Laat een ding duidelijk zijn, zegt advocaat Anna Collignon, stikstofexpert van advocatenkantoor Stibbe: „Dit is niet iets wat de Nederlandse staat overkomt.” Ze doelt op de gerechtelijke uitspraak die woensdag werd gedaan in de stikstofzaak die Greenpeace had aangespannen tegen de staat, waarin Greenpeace grotendeels gelijk kreeg. „Nederland heeft zelf in de wet vastgelegd dat het zich wil en moet houden aan bepaalde stikstofdoelen. Dat gebeurt al jaren niet. Dan is het niet gek dat een rechter dat nu ook zegt.”
Want dat is waar de uitspraak in de kern op neerkomt. De rechter verplicht de staat zich aan de eigen wetten te houden. In 2021 legde het kabinet-Rutte III wettelijk vast dat het de stikstofneerslag fors zou gaan verminderen, vooral in kwetsbare natuurgebieden.
Om af te dwingen dat Nederland die eigen doelen haalt, legt de rechter de staat een dwangsom op van 10 miljoen euro als dat op 31 december 2030 nog niet is gebeurd. Daarbij moet de meest kwetsbare natuur voorrang krijgen. Ook eist de rechter dat dit vonnis direct wordt uitgevoerd.
„Een stevig signaal”, zegt Collignon over de dwangsom. „Want de staat heeft gezegd dat 2030 niet haalbaar is, maar de rechter vindt dat ongeloofwaardig.” Ralph Frins, als universitair hoofddocent omgevingsrecht verbonden aan Tilburg University: „Die dwangsom is in het licht van de totale rijksbegroting misschien niet veel, maar dát de rechter de overheid een dwangsom oplegt, gebeurt niet vaak. Dat geeft deze uitspraak grote betekenis.”
Nieuw keerpunt
Chris Backes, hoogleraar omgevingsrecht aan de Universiteit Utrecht, noemt de uitspraak „mogelijk een nieuw keerpunt in het stikstofdossier.” Omdat dit voor het eerst een uitspraak van de civiele rechter is, zegt hij, die een dwingende verplichting kan opleggen – en dat ook doet. „Maar het belangrijkste is dat de rechter vaststelt dat de stikstofdoelen die zijn vastgelegd in de Nederlandse wet in feite minimumdoelen zijn, zoals de Europese richtlijnen die voorschrijven.”
Daardoor, denkt Backes, zal het veranderen van wetten of regels – zoals BBB in een eerste reactie opperde – om onder deze uitspraak uit te komen ook weinig zin hebben. „Je kunt de termijnen, percentages en waardes waarmee Nederland zichzelf nu heeft verplicht om stikstof te verminderen wel uit de wet halen”, zegt hij, „maar daarmee ontkom je niet aan de minimumeisen die Europa stelt. Dat heeft de rechtbank in deze uitspraak heel goed beargumenteerd.”
Als er een wet veranderd zou moeten worden, zou het gaan om artikel 2.15a uit de Omgevingswet, denken de juristen. „Daarin staan de reductiepercentages waarmee Nederland inkleuring heeft gegeven aan de Europese richtlijnen”, zegt Collignon. „In het regeerprogramma staat ook dat dit kabinet daar een juridisch houdbaar alternatief voor zoekt, maar zoiets is er nu nog niet.”
„En als je dit artikel aanpast, moet je nog steeds voldoen aan de Europese richtlijnen die voorschrijven dat de natuur niet verder mag verslechteren”, zegt Frins, „terwijl wetenschappelijk is vastgesteld dat dit in Nederland wel op veel plaatsen gebeurt of dreigt te gebeuren.” Dus áls je de wet aanpast, redeneert hij „handel je mogelijk ook in strijd met het Europees recht. En als ze in Europa vermoeden dat Nederland de hete aardappel weer doorschuift, kan de Europese Commissie een inbreukprocedure beginnen. Dat is natuurlijk een proces van de lange adem, maar het behoort tot de mogelijkheden.”
Gevolgen aanzienlijk
Dat de staat terecht wordt gewezen op de eigen verplichtingen neemt niet weg dat de gevolgen van deze uitspraak aanzienlijk kunnen zijn. „Deze situatie leidt tot grote onzekerheid”, zegt Collignon. „Dat zagen we ook bij eerdere rechterlijke uitspraken over stikstof. Als die onzekerheid niet wordt weggenomen, gaan individuele provincies, apart of samen, zelf de boel op slot zetten, door geen vergunningen meer te verlenen. Omdat ze niet weten welke passende maatregelen ze voor boeren, bouwers of industrie moeten nemen om te zorgen dat de natuur niet verslechtert”, zegt ze. „Dat is een kwalijke ontwikkeling.”
Die duidelijkheid, onderkennen alle juristen, moet komen van de staat. Die moet maatregelen bedenken om Nederland vlot te trekken. „Concrete normen voor ieder bedrijf, die samen leiden tot de door de rechter nu bevestigde stikstofvermindering”, zegt Backes, „waardoor iedereen weet waar-ie aan toe is”. Want dat, zegt hij, is waar het al heel lang aan schort. „Daardoor zijn natuurminnende groepen boos dat de politiek zich niet aan de wet houdt. En zijn de agrariërs boos dat de regels telkens veranderen. Dat zorgt voor veel wantrouwen, in de hele maatschappij.”
Stilstand door politiek
Vanuit Den Haag klinkt dat het de rechters zijn die de boel op slot zetten. Volgens deze juristen is het eerder omgekeerd. „De stilstand komt door de politiek”, zegt Frins. „Door onduidelijk te zijn over wat er moet gebeuren op de lange termijn. Nederland moet van het slot door de uitstoot en neerslag van stikstof aan te pakken.”
Dat kan door maatregelen, vrijwillig of verplicht, op het gebied van verduurzaming en innovatie gericht op het verminderen van de stikstofuitstoot. Is gedwongen krimp van de veestapel daarbij te voorkomen? „Dat denk ik niet”, zegt Frins, „maar met vrijwillige maatregelen kun je waarschijnlijk wel veel bereiken.” Ja, het wordt moeilijk, zegt hij, en het is een grote opgave. „De staat heeft nog ruim vijf jaar de tijd. Als die dit momentum laat lopen, blijft er nog jaren gedoe over vrijwel ieder project dat gerealiseerd moet worden, waaronder de bouw van woningen”, zegt hij. „Het kabinet had er gisteren – en eigenlijk nog veel eerder mee moeten beginnen.”
Ver voor begin vorig jaar de spreidingswet werd ingevoerd, was de gemeente Woerden al bezig met asielopvang. Na de zomer van 2022 was wethouder Jacques Rozendaal (CU/SGP) al op zoek naar manieren om de druk op Ter Apel te helpen verlichten. Een doorstroomlocatie voor statushouders bleek toch geen goede optie, maar in 2023 benaderde het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de gemeente over een potentiële asielopvanglocatie. Het voormalig hoofdkantoor van Campina werd na een onderzoek geschikt geacht, een jaar geleden werd de overeenkomst getekend.
En toch voldoet de gemeente Woerden op 1 juli, de uiterste datum dat gemeenten genoeg opvangplekken gereed moeten hebben, niet aan de spreidingswet. De verbouwing van het pand begint pas eind dit jaar en is klaar in 2027. „Zo complex is het dus”, zegt Rozendaal.
Slechts één op de drie gemeenten (342 in totaal) is het gelukt om op tijd aan de spreidingswet te voldoen. De wet is in februari vorig jaar ingevoerd om het aantal opvangplekken te verhogen en eerlijker te verdelen over het land. Sinds de invoering is het aantal opvangplekken met zo’n 10.000 plekken toegenomen, terwijl het doel 30.000 was. Dit blijkt uit cijfers die NRC heeft opgevraagd bij het COA. Er zijn eind juni ruim 77.000 bedden beschikbaar. Ongeveer de helft daarvan staat in een tijdelijke noodopvanglocatie, zoals op cruiseschepen of in hotels. Deze zijn vaak duurder dan reguliere locaties.
Wel is de opvang sinds de invoering van de wet iets evenwichtiger verdeeld over het land. Eind juni staan er in 208 verschillende gemeenten (zes op de tien) opvanglocaties voor asielzoekers. Voor de invoering van de spreidingswet hadden 165 gemeenten (vijf op de tien) een opvanglocatie.
Het ministerie zal de wet ondertussen uitvoeren en handhaven
De drie noordelijke provincies en Flevoland, die relatief veel deden aan asielopvang, vangen iets minder, of ongeveer evenveel asielzoekers op in vergelijking met januari 2024. Andere provincies, met name Limburg, Noord-Holland en Zuid-Holland, hebben het aantal opvangplekken afgelopen anderhalf jaar weten te verhogen. Toch voldoen deze provincies nog niet aan hun wettelijke taak. Drenthe, Flevoland, Friesland en Groningen hadden voor de invoering van de spreidingswet al voldoende opvangplekken.
In de meeste gemeenten die hun wettelijke taak hebben vervuld, was al een opvanglocatie aanwezig voor de spreidingswet inging. Slechts zo’n twintig gemeenten die nu aan de opgave voldoen, deden in januari 2024 nog helemaal niets aan asielopvang.
Het voormalig hoofdkantoor van Campina in Woerden werd na een onderzoek geschikt geacht voor opvang van asielzoekers.
Foto Olivier Middendorp
Plannen
Dat wil nog niet zeggen dat gemeenten stil hebben gezeten. In de verslagen die provincies in oktober inleverden bij het ministerie van Asiel en Migratie, staat dat sommige gemeenten wel plannen hebben gemaakt, maar dat locaties, zoals in Woerden, pas in 2026 of 2027 zullen openen. Het COA is door de spreidingswet met zo’n vijftig nieuwe gemeenten in gesprek over asielopvang, zegt een woordvoerder. De anderhalf jaar die gemeenten tot nu toe voor de spreidingswet hebben gekregen is volgens het COA „heel krap”.
Dit komt door een lange zoektocht naar geschikte locaties, weerstand vanuit de omgeving, trage vergunningsprocedures, het overvolle stroomnet, stikstofregels en tekorten in de bouw, zeiden lokale bestuurders eerder tegen deze krant. Gemeenten noemden ook het gebrek aan duidelijkheid, regie en rugdekking vanuit Den Haag als obstakel. Het inmiddels demissionaire kabinet heeft altijd gezegd van de wet af te willen. In april kwam voormalig minister Marjolein Faber met de eerste stap richting afschaffing, in de vorm van een beleidsnota. Ook onder de nieuwe minister Mona Keijzer (BBB), die na vertrek van Faber samen met kabinetsgenoten David van Weel (VVD) en Eddy van Hijum (NSC) het ministerie bestuurt en die nu verantwoordelijk is voor de spreidingswet, werken ambtenaren nog aan een wetsvoorstel voor de intrekking van de wet, aldus een woordvoerder van het ministerie.
Het ministerie zal de wet ondertussen uitvoeren en handhaven. Als een gemeente niet voldoet aan de taakstelling „wordt geïnformeerd naar de reden” – de eerste stap op de ‘interventieladder van interbestuurlijk toezicht’. Een woordvoerder van het ministerie zegt veel waardering te hebben voor de inzet van gemeenten en het COA. „Het doel van de spreidingswet is om toe te groeien naar een evenwichtiger stelsel met voldoende opvang die goed gespreid is over Nederland. Dat dit tijd kost, hebben we altijd onderkend.”
Duurzame locaties
Het COA schat in dat er momenteel 120 locaties met in totaal 27.000 opvangplekken „in verschillende stadia van voorbereiding zijn”. Dit zijn met name duurzame locaties, die in sommige gevallen een bestaande noodopvanglocatie uitbreiden of vervangen.
Ook in Woerden (met een opgave van vierhonderd opvangplekken) is het op deze manier geregeld. In afwachting van de verbouwing van het voormalige kantoor, is in het pand vast een noodopvang geopend met plek voor tweehonderd asielzoekers en 150 Oekraïense vluchtelingen. De komende tijd worden de vergunningen voor de verbouwing naar een langdurige opvanglocatie gereed gemaakt.
Wethouder Rozendaal: „Wij zijn pro-actief geweest en voor de spreidingswet al begonnen met het ontwikkelen van deze locatie en toch zijn we nog niet klaar. Ik zie dat de spreidingswet werkt, maar geef het even de tijd.”
Het COA schat in dat er momenteel 120 locaties „in verschillende stadia van voorbereiding zijn”.
Foto Olivier Middendorp
HoutenCapaciteit op 1 juli: 0 van de 337 opvangplekken
Wethouder Daan Vermeulen (Houten, VVD)
Eigen foto
Wethouder Daan Vermeulen (VVD) is vijf dagen voor de spreidingswet van kracht werd begonnen als wethouder. „Mijn voorganger vond het tijd voor wat anders, toen werd ik gepeild. Vier weken later werd ik beëdigd. Houten was eigenlijk al jaren bezig met plannen voor asielopvang. In 2022 kwam de gemeente uit op een plek in Houten-Oost. Het idee was om asielopvang te combineren met woningen voor spoedzoekers en maatschappelijke organisaties zoals de voedselbank. Dit veroorzaakte veel rumoer onder omwonenden.
„In mijn eerste maanden als wethouder heb ik veel gesprekken gevoerd met ze, die soms hoog opliepen. De burgemeester is vanwege het plan bedreigd. Mij werd geadviseerd om de sleuf voor brieven in mijn huis weg te halen, voor het geval er een cobra [zwaar vuurwerk] doorheen zou worden gegooid. Als mijn vrouw de hond ging uitlaten, nam ze altijd haar mobiele telefoon mee. In april bleek dat het plan financieel toch niet haalbaar was.
„Een aantal maanden geleden kwam het COA op de lijn, ze waren in gesprek over de koop van een oud kantoorpand van het Utrechts Nieuwsblad. Twee weken terug hebben we een bewonersavond moeten annuleren, op advies van de politie. Op Facebook werd door verschillende groepen van buiten opgeroepen om deze kant op te komen voor een protest. Inwoners vragen me: ‘Waarom ben je dit aan het doen? De wet is toch ingetrokken?’ Dan moet ik ze uitleggen dat we gewoon een verdeelbesluit van minister Faber hebben gekregen. Als kers op de taart valt dan het kabinet en loopt een partij gewoon weg. Dat doen ze in Den Haag, maar wij moeten het uitleggen aan onze inwoners. Als lokale bestuurder ben je dan kop van jut.
„ Ik vind het jammer dat we nog niet voldoen aan de spreidingswet. Maar anderhalf jaar is heel kort. Dan snap ik goed dat gemeenten kiezen voor een tijdelijke opvang, zoals een schip. Dan voldoe je aan de opgave, maar onze insteek is dat we dit op een duurzame manier willen aanpakken. Dan doen we er maar wat langer over.”
ZundertCapaciteit op 1 juli: 210 van de 190 opvangplekken
Burgemeester Joyce Vermue (Zundert)
Eigen foto
Burgemeester Joyce Vermue: „Onze opvanglocatie opende de dag na de spreidingswet inging. Dat was puur toeval. We waren al een aantal jaar met het COA in gesprek, dat stond los van de wet. De eigenaar van het pand wil het herontwikkelen, maar heeft daar nog een paar jaar voor nodig. Het is nu drie tot maximaal vijf jaar beschikbaar als opvanglocatie. We vangen 140 reguliere asielzoekers en vijftig alleenstaande minderjarige asielzoekers op in een voormalige jeugdzorginstelling. Dat is meer dan we in eerste instantie hoefden te doen, maar ik vind het belangrijk dat we als gemeenten in solidariteit onze verantwoordelijkheid nemen. Dit pand paste goed bij de opvang van jongeren. En ik realiseer me dat niet elke gemeente dat heeft.
„We hebben nadrukkelijk gekozen voor tijdelijke opvang. Het pand ligt in een gebied met een verleden, tegenover de omstreden voormalige camping Fort Oranje, waar buurtbewoners in het verleden overlast van hebben ervaren. Dus heb ik met omwonenden aan hun keukentafels gezeten om in gesprek te gaan over hun zorgen. We hebben bijvoorbeeld gepraat over de straatverlichting en een vast aanspreekpunt voor bewoners. Sommige bewoners vroegen alvast of ze vrijwilligerswerk konden doen in het azc. Het gaat inmiddels goed op de opvanglocatie. Er is heus wel eens geluidsoverlast, er zijn soms zorgen over de verkeerssituatie. Maar dat is in iedere woonwijk zo.”
RaalteCapaciteit op 1 juli: 0 van de 208 opvangplekken
Wethouder Gerria Toeter (Raalte, CDA)
Eigen foto
Wethouder Gerria Toeter (CDA): „Toen het kabinet viel waren we best een eind op streek met een potentiële locatie. Maar we hebben toch besloten om de plannen even on hold te zetten. We merken dat asielopvang veel oproept, ook in de plaatsen rondom Raalte. Voor- en tegenstanders laten nadrukkelijk van zich horen, met name de tegenstanders. De val van het kabinet leidt tot extra onrust op dit gevoelige thema.
„Na de invoering van de spreidingswet zijn we eerst met de raad in gesprek gegaan en hebben we de voorwaarden opgehaald waar asielopvang in Raalte aan zou moeten voldoen. Wij hebben geen vrijstaande gebouwen in onze gemeente die we makkelijk kunnen inrichten voor asielopvang. Dus we moesten op zoek naar een plek waar we iets nieuws kunnen bouwen. We hebben een locatie op het oog en waren al in gesprek met het COA over de grootte, maximale duur en een tijdslijn.
„Het bekendmaken van zo’n locatie is spannend. Je treedt pas naar buiten als er een kans van slagen is. Als dat zo is, hebben we daar best wel goede ervaringen mee. Bij de inloopavond heerst er vaak nog een sentiment van: dit willen we niet, we voelen ons overvallen. Maar als de eerste emoties eenmaal bezonken zijn, kun je met de omgeving echt wel een goed gesprek voeren. Als we nu door zouden gaan met de voorbereiding en de locatie blijkt geschikt en haalbaar, zouden we dit in het najaar bekend kunnen maken. Dat is midden in de periode voor de gemeenteraadsverkiezingen.
„We willen niet dat de opvanglocatie onze inwoners polariseert. Dat heeft mogelijk ook effect op stemgedrag. Als middelgrote gemeente hebben we draagvlak nodig onder inwoners, wil je dit tot een succes maken. De nieuwe raad zal nog moeten instemmen met de omgevingsvergunning van het azc. Op 1 juli opent bij ons een opvanglocatie voor 35 Oekraïense vluchtelingen. Daarvoor was helemaal geen weerstand uit de omgeving. Die groep voelt voor mensen toch meer vertrouwd, denk ik. Daar zit meer positief sentiment in de samenleving.”
De verbouwing van het pand in Woerden begint eind dit jaar en zal klaar zijn in 2027.
Foto Olivier Middendorp
Lees ook
Een verdeelde Kamer wil de asielwetten afzwakken én aanscherpen, en daarom blijft het spannend of de PVV nog voor zal stemmen
Waar woont de patiënt? Dat is de eerste vraag die artsen moeten invullen als ze het Europese risicomodel voor hart- en vaatziekten gebruiken. Op het bijbehorende kaartje is Nederland groen gekleurd, Duitsland geel en Polen oranje, net als een paar andere Midden-Europese landen. Huisarts en onderzoeker Janet Kist gebruikt het model in haar praktijk en kiest regelmatig voor de Poolse categorie: ‘hoog risico’, ook al wonen haar patiënten niet in Polen maar in een achterstandswijk in Den Haag.
Door die keuze adviseert het model sneller in te grijpen. Iemand krijgt bijvoorbeeld sneller het advies bloeddruk- of cholesterolverlagers te overwegen, of om hun leefstijl te veranderen. Voor haar patiënten, vaak mensen met lage inkomens, kan dat het verschil maken tussen leven en dood.
Lees ook
Hindostanen hebben twee keer zo grote kans op een hartkwaal
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk keer op keer dat het risico op hartkwalen sterk samenhangt met welvaart. Wie arm is, heeft een grotere kans te overlijden aan hart- en vaatziekten. Dat verklaart waarom Polen, een land met relatief lage welvaart binnen Europa, een ‘hoog risico’ kent in het Europese model. Maar het model zou ook rekening moeten houden met welvaartsverschillen binnen landsgrenzen, vindt Kist. „Als je bijvoorbeeld veertig bent, je rookt niet en je hebt een hoge bloeddruk. Dan zeggen we nu tegen al die mensen hetzelfde: jouw risico is laag.”
Tegen mensen met een laag inkomen zou je moeten zeggen: we weten dat in jouw geval je risico eigenlijk veel hoger is
Dat is te algemeen, zegt Kist. „Tegen mensen met een laag inkomen zou je moeten zeggen: we weten dat in jouw geval je risico eigenlijk veel hoger is. Dus laten we er wat bij optellen. Je zou een vermenigvuldigingsfactor kunnen toekennen, waardoor ze bijvoorbeeld niet 5 procent risico hebben op hart- en vaatziekten in de komende tien jaar, maar 7,5 procent.”
Sterfte
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceerde vorige maand een nieuwe dataset, waarin het inkomen en vermogen van alle Nederlanders voor het eerst is gekoppeld aan de gegevens over sterfte door hart- en vaatziekten van diezelfde persoon. De cijfers laten zien hoe groot de verschillen binnen Nederland zijn. Van de mensen met de hoogste welvaart sterft jaarlijks elf op tienduizend aan hartklachten. Bij de laagste welvaartsgroep zijn het meer dan 33 sterfgevallen, ruim drie keer zo veel.
Wanneer je lokaal kijkt is de ongelijkheid soms nog groter zegt Kist, die verschillende analyses in de provincie Zuid-Holland deed. „Daar zagen we verschillen die lopen van de allerlaagste Nederlandse risico’s tot ongeveer het niveau van Polen.” In Polen sterven jaarlijks 46 van de tienduizend mensen aan hart- en vaatziekten.
De oorzaken voor de ongelijkheid zijn grotendeels bekend. Mensen met een lagere sociaaleconomische positie hebben bijvoorbeeld een minder goede toegang tot de zorg. „Ik heb in de spreekkamer regelmatig mensen die pas laat bij mij komen terwijl ze wel ernstige dingen hebben, of bepaalde onderzoeken niet willen omdat ze toch bang zijn voor extra kosten”, zegt Kist. Daarnaast is leefstijl een belangrijke verklaring voor de gezondheidskloof. Mensen met een lager inkomen roken meer, eten ongezonder en bewegen minder.
Maar ook chronische stress speelt volgens Kist een steeds grotere rol bij het hoge aantal hartproblemen. „Het is best ingewikkeld leven in Nederland als je in een lagere sociaaleconomische positie zit. Je moet wel tien verschillende regelingen aanvragen om op een normaal inkomen te komen. Vroeger kreeg je gewoon een bijstandsuitkering. Dat was het dan. Nu moet je voor je koelkast, voor je kinderen en voor je zorgtoeslag allemaal apart aanvragen indienen. Door de toeslagenaffaire zijn mensen ook nog eens heel bang dat ze iets hebben aangevraagd en ze dat later weer moeten terugbetalen.”
Gegroeid
Het verschil tussen de armste en rijkste Nederlanders kromp jarenlang, maar is sinds 2012 weer gegroeid, blijkt uit de cijfers van CBS. Terwijl het aantal dodelijke hartproblemen onder rijke mensen bleef teruglopen, stagneerde het voor de laagste welvaartsgroep. Inmiddels is de ongelijkheid even groot als in 2006.
„De afgelopen tien jaar is er heel veel aandacht geweest voor leefstijl”, zegt hoogleraar economie Marike Knoef van de Tilburg University. Overheidsmaatregelen waren vooral gericht op voedsel, op sporten, op individueel gedrag. „Maar je ziet dat het juist een effect heeft gehad op de mensen die al relatief gezond zijn. Waardoor het gat tussen mensen in hoge en lage welvaartsgroepen over het algemeen niet kleiner geworden is.”
Knoef was vorig jaar als voorzitter betrokken bij een kabinetsadvies van de Sociaal-Economische Raad. „Een van de hoofdboodschappen was dat je niet zozeer op die individuele verantwoordelijkheid zou moeten hameren, maar ook juist wat aan het systeem moet doen. Hoe ziet de arbeidsmarkt eruit? Hoe ziet de sociale zekerheid eruit? Hoe ziet de leefomgeving eruit? Die zijn allemaal heel bepalend voor de gezondheid.”
De gezondheidskloof bestaat niet alleen bij hartkwalen, maar bij allerlei gezondheidsproblemen. De 20 procent meest welvarende mensen in Nederland leven daardoor ruim acht jaar langer dan de 20 procent minst welvarende mensen. Wie welvarend is, leeft bovendien 24 jaar langer in goede gezondheid.
Wetenschappers doen al tientallen jaren onderzoek naar de precieze oorzaken voor die ongelijkheid, inmiddels gaat de discussie steeds vaker over de oplossing. Dat roept fundamentele vragen op over de rol van de geneeskunde, zegt Kist. „De ongelijkheid kunnen wij als artsen niet oplossen. Dat is niet aan de zorg. Maar een deel ligt wel bij ons: moeten we in Nederland gelijke zorg blijven geven? Of moeten we een stapje bijzetten voor mensen waarvan we weten dat ze hogere risico’s hebben?”
Lees ook
Sociale klasse is bepalender voor je leven dan waar je woont, zegt het SCP
Betreden is verboden. De strook gras met eikenbomen, gelegen tussen de bedrijven op een industrieterrein even buiten Almere-Haven, mag niet meer worden gebruikt voor hondentrainingen. „Pas op processierups!!” luidt de boodschap van de gemeente.
De eikenprocessierups maakt een comeback. Zes jaar geleden, in het ‘piekjaar’ 2019, werden in Nederland in 55 procent van de eiken nesten aangetroffen. Daarna liep het aantal sterk terug. Uit een analyse van het Kenniscentrum Eikenprocessierups blijkt nu dat de rupsen op 6 procent van zestigduizend onderzochte eiken werden gevonden. Vorig jaar was dat 4,5 procent. En op sommige hotspots werden vrijwel alle onderzochte eiken gekoloniseerd; in Steenwijkerland, Dalfsen, Stichtse Vecht.
Ook een optie: seksuele stoffen van vrouwtjes met een paintballgeweer de bomen inschieten om de paring te verstoren
En Almere. „We zullen eraan moeten wennen dat we bij eikenbomen altijd alert zijn op de aanwezigheid van de eikenprocessierups”, schrijven de onderzoekers.
Wie overigens met de brandharen van de eikenprocessierups in aanraking is geweest, kan het beste z’n kleding op zestig graden wassen. En wie last heeft van jeuk of rode bultjes, moet proberen niet te krabben of te wrijven, meldt de GGD. „Strip je huid met plakband. Spoel je huid daarna met veel lauw water af.”
Nesten van de eikenprocessierups in een eikenboom. Foto Bram Petraeus
Brandharen
Tussen het gras in Almere staan enkele tientallen eiken, allemaal aangetast. Onderzoeker Silvia Hellingman van het Kenniscentrum, een samenwerkingsverband van overheden en wetenschappers, wandelt behoedzaam naar een boom met witte, zakachtige verschijnselen: de nesten. Het tellen begint. „Eén. Twee. Drie. Vier…” Tellen doet ze altijd, eindeloos. „Ik wil het zeker weten. Ik houd niet van extrapoleren.” Al een kwart eeuw onderzoekt Hellingman de eikenprocessierups.
Twee keer moest de entomoloog worden opgenomen in het ziekenhuis, wegens een overdosis thaumetopoeine, het lichaamsvreemde eiwit in de jeukende brandharen waarvan elke processierups er zo’n zevenhonderdduizend bezit. Hellingman liet zich niet uit het veld slaan. „We hebben maar één aarde. En ik wil iets bijdragen.”
De vraag is hoe de rups de weg naar de Nederlandse eikenboom terug heeft weten te vinden. Het Kenniscentrum wijst op de goede kwaliteit – vorig en dit jaar – van het eikenblad, waarvan de rupsen eten. Ook speelt mee dat de vlinders van de rups vorig jaar uitvlogen in een periode dat het veel regende, waardoor ze minder ver kwamen en hun eitjes „dichter op elkaar” werden afgezet.
Ze willen een kever introduceren om de rupsen te bestrijden. Nooit doen: die eet ook allerlei níét gevaarlijke rupsen
Hellingman heeft bovendien zeer sterke aanwijzingen voor een andere oorzaak. Want hoe is het mogelijk dat, ondanks de toename van de rupsen, de bomen niet werden kaalgevreten? „Er is nauwelijks vraat aan dit blad”, signaleert de entomoloog. „Ze zijn heel braaf geweest.”
Dat is een overlevingsstrategie. „De rupsen graven zich in”, legt ze uit, wijzend naar de grond naast een eik. De eitjes worden door de vlinders op de takken gelegd. Ze komen uit. „En als de larven een ongunstige situatie aantreffen, trekken ze niet de boom in, maar de grond.” Bijvoorbeeld als het te droog is of te nat, als de eikenbladeren werden aangetast door schimmels; of als er te weinig voedsel is voor de gehele populatie. „Alsof je een maaltijd kookt voor tien personen waar vijftig mensen op af komen.”
Hoelang blijven ze dan onder de grond? „Ten minste drie jaar.” Dat noemen biologen de ‘diapauze’, een soort winterslaap die in het geval van deze rups zelfs een ‘verlengde diapauze’ is te noemen. Vanwege de gunstige omstandigheden dit jaar verlaten de rupsen hun nesten in de grond en klimmen ze alsnog in een lange stoet de boom in. „Ze zijn ons telkens te slim af. Het zijn fascinerende insecten.”
Vlinderparing
Over de effectiefste bestrijding is afgelopen jaren fel gedebatteerd. Doorgaans toegespitst op biologische versus chemische bestrijding. De Utrechtse gemeente Stichtse Vecht, waar de rups momenteel flink huishoudt, bestrijdt het insect zowel preventief als curatief. Preventief spuit een bedrijf in opdracht van de gemeente een „biologisch middel” (Xentari van Bayer) en vanaf half juni worden de rupsen „weggezogen”, aldus een woordvoerder.
Resultaten van een Europees project waarin Vlaanderen en Nederland samenwerken, tonen aan dat ecologisch beheer de voorkeur geniet en ook succesvol is. Mezen eten de rups en kunnen met nestkasten worden gelokt; bermen moeten liefst vol staan met bloemen en kruiden om sluipwespen en -vliegen, die parasiteren op de rups, aan te trekken.
Silvia Hellingman heeft kritiek op het Europese project. „Ze willen een kever, de grote poppenrover, introduceren om de rupsen te bestrijden. Dat moet je nooit doen. Die eet niet alleen eikenprocessierupsen, maar ook allerlei harige rupsen die níét gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid.”
Liever doet ze aan „paringsverstoring” door balletjes gevuld met seksuele stoffen van het vrouwtje met een paintballgeweer in de bomen te schieten. Die stoffen verwarren de mannetjesvlinders, die daardoor de vrouwtjes niet meer kunnen vinden, waarna ze sterven door stress. „Een duurzame methode zonder negatieve effecten op natuur, mens of dier.” En het is volgens Hellingman ook goedkoper dan gangbare maatregelen. Maar helaas, zegt ze, is het van Europese goedkeuring nog niet gekomen.
Silvia Hellingman: „Als de larven een ongunstige situatie aantreffen, trekken ze niet de boom in, maar de grond.” Foto Bram Petraeus