Julian Borger schreef het verhaal van zijn vader, die als Joods kind uit Wenen ontsnapte

In 1983 pleegde de 56-jarige Robert Borger zelfmoord. Kort daarvoor was hij gepasseerd voor een hoogleraarschap aan de Brunel universiteit in Londen, waar hij al twintig jaar psychologie doceerde. En ook al gold hij als een briljant geleerde, toch koos het universiteitsbestuur voor iemand die populaire psychologieboeken had geschreven en regelmatig op televisie verscheen. Robert Borger verzonk hierna in zwaarmoedigheid en nam een tragisch besluit.

Toen zijn toen 22-jarige zoon Julian zijn vaders pleegmoeder op de hoogte stelde van dit drama, kreeg hij te horen: ‘Robert is het laatste slachtoffer van de nazi’s geworden. Uiteindelijk hebben ze hem te pakken gekregen.’

Weliswaar wist Julian Borger dat zijn vader in 1938 als 11-jarige Joodse vluchteling uit het door Hitler geannexeerde Oostenrijk naar Groot-Brittannië was gevlucht, maar hij had er nooit bij stilgestaan dat dit de oorzaak van zijn depressie zou kunnen zijn. Robert had er in zijn afscheidsbrief tenslotte met geen woord over gerept.

Na zijn ontdekking ging Julian Borger veertig jaar lang op in zijn carrière als journalist, die hem over de hele wereld voerde. Pas toen hij in 2020 voor zijn werk een mensenrechtenjurist ontmoette, die hem vertelde dat haar Joodse vader ook als kind uit Oostenrijk was gevlucht en dat zijn wonden nooit waren geheeld, besloot hij uit te zoeken wat zijn eigen vader moest hebben meegemaakt.

Als uitgangspunt voor zijn onderzoek dienden tachtig advertenties in The Manchester Guardian, waarin Weense Joden in 1938 een voogd in Groot-Brittannië zochten voor hun kinderen. Zo stond daarin over Julian Borgers vader te lezen: ‘I seek a kind person who will educate my intelligent Boy, aged 11, Viennese of good family’. En vanuit die woorden ontvouwt zich een tot nog toe verwaarloosd, maar tegelijkertijd belangrijk hoofdstuk uit de geschiedenis van de Holocaust.

Memoires

Via archieven en internet probeerde Julian Borger zoveel mogelijk van die naar Groot-Brittannië gevluchte Joodse kinderen op te sporen om aan de hand van hun ervaringen hun familiegeschiedenis te beschrijven. Een belangrijke informatiebron daarbij was een van die kinderen, hoogleraar psychologie George Mandler.

Mandler was in 2016 al overleden, maar zijn memoires stelden Julian Borger in staat om de Weense jeugd van zijn eigen vader te reconstrueren, waarover die hem nooit iets had verteld. Tenslotte woonde Mandler in hetzelfde district als Robert Borger, zaten ze op dezelfde school, verschilden ze slechts twee jaar in leeftijd, hadden hun ouders een vergelijkbare achtergrond en zouden ze allebei psycholoog worden.

En dan was er nog iets: in die memoires schreef Mandler uitgebreid over zijn gevoelens. Zo vertelde hij bijvoorbeeld hoe zijn klasgenoten zich na de Anschluss ineens tegen hem keerden. Ook werd hij afgetuigd door de Hitlerjugend en was hij er getuige van dat het appartement van zijn grootmoeder leeg geroofd werd door de nazi’s, die haar piano uit het raam gooiden.

Toen Mandler in de jaren zeventig voor het eerst weer in Wenen kwam, zocht hij de felste nazi-hitser uit zijn klas op, die inmiddels hoogleraar geneeskunde was en allervriendelijkst tegen hem deed. Het levert een aangrijpende scène op, omdat hier een dader een slachtoffer de indruk geeft dat er helemaal niet zoveel aan de hand is geweest. Na 1945 was dat dan ook het klimaat in Oostenrijk. Het land deed voorkomen dat het als eerste door Hitler bezet werd en zwaar geleden had, terwijl het in werkelijkheid zijn fanatiekste bondgenoot was.

Doordat Julian Borger de belevenissen van de Joodse kinderen en hun familie in een historische context plaatst, krijg je uit zijn boek ook een goed beeld van het Joodse leven in Wenen voorafgaand aan de Anschluss. Zo woonden er aan het einde van de negentiende eeuw 150.000 Joden in de stad. Zestig procent van de juristen en vijftig procent van de artsen was er Joods. En ook in het culturele en academische leven speelden Joodse schrijvers, geleerden, acteurs en journalisten een belangrijke rol. Met afgunst en rancune bij de niet-Joodse bevolking als gevolg.

Tandenborstels

Het relatief tolerante tij voor de Joden sloeg spoorslags om toen Hitler in 1938 Oostenrijk annexeerde. Robert Borgers vader Leo, een radiohandelaar, ondervond het aan den lijve. In de eerste dagen na de Anschluss moest hij met talrijke andere Joden de Weense straten met tandenborstels schoonmaken, waarbij hij werd uitgejouwd door zijn buren die hem een dag eerder nog beleefd hadden gegroet. Hij ging er toen nog vanuit dat het gauw weer voorbij zou gaan. Maar toen zijn zoon Robert net als George Mandler op straat achterna werd gezeten door de bruinhemden, was voor Leo de maat vol en plaatste hij een advertentie in The Manchester Guardian, waarna Robert op de trein werd gezet.

Robert kwam terecht bij een beminnelijk communistisch lerarenechtpaar in Wales en werd spoedig gevolgd door zijn beide ouders. Dat geluk gold niet voor de meeste andere gevluchte kinderen, die zich later soms schuldig zouden voelen dat ze hun ouders in de steek hadden gelaten en het er anders dan zij wel levend vanaf hadden gebracht.

Het verhaal van Julian Borgers oudtante Malci is op zichzelf al een boek, zo niet een speelfilm waard. Malci was getrouwd met een Joodse communist die in Moskou in de Stalin-terreur was verdwenen, waarna zij achterbleef met diens kinderen Chana en Mordechai. Chana wist net op tijd een visum voor Groot-Brittannië te bemachtigen, terwijl Mordechai, die met Malci in Frankrijk was beland, in het communistische verzet ging. Door verraad werd hij gearresteerd en gemarteld, waarna hij in het psychiatrisch ziekenhuis Steinhof bij Wenen bezweek.

Chana zou in 1954 in Praag zelfmoord plegen, uit teleurstelling over de kwalijke rol van de communisten in de naoorlogse Tsjechische politiek. Malci bleef hierna achter als de tante die het grote verdriet met zich mee torstte en daar niet over kon praten.

Uiteindelijk komt Julian Borger weer bij Mandler uit, die in zijn memoires schrijft: ‘De schok die ik opliep in de jaren na de oorlog, toen ik hoorde dat mijn familieleden en veel van mijn vrienden en kennissen waren vermoord in kampen, heeft mij voor altijd gevormd. Ik sta niet meer toe dat ik met de dood wordt geconfronteerd. In therapeutisch opzicht heb ik er niets aan: ik kan en wil niets meer met de dood te maken hebben.’

Precies die woorden maken duidelijk hoe groot en onbevattelijk tegelijk het leed is waar Robert Borger uiteindelijk niet mee kon leven. Bij hem werd de last van het verleden zo zwaar dat hij er een fatale conclusie uit trok.