Jente Posthuma over nominatie International Booker Prize: ‘Schrijven was de kier waardoor ik naar buiten kon komen’

Toen Jente Posthuma (1974) een paar weken geleden ’s nachts wakker lag – ze slaapt wel vaker slecht – schoof er ineens een bericht van haar Australische uitgever haar mailbox binnen. Haar boek was geselecteerd voor de longlist van de International Booker Prize, de evenknie van de grote Engelstalige romanprijs, voor in het Engels vertaalde literatuur. „Dat was nog voor het openbaar werd, dus er stond nog niet bij wie er verder genomineerd waren. Dus ik ging meteen googelen: hoe lang ís die lijst? Misschien stonden er wel honderd boeken op? Maar het bleken er maar dertien. Toen heb ik mijn man maar wakker gemaakt, en de rest van de nacht niet meer geslapen.”

Dinsdag werd bekend dat Jente Posthuma’s tweede roman What I’d Rather Not Think About, vier jaar geleden in Nederland verschenen als Waar ik liever niet aan denk, het zelfs heeft geschopt tot de shortlist, de laatste zes. Dat gebeurde een Nederlander in de bijna twintig jaar dat de prijs bestaat één keer eerder, Lucas Rijneveld met The Discomfort of Eveningdat de prijs in 2020 ook nog won. Wie dit jaar wint, wordt op 21 mei bekendgemaakt.

Na weer twee nachten slecht slapen vertelt Posthuma aan tafel in haar Amsterdamse woonkamer hoe „overweldigend” de week was, „want het is iets heel leuks, maar van dat slechte slapen word ik meteen emotioneel en fatalistisch. Dat heb ik vaker: dat er een jury in mijn hoofd zit die alles van de negatieve kant gaat benaderen. Niet die prijs, daar zit weinig negatiefs aan. Maar zo’n nominatie maakt je heel zichtbaar. En dat wil ik graag, zichtbaar zijn, maar het roept ook allerlei onbewuste of weggedrukte angsten bij me naar boven. Hm, dat klinkt meteen zwaar hè? Maar het is iets wat me bezighoudt: ik ben nu ook bezig met een boek over mijn schrijfangst – een soort bestaansangst, of zo. Het is een tegenstrijdigheid in mij, want mezelf kenbaar maken is de reden dat ik schrijf. Maar ik vind het ook iets heel moeilijks.”


Lees ook
Het verhaal van een tweelingzus die haar tweelingbroer moet missen

Het verhaal van een tweelingzus die haar tweelingbroer moet missen

Schrijverschap

Toen Posthuma debuteerde met de roman Mensen zonder uitstraling (2016), was dát de verrassing van het nieuwverworven schrijverschap: ze bleek het leuk te vinden om naar buiten te treden. „Tijdens optredens kreeg ik vrijuit de ruimte om te praten, over de dingen die ik belangrijk vind, over mijn boek. Dat was het leuke: als je ineens dat podium krijgt, word je ook geacht die ruimte in te nemen – wat fijn was voor mij, omdat ik daar uit mezelf niet toe geneigd ben. Ook al ben ik best groot”, lacht ze. „Of misschien wel daardóór.”

Haar tweede roman verscheen in mei 2020, toen de wereld dicht was en dus ook de boekhandels, tijdens de eerste coronapandemie. „Wel een anticlimax, ja.” Dat het tweede leven van haar boek nu is begonnen, past wel een beetje bij laatbloeier Posthuma, die op haar 42ste debuteerde.

Waar ik liever niet aan denk is het relaas van een vrouw die haar tweelingbroer heeft verloren aan zelfdoding. Hij leed aan depressies, maar was ook degene op wie zijn zus altijd kon rekenen, een pijler onder haar bestaan. Dat verhaal wortelt in wat Posthuma zelf meemaakte. „Ik ben heel hecht geweest met mijn zus”, vertelt Posthuma. „Maar zij trok zich op een gegeven moment terug uit mijn leven. In dit boek beschrijf ik hoe de hoofdpersoon het gevoel heeft dat de grond onder haar voeten verdwijnt, en dat heb ik op dat moment ook ervaren. Ik kon altijd op haar leunen, dacht ik, maar dat bleek dus niet zo vanzelfsprekend. Ik schreef dit boek om te onderzoeken wat daar was gebeurd, wat er in mij gebeurde.”

Het schrijven was een soort rouwproces – een soort therapie, waardoor je jezelf iets beter leert begrijpen

Foto Bram Petraeus

Uitvergroting

Om duidelijkheid te scheppen werd de roman een uitvergroting. Posthuma’s zus was niet depressief of suïcidaal, maar de terugtrekking werd in het boek een zelfdoding, „omdat dat voor de achterblijvers ook kan voelen als de grootste afwijzing die er is: dat iemand jou blijkbaar niet de moeite waard vond om voor door te leven”. En haar eigen zus is geen tweelingzus, maar hun verhouding was wel bijna symbiotisch. „Ik was een soort meubelstuk in haar huis – dat vond ik fijn, maar dat ging wringen. We stonden te dicht bij elkaar. Ik had dat altijd heel prettig gevonden, ik denk omdat ik van jongs af heb geleerd om me in verhoudingen tot anderen bijna te versmelten. Ik leefde voor mijn zus. Zo’n symbiotisch gevoel had ik eerder al in de relatie tot mijn moeder, die zelf de helft van een tweeling was. Zij ging met mijn tante mee op haar huwelijksreis, dus je kunt je indenken waar het vandaan kwam. Ik neem haar niets kwalijk, ze handelde ongetwijfeld vanuit de beste intenties, want ze hield veel van haar kinderen. Maar dat versmelten werd mijn strategie om me staande te houden, en was ook frustrerend, omdat ik dus niet genoeg ruimte kon innemen in mijn eigen leven.”

Waar ik liever niet aan denk is fragmentarisch opgebouwd, in hoofdstukjes van enkele bladzijden, soms een paar uitgepuurde alinea’s, vol spanning tussen de regels. „Het schrijven was een soort rouwproces – zoiets verloopt ook niet lineair. En een soort therapie, waardoor je jezelf iets beter leert begrijpen. En daarmee ook andere mensen.”

En hoe krijg je weer grond onder je voeten? Dat was, ook bijna therapeutisch, Posthuma’s vraag tijdens het schrijven. „Het is een vreselijk cliché, maar: als je op jezelf teruggeworpen wordt, ga je sterker in je schoenen staan, uiteindelijk. Schrijven heeft daar een grote rol in gespeeld: dat was de kier waardoor ik naar buiten kon komen. Het is mijn manier om me te manifesteren, om me helemaal deel te voelen van de wereld. En dat zeg ik voorzichtig. Want de weerzin is er ook nog steeds.”