Over zijn tijd in Nederlands-Indië zweeg haar vader, zegt Nicoline de Hoog (64). „Nou ja, hij vertelde weleens dat hij een vogelspin had gezien toen hij op wacht stond en dat hij die had weggejaagd door met de kolf van zijn geweer op de grond te stampen, maar dat was het wel. Ik had er geen idee van dat hij daar enorm heftige dingen had meegemaakt, totdat onderzoekers me daar een jaar of tien geleden op wezen.”
De vader van Nicoline de Hoog heette Joop. Hij was als marinier vrijwillig naar Nederlands-Indië gegaan om te vechten tegen de Indonesiërs die streden voor de onafhankelijkheid van hun land. Op 11 augustus 1947 weigerde hij echter samen met Louis Stokking en Martinus Smit het bevel om een kampong, een verzameling woningen op een omheind erf, nabij Pakisaji op Oost-Java in brand te steken. Het bevel bezorgde hen onoverkomelijke gewetensbezwaren.
De krijgsraad en daarna het Hoog Militair Gerechtshof veroordeelden het trio vanwege deze bevelsweigering tot gevangenisstraffen van ruim twee jaar. Koningin Juliana verleende hen in 1949 gratie, maar pas vorige week kwam de formele erkenning van de Nederlandse staat dat hun veroordeling onterecht is geweest. Minister Ollongren (Defensie, D66) maakte maandag bekend dat De Hoog, Stokking en Smit postuum zijn gerehabiliteerd.
Nicoline de Hoog was uitgenodigd op het ministerie om de rehabilitatiebrief in ontvangst te nemen. „Dat was een heel trots moment. Mijn vader – een jongen van achttien op dat moment – weigerde iets te doen waarvan hij wist dat het fout was. Daar zouden veel mensen een voorbeeld aan kunnen nemen.”
Lees ook
Nederland collectief schuldig aan ‘beschamende feiten’ in Indonesië
Dochter wist van niets
De Hoog werd op de veroordeling van haar vader geattendeerd door historica Anne-Lot Hoek en journalist Max van de Werff. „Mijn ouders zijn overleden toen ik nog jong was – mijn moeder op mijn negentiende, mijn vader twee jaar later. Ik heb ze niet gekend op een leeftijd dat je je wat meer gaat interesseren voor je familiegeschiedenis. Als mijn vader discussieerde over zaken die te maken hadden met rechtvaardigheid, was hij altijd heel fel. Maar ik had geen idee dat hier misschien iets uit zijn eigen verleden aan ten grondslag lag.”
Als nabestaande en aanvrager van het verificatieonderzoek diende Nicoline de Hoog vorig jaar een officieel verzoek tot rehabilitatie in. Voordat minister Ollongren hierover een besluit kon nemen, moest de zaak onderzocht worden. Dat gebeurde bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag. „De veroordeling van De Hoog, Stokking en Smit is een bekende casus”, zegt directeur Ben Schoenmaker. „Het is het enige geval van bevelsweigering in Indonesië waarbij het tot een veroordeling door de krijgsraad en later het Hoog Militair Gerechtshof is gekomen. De kwestie is indertijd in de pers uitgebreid beschreven.”
Er bestond flink wat secundaire literatuur over de zaak – onder meer De brandende kampongs van generaal Spoor van Rémy Limpach –, maar de onderzoekers besloten terug te gaan naar de primaire bronnen, zegt Schoenmaker. „Denk aan rapporten uit 1948 van militairen ter plekke, maar ook de correspondentie van verantwoordelijke politici in Nederland. Bij die laatsten zie je al gauw ongemak ontstaan over de veroordeling van de drie. Maar ja, als ze dat aan de kaak wilden stellen, moesten ze het leger afvallen. Of erger: de officieren aanklagen die het bevel tot de brandstichting gaven.”
In zijn rapport reconstrueert het NIMH nauwkeurig wat gebeurde op die elfde augustus nabij Pakisaji. De dag ervoor waren in de buurt twee voertuigen van het Nederlandse leger op een mijn gelopen. Daarom moest de kampong worden uitgekamd, op zoek naar explosieven en wapens. Die werden niet gevonden, waarna de commandant van de patrouille het bevel gaf de kampong in brand te steken.
Bewoners verjagen
Sergeant Martinus Smit (33) stak eerst nog wel een onbewoond huis aan, maar weigerde hetzelfde te doen met een woning die nog in gebruik was en waarvan hij de bewoners moest verjagen. „Laten we dit huis sparen, jongens”, zou hij volgens ooggetuigen hebben geroepen. Beroepskorporaal der mariniers Louis Stokking (28) en beroepsmarinier derde klas Joop de Hoog (18) kampten intussen ook met ernstige morele en godsdienstige bezwaren, zodat ook zij weigerden huizen af te branden. Ze vonden dat er sprake was van een represaille vanwege de aanslag op de auto’s een dag eerder, niet van zinvol militair handelen.
„De militaire leiding was tijdens de zaak niet consequent in de reden die ze gaf voor het in brand steken van de kampong”, aldus Schoenmaker. „Het zou zijn gebeurd om een goed schootsveld te creëren, maar daarvoor lag het dorp eigenlijk veel te ver weg van de dichtstbijzijnde Nederlandse post. De argumentatie was flinterdun. Vaak werden dit soort redenen opgegeven om te maskeren wat in feite een wraakactie was.”
Ook het proces verliep niet eerlijk, zegt Schoenmaker: „Aan de verklaringen van de verdachten werd geen waarde gehecht. Het was duidelijk dat de legerleiding uit was op een veroordeling en een hoge straf, als voorbeeld voor andere militairen.”
Puzzelstukjes
Het NIMH concludeerde daarom dat de juridische basis voor de veroordeling van de mariniers zwak is. „Sterker, er zijn veel indicaties dat de sweep een ongeoorloofde represaille, respectievelijk een exemplarische collectieve wraakactie was, zoals de veroordeelden stelden.”
Minister Ollongren zag in dit rapport voldoende reden het trio te rehabiliteren, tot grote voldoening van Nicoline de Hoog. „Ik vond het heftig om me in de zaak te verdiepen – al dat vreselijke geweld –, maar ik ben blij dat ik het gedaan heb. Er zijn voor mij heel wat puzzelstukjes op hun plaats gevallen.”
Lees ook
Onderzoek: Nederlands leger gebruikte ‘structureel extreem geweld’ in Indonesië