Joris van Casteren las vijf jaar lang dagboeken van gewone mensen en schreef er een boek over: ‘Soms zat ik te schreeuwen tegen de pagina’s’

Joris van Casteren, schrijver en journalist, had zijn boek over de man die zijn dode moeder tweeënhalf jaar in huis hield af en liep te denken waar hij nu eens over zou gaan schrijven. Toen werd hij door de zus van de vrouw van een vriend geattendeerd op het bestaan van het Nederlands Dagboekarchief: honderden dozen met dagboeken van gewone mannen en vrouwen, die sinds 2013 worden bewaard door het Meertens Instituut in Amsterdam. „Ze vond het echt iets voor mij”, zegt hij. „Mij leek het hartstikke saai.”

En was het saai?

„Ik ging naar een leesdag van het instituut, begin 2019, en dacht: hier moet ik niet blijven. Er zaten een paar oudere dames en een enkele heer het archief in kaart te brengen en samenvattingen te maken, schoteltjes met dropjes op tafel. Ze wezen me op het dagboek van een Veluwse boerin die van haar zestiende tot haar negenennegentigste noteerde wat voor weer het was en waar haar maaltijd uit had bestaan. Dat moest ik, zeiden ze, zéker niet hebben.”

Je ging toch door.

„De zus van de vrouw van die vriend” – Monica Soeting, een van de oprichters van het archief – „gaf me het dagboek van Eva Koning en zei dat ik daar maar eens mee moest beginnen. Ze had er een beetje in gegrasduind en de dialogen gezien van Eva Koning met moeder Marleen, die haar opdracht geeft om in te breken bij een apotheek en pillen te stelen en zelfmoord te plegen.”

Moeder Marleen, schrijf je, is een personage uit de boeken van Jan Mens.

„Ooit de best verkopende schrijver van Nederland. Van hem is de De Kleine Waarheid-trilogie, over Marleen Spaargaren die een antiekwinkeltje heeft in de Langebrugsteeg in Amsterdam. Eva Koning las die boeken in haar jeugd van kaft tot kaft, telkens opnieuw, en op een dag, ze werkt dan in een seksclub in Utrecht, krijgt ze een visioen: Marleen komt tot leven en wenkt haar. Ze neemt haar aan als dochter. Helaas leven ze in verschillende tijden, alleen in de dood kunnen ze samen zijn. ‘Als u roept, kom ik’, zegt Eva Koning. Toen was ik wel gegrepen, ja. Hier raakte de literatuur de werkelijkheid en andersom. Hier werd kunst geboren.”

Eva Koning heeft een verschrikkelijke jeugd gehad.

„Op een boerderij in Hoofddorp, met een drankzuchtige vader die een kind verwekt bij zijn oudste dochter en een moeder die zich gedraagt als een helleveeg. Zo noemt Eva Koning haar ook: Helleveeg. Ik dacht vaak: wat zit ik hier te lezen? Ik heb het later allemaal gecheckt en het klopte – die jeugd, de overval op een apotheek in de De Lairessestraat met een nepwapen, de arrestatie, de gevangenis, de psychiatrische kliniek. Hoe mensen ontoerekeningsvatbaar worden, dat hele proces, wanneer kun je nou ooit traceren hoe dat begonnen is? Mensen weten het zelf vaak niet eens meer. Eva Koning heeft het allemaal opgeschreven.”

En het leek haar een goed idee om dat in de openbaarheid te brengen?

„Ze heeft de dagboeken zelf naar het Meertens Instituut gebracht. Ze was gestopt met schrijven nadat ze een kind had gekregen. Een super goeie therapeut had haar dat aangeraden: geen gesprekken meer met mensen die alleen in romans bestaan. Dat wist ik natuurlijk niet, dat vertelde Eva Koning later toen ik haar sprak. Een van de voorwaarden van het Meertens Instituut was dat ik de schenkers van de dagboeken die ik voor mijn boek had gebruikt om toestemming zou vragen – de schrijvers zelf voor zover ze nog leefden en anders hun nabestaanden. Ik heb dagboeken gekozen van mensen die zich tot de lezer richten en hopen dat hun werk ooit zal worden gelezen.”

De mensheid zal nog van mij horen heet het boek van Joris van Casteren, een citaat uit het dagboek van Louise Oijen, dochter van een kunstschilder die in de oorlog voor de Duitsers had gekozen. Louise Oijen was lid van de Nationale Jeugdstorm en zij wordt ook kunstschilder, zonder succes. Ze trouwt met een uitgetreden kapelaan die dertig jaar ouder is dan zij en na zijn dood heeft ze moeite om het hoofd boven water te houden. Maar ze blijft dromen: ooit zal het goed komen met haar en haar schilderijen. Van haar bewindvoerder hoort Joris van Casteren later dat ze op haar oude dag begon te dementeren. Ze vroeg de huisarts – in Delden, waar ze woonde – om ‘een spuitje’ en toen die zei dat dat niet zomaar ging wilde ze in het kanaal springen. Wat ze vervolgens weer vergat.

Je hebt alle 622 dozen in het archief opengemaakt en bekeken, schrijf je.

„En van zestien personen heb ik alles gelezen, 114 dozen bij elkaar, per doos gemiddeld twintig schriften. Per persoon maakte ik een uittreksel van zeker dertigduizend woorden en ja, wat toen? Dat was nog een heel geworstel, tot ik op de metafoor van een koor kwam. Zij zingen, ik ben de dirigent. Negen stemmen bevielen me het best, de andere heb ik laten gaan. Die klonken me niet krachtig genoeg of waren dissonant gebekt. Negen stemmen, vanaf de jaren zeventig, vormen met elkaar mijn boek, tegen de achtergrond van de grote gebeurtenissen uit die tijd. De Italiaanse schrijver Saverio Tutino, die in 1984 als eerste een dagboekarchief oprichtte, in Arezzo, zegt dat dagboeken van gewone mensen een beeld van de werkelijkheid geven dat normaal gesproken verborgen blijft en meer het ware leven tonen dan de officiële geschiedschrijving. Ik denk dat hij gelijk heeft.”

Bij het lezen werd je af en toe wel gek van ze, schrijf je.

„Een van de dames in het Meertens Instituut had me ervoor gewaarschuwd. ‘Pas maar op! Het is minder onschuldig dan je denkt, die mensen laten je niet meer los. Ze gillen om aandacht.’ Soms zat ik te schreeuwen tegen de pagina’s. Anneke Toppen! Een afgestudeerde sociaal psycholoog, gereformeerde achtergrond, en dan al die foute mannen in haar leven. Die Ier, Toby, die met een andere vrouw en haar baby bij haar intrekt, want hij wil een ménage à trois proberen. Nee! Trap er niet in! En het gaat maar door, onvoorstelbaar.”

Het lijken niet de meest doorsnee-mensen die dagboeken schrijven.

„De meesten zijn modelburgers met gekkigheden, zoals we die allemaal wel hebben. Maar er zitten een paar extreme gevallen tussen en dan denk ik vooral aan Hans van der Meulen uit Maastricht. Wat hij allemaal opschrijft, hoe is het mogelijk? Een storingsmonteur bij de PTT die in de homo-emancipatoire jaren zeventig uit de kast komt en alles gaat doen wat god verboden heeft. Sauna’s, darkrooms, met een busje naar Marokko voor de jongens. Later, als hij Arabisch studeert in Leiden, valt hij toch op vrouwen en trouwt met een moslima, nadat hij zich heeft bekeerd – waar hij spijt van krijgt. Op zijn oude dag gaat hij nog ieder weekend naar de discotheek om te dansen en naar vrouwen te kijken. En naar mannen.

„Toen ik bij hem was zei hij dat hij zichzelf echt als een chroniqueur van zijn tijd zag. Over driehonderd jaar zouden de mensen zijn dagboeken lezen en wat zouden ze dan verbaasd zijn! En wat fantastisch dat ik het nu al gedaan had! Hans van der Meulen schreef trouwens in spiegelschrift, daar was hij ooit mee begonnen toen hij bij een hospita op een kamer woonde en zijn deur niet kon afsluiten. En hij was er altijd mee doorgegaan, zevenenzeventig dikke schriften lang. Ik heb ze allemaal gelezen met een handspiegel. Daar werd ik af en toe ook gek van.”

Wie vond je het sympathiekst?

„Christine Steen uit Alphen aan den Rijn. Ze had een goedbetaalde baan bij een welzijnsinstelling in Utrecht tot ze zwanger raakte en er in haar baarmoeder een snelgroeiend myoom werd ontdekt. Er was ook iets mis met haar schildklier en ze begon aan epileptische insulten te lijden. Man weg, baan kwijt. Het leven is genadeloos voor haar en toch blijft ze met veel humor doorgaan, met haar gameverslaafde zoon.”

En wie heb je het best leren kennen?

„Wim de Vries, de verpleegkundige uit Nijmegen. Naar buiten toe leidde hij een normaal leven, vanbinnen leed hij, echt tragisch. Hij wilde schrijver worden, wat mislukte, en er was geen vrouw te vinden die van hem hield of van wie hij kon houden. Zonder zijn dagboek bestond hij niet, het nam zijn leven over. Hij lééfde in zijn dagboek. Ik vond het heel knus om het te lezen, raar hè? Alsof ik hele dagen naast hem op de bank zat in zijn seniorenwoning. Ik begreep hem wel. Mij lijkt het ook de ultieme zaligheid om je helemaal in je binnenwereld terug te trekken.”

Na zijn pensionering wil hij zelfmoord plegen.

„Zelfs dat mislukt. Daar heb ik veel over nagedacht, hoe lullig dat voor hem was. Op internet heeft hij voor tweehonderd euro een poedertje besteld dat niet blijkt te werken. En dan ligt hij daar op bed, de afscheidsbrief aan zijn broers en zussen – ‘sorry voor de schrik en de overlast waar ik jullie zo plotseling mee opzadel’ – is geschreven, en er gebeurt niets. Pas de tweede keer, met een middel uit Mexico, lukt het en wordt hij volgens plan gevonden door een kennis bij wie hij zou gaan lunchen. De conciërge van het seniorencomplex opent de deur met een loper en daar ligt hij dan, in een incontinentieluier uit het ziekenhuis. Naast zijn afscheidsbrief liggen zijn fietssleutels en allerlei instructies, uitgeprint in een duidelijke letter. Zijn broers en zussen wisten niet dat hij een dagboek had bijgehouden, maar zagen de waarde ervan en brachten het naar het Meertens Instituut. De dozen pasten maar net in de auto.”