden Palestijnen uit Israël in 1948.
Kallner schreef op X, voorheen Twitter: „Nu hebben wij één doel: Nakba! Een Nakba die de Nakba van 1948 zal overschaduwen. (…) Schakel de vijand nu uit. Dit is onze Pearl Harbor.” De uitspraak van Kallner, een partijgenoot van premier Benjamin Netanyahu, haalde in het weekend van 7 oktober het nieuws in Israël en de regio. Binnen Netanyahu’s regering wordt actief nagedacht over het verdrijven van de Palestijnse bevolking uit Gaza richting Egypte, bleek deze week uit gelekte documenten.
Dat de Knesset Kallner wil afvaardigen, is niet onlogisch: Kallner is in Israël voorzitter van de Israël-Nederland parlementaire vriendschapsgroep en sprak onlangs ook met een delegatie van Europarlementariërs. In dat gesprek, waarvan een deel op YouTube staat, zegt Kallner dat hij op solidariteit van Europese parlementen rekent tegen Hamas, „de vijanden van de menselijke beschaving”. Kallner zei dat Israël een strijd tegen islamitische barbarij voert en dat die ook in het belang is van Europa. „Israël is de eerste linie, daarna volgt Europa.”
Etnische zuivering
D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma vindt Kallners uitspraken over een nieuwe Nakba grensoverschrijdend. „In het algemeen ben ik bereid met iedereen te spreken, maar ik trek een grens bij mensen die oproepen tot haat en geweld, of in dit geval een etnische zuivering, zaken die ook in Nederland strafbaar zijn. Ik wil niet dat onze Tweede Kamer een podium geeft aan dit soort standpunten.”
Volgens Sjoerdsma hadden meerdere partijen van tevoren aangegeven dat in de delegatie van de Knesset geen „extremisten” moesten zitten. D66 krijgt bijval van vrijwel alle linkse fracties in de Kamer: ook GroenLinks-PvdA, de SP en de Partij voor de Dieren hebben aangegeven niet aan het gesprek te zullen deelnemen als Kallner erbij aanwezig is. CDA-Kamerlid Derk Boswijk kent de precieze achtergrond en uitspraken van Kallner niet, maar zegt wel: „Als deze parlementariër dat inderdaad zo gezegd heeft, heb ik geen behoefte met hem in gesprek te gaan.” Daarmee lijkt er een Kamermeerderheid voor het boycotten van Kallner.
BBB-KamerlidDerk Jan Eppink Het is nogal vreemd als je als Tweede Kamer gaat zeggen: die willen we wel, en die niet
Boswijk zegt dat hij ook is teleurgesteld in de beperkte delegatie die de Knesset naar het videogesprek wil afvaardigen. „Wij vonden dat het een brede afspiegeling moest zijn, van links tot rechts.” Op de gastenlijst staat naast Kallner alleen parlementariër Moshe Tur-Paz van de centrumrechtse partij Yesh Atid, de ondervoorzitter van de Knesset. Boswijk: „Het lijkt mij niet verstandig maar met twee parlementariërs in gesprek te gaan, die geen goede afspiegeling zijn van de Israëlische samenleving.”
Een aantal fracties heeft de griffie van de buitenlandcommissie donderdag gevraagd te bekijken of het mogelijk is de samenstelling van de Knesset-delegatie te wijzigen. De Tweede Kamer is daarover nu met de Knesset in overleg, bevestigt een woordvoerder. „Er wordt nog geïnventariseerd wat er mogelijk is.”
‘Onafhankelijkheid respecteren’
Derk Jan Eppink, Kamerlid van BBB, vindt dat principieel niet goed. „De afvaardiging is een zaak van de Knesset. Het is nogal vreemd als je als Tweede Kamer gaat zeggen: die willen we wel, en die niet. Dan wordt het erg moeilijk, je moet de onafhankelijkheid van de Knesset hierin respecteren.”
Eppink had zich al aangemeld om het gesprek met Kallner juist wel te voeren, en snapt niet dat andere Kamerleden dat niet willen. „In zo’n gesprek kun je dan zeggen: ik ben het niet met u eens, maar ik vind het niet verstandig mensen meteen uit te sluiten.” Eppink wijst erop dat Kallner zijn oproep tot een nieuwe Nakba in het weekend van de aanval van Hamas deed. „Misschien was hij erg geëmotioneerd, dat zou ik hem willen vragen. Je moet het wel in de context zien.”
Het aantal kerkleden neemt nog altijd af, maar opvallend is wel dat meer Gen Z’ers dan Millenials zichzelf als gelovig beschouwen. Dat blijkt – op Palmzondag – uit het persbericht rondom de publicatie van de zesde editie van ‘God in Nederland’. Dat is de tienjaarlijkse enquête van de Radboud Universiteit, HDC Centre for Religious History van de Vrije Universiteit Amsterdam en KRO-NCRV. Zij doen onderzoek naar de religieuze en kerkelijke ontwikkelingen in Nederland, gericht op het christelijke geloof.
Het onderzoek is gebaseerd op de antwoorden van ongeveer 2.000 Nederlanders. Zij vulden in 2024 een enquête in. Daaruit blijkt dat de ontkerkelijking doorzet: In 2015 was nog 32 procent van de Nederlanders lid van een kerk, tien jaar later is dat 27 procent.
Opvallend is wel dat 27 procent van de ondervraagde Gen Z’ers, mensen van de Generatie Z (doorgaans geboren tussen 1997 en 2012), zichzelf als gelovig beschouwt. Dat is meer dan de generatie daarvoor: 22 procent van de Millennials (1981-1996) is gelovig. Ook na een rondgang van NRC in maart van dit jaar bleek dat verschillende kerkgenootschappen een toenemende religieuze belangstelling van jongeren signaleren. Ook de verkoop van bijbels neemt toe, bleek uit onderzoek van het Nederlands Dagblad.
Sinds 1966, op initiatief van het damesblad Margriet, vindt het onderzoek ‘God in Nederland’ plaats. Latere edities werden gepubliceerd in 1979, 1996, 2006 en 2015. Later deze maand verschijnt de publicatie ‘God in Nederland 1966-2024’, met daarin de volledige onderzoeksresultaten.
Op sociale media brandde eind december een felle discussie los in de Caribische gemeenschap. Aanleiding was een essay op dossierkoninkrijksrelaties.nl van de Arubaanse Leilani Werleman, student aan de Haagse Hogeschool, over de beslissing van Aruba om Papiaments vanaf dit schooljaar tot belangrijkste instructietaal te maken in het basisonderwijs. Werleman stelde dat de keuze voor Papiaments cultureel begrijpelijk is, maar de maatschappelijke kansen van Caribische jongeren belemmert, omdat hun kennis van het Nederlands afneemt. „Ondanks dat ik vanaf mijn vijfde jaar Nederlandse les kreeg, had ik al grote moeite met het Nederlandstalige eindexamen”, schreef Werleman.
Ze is niet de enige. Uit onderzoek uit 2022 blijkt dat slechts 22 procent van de Caribische hbo-studenten in Nederland het diploma binnen de gestelde tijd haalt. Bij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is dit 36 procent, en bij studenten met een Nederlandse of westerse achtergrond 52 procent.
Omdat Caribische studenten het Nederlands vaak onvoldoende beheersen, hebben ze studieproblemen en raken ze in een sociaal isolement. Werleman beschrijft het verhaal van Sontje Wijman, die als 18-jarige Curaçaoënaar naar Rotterdam komt om elektrotechniek te studeren en ontdekt dat hij het Nederlands nauwelijks begrijpt. „Na school ging ik naar huis, ik voelde me eenzaam, de tranen liepen over mijn wangen”, vertelde hij vorig najaar aan Caribisch Netwerk.
Te weinig leesmateriaal
Al decennia woedt er een talendebat op de ABC-eilanden. Papiaments is voor veel van de 280.000 inwoners de moedertaal, maar op school doen zij veelal in het Nederlands examen. In 2002 werd, na een lange taalstrijd, Papiaments de belangrijkste instructietaal in de eerste schooljaren op Curaçao en Bonaire. Het pleidooi van Werleman om meer Nederlands te doceren, wordt door sommigen gezien als ‘koloniaal’.
Vanwege de ophef over het essay organiseerde het Genootschap Nederland – Aruba afgelopen week op de Haagse Hogeschool een debat onder de titel ‘Taal: brug of barrière?’ Keynote-spreker op de meeting, die door ruim 250 mensen werd gevolgd, was onderwijsadviseur Juana Kibbelaar, die al langere tijd de noodklok luidt over het onderwijs op de ABC-eilanden.
De centrale stelling van Kibbelaar is dat het Papiaments, als kleinschalige taal, slechts over een fractie van de leesbronnen en leermaterialen beschikt vergeleken met grotere talen als Spaans, Engels en Nederlands. „Deze talen beschikken over een enorme hoeveelheid boeken, lesmethodes en online materiaal. In het Papiaments is hiervan slechts 1 procent beschikbaar. Als het Nederlands, of een andere grote taal, bij jong en oud gebrekkig is, hebben ze geen vrije toegang tot bronnen van informatie. Zo kweek je afhankelijke burgers.”
Kibbelaar, die op Curaçao opgroeide, heeft zelf ondervonden dat haar standpunt over de instructietalen gevoelig ligt. „Ik kaart dit al jaren aan in publicaties en debatten. Je wordt soms geframed: alsof ik tegen Papiaments op school ben. Dat is niet zo. Papiaments moet een gelijke waardering krijgen, want alle talen zijn gelijkwaardig. Maar vanwege de schaalgrootte kan Papiaments kinderen nu niet dezelfde onderwijsmogelijkheden bieden als grote talen.”
Grote verschillen
Binnen het Koninkrijk loopt het aantal uren taalcontact in het Nederlands nu zorgwekkend scheef, zegt ze. Een kleuter uit een Papiamentstalig gezin in Amsterdam krijgt op school zes uur Nederlands per dag. Bij de meeste kleuters op Curaçao en Bonaire, en sinds dit schooljaar ook Aruba, is dat nu één uur per dag of minder. Ter vergelijking: bij kleine talen in Europees Nederland, zoals Fries en Limburgs, staat Nederlands leren op nummer één. Op een handjevol scholen op de ABC-eilanden wordt wel meer Nederlands gegeven, zegt Kibbelaar. „Ouders op Curaçao die het kunnen betalen, doen hun kinderen op bijles – wat weer tot ongelijkheid leidt.”
Het gevolg van de taalkeuzes in het onderwijs is dat ook het Nederlands van leerkrachten op Curaçao en Bonaire nu niet altijd op niveau is, ziet Kibbelaar. „Formeel krijgen kinderen in hogere groepen Nederlandstalig onderwijs, maar in de les wordt er veel Papiaments gesproken. De docenten schuiven het probleem door naar de hogere klassen en het voortgezet onderwijs. Zo leren kinderen geen Nederlands. Als ze tien zijn, begrijpen ze boeken voor hun leeftijdsgroep niet. Bij het eindexamen in het Nederlands leren ze de stof vooral uit het hoofd, of ze worden mild beoordeeld.”
In januari verscheen een alarmerend rapport van de onderwijsinspectie op Curaçao. De onderwijskwaliteit ligt al jaren onder de norm. Er wordt per dag 1,5 uur te weinig lesgegeven en door vergrijzing dreigt een tekort aan docenten. Daarnaast is de laatste twintig jaar het percentage kinderen dat naar arbeidsgericht onderwijs gaat verdubbeld. Het algemene opleidingsniveau daalt en de werkloosheid onder jongeren stijgt.
‘Verloren generatie’
Kibbelaar spreekt van een ‘verloren generatie’ en stelt dat het hoog tijd is voor grondige onderwijsvernieuwing op de ABC-eilanden. „De situatie is urgent. Het onderwijsrendement is in alle vakken laag, waardoor kinderen niet goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook als ze op Curaçao blijven en bijvoorbeeld willen werken bij de overheid, moeten ze goed Nederlands kunnen: de taal van het openbaar bestuur en rechtspraak. Wat doet dit met een maatschappij als het onderwijs ieder jaar onvoldoende opbrengt, en burgers zichzelf onvoldoende kunnen informeren. Met de huidige onderwijsinrichting wordt onze Papiamentstalige rijksgenoten dit recht ontnomen.”
Wat beleidsmakers volgens haar moeten inzien, is dat het probleem niet gaat over taal, maar een achterstand in kennis. „Je doet Caribische kinderen niet tekort als je hen vanaf jonge leeftijd naast Papiaments ook een grote taal leert. Integendeel: ze kunnen zo meer kennis vergaren en in het Papiaments hierover spreken en schrijven.”
Waar student Werleman online werd aangevallen, kreeg Kibbelaar tijdens het debat vooral bijval. „Je moedertaal is een drager van identiteit, maar kennis is een mensenrecht – en grote talen bieden een voorsprong”, zei panellid Kathleen Ferrier, voormalig CDA-kamerlid en voorzitter van de Nederlandse Unesco Commissie. Zij stelde dat „beide talen naast elkaar kunnen functioneren” en pleitte voor een debat hierover op Koninkrijksniveau.
Met stijgende verbazing zag onderzoeker Jenneke van Ditzhuijzen het politieke debat over abortus aan het einde van deze winter opnieuw oplaaien. Waarom stijgt het aantal abortussen, wilden politici weten, en wat kunnen we daarover laten onderzoeken? SGP-Kamerlid Diederik van Dijk stelde voor om „de factoren en motieven voor een abortus” voortaan in klinieken en ziekenhuizen te registreren, en om deze informatie jaarlijks door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd te laten openbaren.
Van Dijk in de Tweede Kamer: „Het aantal abortussen is explosief gestegen, de politiek kán niet wegkijken van deze zorgelijke realiteit.” Bijna twee decennia schommelde het aantal abortussen in Nederland tussen de 30.000 en 33.000 per jaar, maar twee jaar geleden begon de curve aan een klim omhoog. In 2022 waren er 35.606 zwangerschapsafbrekingen en in 2023, het laatste jaar waarover cijfers bekend zijn, 39.332.
Wordt deze vraag nou weer opgeworpen, dacht Van Ditzhuijzen. „Waarom weten deze politici niet welke onderzoeken al lopen, waarom zijn ze niet op de hoogte van wat er speelt?” Een jaar eerder had SGP’er Van Dijk ook al gepleit voor een registratiesysteem, waarbij de zorgverleners die een abortus uitvoeren bijhouden waarom iemand bij hen komt. En de uitkomst van weer eerdere politieke reuring was een onderzoek dat door Van Ditzhuijzen nu al wordt gedaan.
In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) inventariseerde zij samen met collega’s „factoren die bijdragen aan de keuze om een onbedoelde zwangerschap te beëindigen of te behouden”. Zij raadpleegden hiervoor onder meer bestaand internationaal en Nederlands onderzoek. In 2024 werden in het rapport Dit is mijn verhaal de resultaten gepubliceerd.
Bij de keuze voor een abortus spelen vrijwel altijd meerdere omstandigheden een rol, concluderen Van Ditzhuijzen en haar collega’s in het rapport. „Geen kinderwens” wordt vaak als belangrijkste reden genoemd om de zwangerschap te beëindigen. Materiële omstandigheden zoals woonruimte en financiële middelen, en levensomstandigheden zoals bezig zijn met werk of studie worden ook genoemd, maar vrijwel nooit als enige reden. Er spelen tal van emoties mee, zoals het gevoel dat „dit er echt niet bij kan”. Mede daarom, concludeert en adviseert het rapport uit 2024, is „het aanvinken van lijstjes met redenen” geen goed idee. Het rationaliseert een beslissing die niet rationeel is. „Bij abortus speelt een mengelmoes van emoties, intuïties en motieven.” In onderzoek van Van Ditzhuijzen en haar collega’s wordt niet ingegaan op de stijging van het abortuscijfer, maar ze hebben wel data uit 2022 en 2023 naast data uit 2010 gelegd. „We zien daarin een consistent beeld, er komt niet ineens een heel ander motievenpakket naar voren in de periode van de stijging.”
Vanwege het taboe op abortus durven vrouwen bovendien niet altijd eerlijk te zijn over wat ze denken en voelen, zegt Daphne Latour. Zij is medewerker bij Fiom, expertisecentrum voor ongewenste zwangerschap, en doet onderzoek naar besluitvorming bij abortus. „Je hoort veel vrouwen zeggen dat ze meteen voelden dat ze geen kind wilden. Maar dat ze het heel lastig vonden om het uit te leggen aan hun omgeving, en er redenen bij zijn gaan zoeken.” Dus als je gaat vragen naar motieven, zegt Latour, loop je ook het risico op sociaal wenselijke antwoorden.
Slimme apps
Het voorstel van Diederik van Dijk voor een registratiesysteem kreeg begin maart geen meerderheid, de motie werd verworpen. Maar twee andere moties naar aanleiding van de stijgende abortuscijfers werden wel aangenomen. Zo wordt „binnen twee jaar” begonnen met de evaluatie van de abortuswet, en wordt onderzocht of het afschaffen per 1 januari 2023 van de verplichte bedenktijd voor abortus invloed heeft gehad op de cijfers.
Redenen voor een abortus zijn dus moeilijk te vatten in lijstjes, maar wat kunnen abortusexperts wél zeggen over de oorzaak van de toename? NRC sprak hierover met acht mensen die zich dagelijks bezighouden met abortus: als wetenschapper, onderzoeker, zorgverlener, activist of belangenbehartiger.
De redenen voor een abortus zijn veelzijdig en complex, en de oorzaken voor de stijging zijn dat net zozeer – zeggen zij allemaal. Het is misschien gek, zeggen ze ook, maar ze weten niet precies waar de groei vandaan komt – al hebben ze wel vermoedens, die deels ook gestaafd kunnen worden met cijfers.
Een deel van de stijging is volgens de experts te verklaren doordat er anders wordt omgegaan met vroege zwangerschappen. Om te beginnen kan een zwangerschap steeds eerder ontdekt worden. Voordat de zwangerschapstest bestond, noemden we een vrouw pas zwanger als ze ‘gefladder’ in haar buik voelde, weet emeritus hoogleraar Trudy Dehue, die Ei, foetus, baby (2023) schreef, over de veranderende kijk op zwangerschap en abortus. „Dat gevoel van een vlieg in je hand, maar dan in je buik.” Die sensatie is er meestal pas rond twintig weken zwangerschap. „Je telde dus pas als ‘zwanger’ als de buik al zichtbaar was en het helemaal duidelijk was.”
Voordat de zwangerschapstest bestond, noemden we een vrouw pas zwanger als ze ‘gefladder’ in haar buik voelde
Inmiddels is het zwangerschapshormoon dat het lichaam aanmaakt na bevruchting, door steeds accuratere en betaalbare zwangerschapstests al dagen vóór het uitblijven van de menstruatie meetbaar. Zo’n vier weken na de eerste dag van de vorige menstruatie kan een test al positief zijn – een vrouw heet dan vier weken zwanger. Veel vrouwen gebruiken bovendien slimme apps om hun cyclus bij te houden, waardoor ze heel precies weten wanneer hun menstruatie had moeten beginnen.
Door deze technologische vernieuwingen ontdekken vrouwen vroeger dat er een zaadcel is doorgedrongen tot hun eicel. Als dat ongewenst is, gaan ze in een eerder stadium naar een abortusarts. De kans is groot, zeggen de mensen die NRC over dit onderwerp sprak, dat de zwangerschap bij veel van deze vrouwen vanzelf was gestopt als ze die langer hadden uitgedragen. Ongeveer een op de tien zwangerschappen eindigt in een miskraam, blijkt uit allerlei onderzoek. Maar, tekenen onderzoekers aan, vermoedelijk ligt dat aantal in werkelijkheid nog vele malen hoger, omdat miskramen in de eerste weken na een bevruchting vaak onopgemerkt blijven. Er zijn schattingen dat het zou gaan om 20 procent bij gewenste zwangerschappen. Dehue: „Gemankeerde bevruchte eicellen krijgen tegenwoordig niet meer de tijd om zelf te verdwijnen.”
Zichtbaar op echo
Ook in de abortuszorg is de manier waarop met zeer vroege zwangerschappen wordt omgegaan veranderd. De bevruchting is in de eerste weken nog niet zichtbaar op een echo, en lange tijd was het beleid dat een abortus alleen werd uitgevoerd als dat wel zo was. Het overheersende idee was dat behandelen zonder waarneming van de bevruchte eicel gevaarlijk kon zijn, omdat dan niet kon worden uitgesloten dat het een buitenbaarmoederljike zwangerschap was, waarbij de eicel meestal in een van de eileiders zit. Een buitenbaarmoederlijke zwangerschap verdwijnt niet door een abortus, en dat brengt voor de vrouw gezondheidsrisico’s met zich mee.
„Gemankeerde eicellen krijgen tegenwoordig niet meer de tijd om zelf te verdwijnen”
De afgelopen decennia is er meer aandacht gekomen voor het vermijden van dat risico, bijvoorbeeld door enige tijd na de abortus nog eens een test te doen. Van de achttien abortusklinieken in Nederland, gaat „ongeveer de helft” inmiddels over tot behandeling als er nog niets op de echo te zien is, zegt Monique Opheij, abortusarts en bestuurslid van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen.
In de cijfers van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die zwangerschapsafbrekingen van alle klinieken en ziekenhuizen per week registreert, zie je de concentratie van abortussen in de eerste zwangerschapsweken ook terug. Tussen 2018 en 2023 steeg het aantal abortussen tot en met zes weken van zo’n 12.500 naar 22.000. Een stijging van bijna 80 procent. In dezelfde periode daalde het aantal abortussen bij meer dan zes weken juist licht: van 18.500 naar 17.000.
Natuurlijke anticonceptie
De veranderende manier van omgaan met vroege zwangerschappen, zowel in de maatschappij als in de abortuszorg, verklaart mogelijk deels de stijging van het aantal abortussen, maar niet alles, zeggen de experts die NRC sprak. „Het zou ook kunnen dat er meer vrouwen onbedoeld zwanger raken. Bijvoorbeeld omdat ze geen anticonceptie gebruiken”, zegt Van Ditzhuijzen. Deze zomer publiceert zij met haar collega’s de resultaten van een onderzoek naar „factoren die samenhangen met de kans op een onbedoelde zwangerschap”, en dus ook anticonceptiegebruik.
Bewijs voor een oorzakelijk verband is er niet. Maar in de spreekkamer denken abortusartsen wel een verschuiving te zien in het gebruik van anticonceptie. Er komen vaker mensen die een vorm van ‘natuurlijke anticonceptie’ hebben gebruikt. Door op dagen rond de eisprong geen seks te hebben of alleen met condoom, proberen vrouwen zwangerschap te voorkomen. Zo’n tien procent van de jonge vrouwen gebruikt de ‘vruchtbare-dagen-methode’ als enige vorm van anticonceptie.
Vruchtbare dagen kun je op verschillende manieren berekenen: bijvoorbeeld met een (digitale) kalender, door dagelijks de eigen temperatuur of vaginale afscheiding te meten methode. Omdat sperma tot vijf dagen kan overleven in de baarmoeder en het exacte moment van de eisprong lastig te meten is, wordt geadviseerd om negen dagen geen onbeschermde penis-in-vagina-seks te hebben. Bij een specifieke combinatie van regelmatige lichamelijke metingen en inachtneming van de ruime marge, is de betrouwbaarheid vergelijkbaar met die van de pil: 98 tot 99 procent.
Illustratie Trui Chielens
Maar door onzorgvuldigheid liggen de betrouwbaarheidscijfers in de praktijk lager: ergens tussen de 75-88 procent. Wat overigens niet afwijkt van condooms: bij perfect gebruik een betrouwbaarheid van 98 procent, maar in de praktijk rond de 82 procent. Uit een onderzoek van expertisecentrum Rutgers naar vrouwen die kozen voor een abortus, blijkt dat van de vrouwen die iets had gebruikt om een zwangerschap te voorkomen een derde een vruchtbare dagen-methode had gebruikt.
Dat is geen reden om deze methode af te wijzen, vindt Alina Chakh, voorzitter van een organisatie (Ava) die opkomt voor het belang van vrouwen rondom abortus en anticonceptie. „Zelfs als het vermijden van conventionele anticonceptie het risico op zwangerschap vergroot, moeten we ons afvragen hoe erg dat is.” Volgens Chakh is het voor sommige vrouwen een bewuste keuze om af te zien van anticonceptie of te kiezen voor een natuurlijke methode. Bijvoorbeeld omdat ze de bijwerkingen van reguliere middelen zwaarder laten wegen dan het risico op zwangerschap. Hormonale middelen worden vaak in verband gebracht met depressieve gevoelens, hoofdpijn en gewichtstoename, en het koperspiraaltje met hevige menstruatie en -krampen.
In tegenstelling tot die vormen van anticonceptie geeft een abortus meestal lichamelijke bijwerkingen die binnen een dag verdwijnen, zoals misselijkheid en bloedingen. En emotioneel blijkt de impact gering: minder dan 1 procent van de vrouwen heeft achteraf spijt van een abortus.
Oorlog en woningtekort
Ook als het aantal onbedoelde zwangerschappen niet toeneemt, is het denkbaar dat vrouwen er vaker voor kiezen om een zwangerschap af te breken, meent Daphne Latour. Toen zij de Nederlandse cijfers van 2022 onder ogen kreeg, met daarin de eerste opvallende stijging van het aantal abortussen, vroeg ze zich af: is Nederland hierin uniek? Maar ze zag al snel dat er in veel andere Europese landen sprake was van een vergelijkb—are toename. „Ik ben op zoek gegaan naar verklaringen uit het buitenland en vond verhalen van vrouwen die zich zorgen maken over de oorlog in Oekraïne of over het woningtekort. Dat zijn thema’s die in heel Europa spelen, niet alleen in Nederland.” Vrouwen in de spreekkamer vragen zich hardop af of dit wel een geschikte tijd is om een kind in groot te brengen, weet Jorien Nijland, directeur van abortuskliniek Epione. „Wij horen vaak: kijk naar de wereld om je heen. Wil je hier een kind neerzetten?” En kijk naar het geboortecijfer, zegt abortusarts Monique Opheij, dat is de afgelopen jaren ook gedaald.
Sinds 1 januari 2023 hoeven mensen niet meer vijf dagen te wachten op een abortus, nadat ze zich voor het eerst bij een dokter of kliniek hebben gemeld. Het idee achter die wettelijk verplichte ‘beraadstermijn’ was dat vrouwen daardoor een weloverwogen keuze zouden maken. Maar die gedachte, vonden voorstanders van het afschaffen ervan, was betuttelend en niet meer van deze tijd. In maart vroegen sommige politici zich af: zit dáár dan de oorzaak voor de stijgende cijfers? Kiezen vrouwen sneller voor een zwangerschapsafbreking nu ze niet meer worden gedwongen om erover na te denken?
Ook dit wordt nu onderzocht, „al is er geen enkele indicatie om aan te nemen dat het veel invloed heeft”, zegt Daphne Latour van Fiom. Zij zou het „vreemd” vinden als het afschaffen van de bedenktijd een grote oorzaak voor de groei blijkt te zijn. „In 2022 zagen we ook al een stijging van de abortuscijfers, en toen was de bedenktijd er nog.” Bovendien betreft de toename van de abortussen vooral die in de eerste weken van de zwangerschap. Voor die periode gold vóór 2023 ook al geen verplichte bedenktijd – bij zwangerschapsafbreking tot zes weken en twee dagen werd gesproken van een ‘overtijdbehandeling’ en daarvoor golden andere regels.
Het is niet ondenkbaar dat het afschaffen van de bedenktijd voor een kleine toename in abortussen zou zorgen, zegt Rebecca Gomperts, activist en abortusarts. „Je ziet overal dat als barrières worden weggenomen, het aantal stijgt.” Dat is bovenal goed nieuws, vindt Gomperts. „Misschien was er een groep die het eerder niet redde naar de kliniek te gaan, en die daardoor onbedoeld zwanger is gebleven. Klinieken zitten vooral in grote steden. Laatst sprak ik iemand die al drie kinderen had, en die niet naar Rotterdam kon komen omdat er gewoon geen oppas beschikbaar was.” Zo kunnen er ook mensen zijn geweest voor wie het indertijd te veel gedoe of te duur was om twéé keer naar een kliniek te komen: voor en na de bedenktijd.
Abortus bij de huisarts
Ja, zeggen kenners, de verkrijgbaarheid van de abortuspil via de huisarts zou best ook weer voor een toename kunnen zorgen. Dat zal duidelijk worden in de loop van volgend jaar. De discussie over dit onderwerp zal dus nog wel even aanhouden, verwachten de mensen die deze zorg onderzoeken, of erin werkzaam zijn.
In een brief aan Kamerleden beschreef het Nederlands Genootschap van Abortusartsen in maart zijn zorgen over de politieke wind met betrekking tot abortus. „We zien in andere landen hoe stap voor stap reproductieve rechten worden ingeperkt, vaak onder het mom van registratie en zogenaamd neutrale regelgeving”, schreven de artsen. „Politici presenteren zichzelf als voorvechters van vrouwenrechten, terwijl zij gelijktijdig beleid voeren dat de toegang tot abortus bemoeilijkt.”
Illustratie Trui Chielens
De Nederlandse abortusbeweging behaalde de laatste jaren juist veel successen. De verplichte bedenktijd is afgeschaft, de abortuspil werd verkrijgbaar via de huisarts, de lobby om abortus uit het strafrecht te halen is op stoom geraakt (volgens de wet is abortus strafbaar tenzij die wordt uitgevoerd in een speciale kliniek of een ziekenhuis, onder voorwaarden omschreven in een aparte wet). „Maar het is nu niet meer vanzelfsprekend dat de ontwikkeling voorwaarts zal blijven gaan”, zegt Karin van der Velde van expertisecentrum voor seksualiteit Rutgers. „Wat is de volgende stap? We willen mensen niet bang maken, maar we willen wel dat mensen zich ervan bewust zijn dat afbraak begint met kleine stapjes.”
Een zo’n stapje is het almaar stellen van de vraag waar de toename van het aantal abortussen vandaan komt, vinden de abortusexperts die NRC sprak. Trudy Dehue: „Als je iets gaat tellen zit er een belang achter, anders tel je het niet. Het getuigt opnieuw van een enorme bemoeienis met vrouwen.” Karin van der Velde: „Elke keer willen critici wéér weten waarom mensen deze behandeling nodig hebben. Laat vrouwen dat gewoon zelf bepalen.”