Waar ik altijd heel opstandig van word, is van mensen die negatief zijn over uitstelgedrag. Dan denk ik: hoezo? Uitstelgedrag is heerlijk, en iedereen zou het zoveel mogelijk moeten doen. Ik doe de hele dag eigenlijk weinig anders.
Vooral als er écht iets moet gebeuren – een column schrijven, een lastig telefoongesprek voeren, werken, zeg maar – komt de ware uitsteller in me boven. Gezonde recepten googelen, m’n todolijst in het net schrijven, dure huizen op Funda kijken, droomvakanties plannen waar ik geen geld voor heb – ik heb inmiddels een hele lijst voor de optimale, maximale procrastinatie.
De zeurpieten zeggen dat uitstellen voor stress zorgt, vooral mensen met weinig discipline het doen en dat het laat zien dat je weinig ‘committed’ bent aan je verplichtingen, zo lees ik op allerlei websites die ik raadpleegde toen ik het schrijven van deze column zo lang mogelijk aan het uitstellen was. Flauw.
Want die argumenten vallen in het niet bij het nuttige effect van uitstellen! Namelijk: door je brein onder druk te zetten word je scherper, creatiever en krijg je meer focus. Het zijn ook vaak perfectionisten die veel uitstellen – I’m just saying. Heeft Voskuil die hele Bureau-serie niet geschreven omdat hij zijn werk gewoon uitstelde?
Maar uitstellen is vooral heel gezónd, omdat de momenten dát je uitstelt, je brein enorm veel rust geven. Of nou ja, als je je werk op de GOEDE manier uitstelt. En daar gaat het bij heel veel mensen vaak mis.
Wat ik namelijk overal om me heen zie, is dat uitstellers núttige dingen gaan doen – dát is dus niet de bedoeling. Uitstelgedrag moet zo nutteloos mogelijk zijn. Anders ben je alsnóg aan het werk!
Ga dus niet afwassen, je declaraties EINDELIJK doen, je mails wegwerken, de belastingaangifte, het grofvuil naar de stort brengen, of je laptop updaten. Dat is uitstelgedrag voor beginners.
Professionele uitstellers gaan de laatste nieuwtjes op intranet lezen! Een online relatietest doen. De nagels van hun kat/hond proberen te knippen.
Instagram-reels kijken van mensen die de nagels van hun kat/hond knippen. Handzeep bijvullen op het thuiskantoor, de lay-out van hun mail omgooien, hun agenda bijwerken – inclusief focustijd en kleurtjes per onderwerp – en alvast het kerstmenu samenstellen.
Of enquêtes invullen! Man, daar kun je zomaar uren mee bezig zijn. Over het nieuwe parkeerbeleid van je gemeente, van kinderen van collega’s die een scriptie moeten maken. Of toets ‘ja, ik wil graag na afloop van dit gesprek vragen beantwoorden’, om de klantvriendelijkheid van je energieleverancier, de HEMA of het lokale tuincentrum te verbeteren.
Of vergaderen! Beste uitstelgedrag ooit. Waarom denk je dat zoveel managers dat doen? Maar ook congressen, seminars, ‘events’. En natuurlijk veel dingen verzinnen voor je bedrijf. Een datum prikken voor een teamuitje, samen de purpose zoeken, processen stroomlijnen, strategisch reflecteren.
Wat zeg ik: ik ken mensen die van uitstellen hun beroep hebben gemaakt! Kwartiermakers, thematrekkers, of aanjagers die „houtskoolschetsen” maken. Of coördinatoren die in commissies zitten die hun bevindingen rapporteren aan een risicoafdeling. Sowieso alle mensen in een taskforce of een stuurgroep. Die hebben het pas écht begrepen.
Sterker nog: écht goede uitstellers beginnen steeds een nieuw bedrijf. ’Serial entrepreneurs’ noemen ze dat, of ‘bevlogen ondernemers’. Haha echt niet. Dat zijn gewoon extreme uitstellers.
Eigenlijk ben je WMO-ambtenaar, maar omdat je daar geen zin in hebt begin je een autobedrijf, omdat je dat ook niet af wil maken, begin je een rakettenbedrijf, als je daar weer genoeg van hebt koop je een sociaal medium, en daarna ga je de overheid saneren. Heel Amerika, waarom niet?! Make Procrastination Great Again!
Ik hoop zélf in ieder geval nog heel lang door te kunnen gaan met uitstellen. Mijn pensioen stel ik ook zo lang mogelijk uit.
Omdat er anders helemaal niets meer is dat ik zou kunnen uitstellen.
Heb je een vraag van de week, taboe of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Waar ik altijd heel opstandig van word, is van mensen die negatief zijn over uitstelgedrag. Dan denk ik: hoezo? Uitstelgedrag is heerlijk, en iedereen zou het zoveel mogelijk moeten doen. Ik doe de hele dag eigenlijk weinig anders.
Vooral als er écht iets moet gebeuren – een column schrijven, een lastig telefoongesprek voeren, werken, zeg maar – komt de ware uitsteller in me boven. Gezonde recepten googelen, m’n todolijst in het net schrijven, dure huizen op Funda kijken, droomvakanties plannen waar ik geen geld voor heb – ik heb inmiddels een hele lijst voor de optimale, maximale procrastinatie.
De zeurpieten zeggen dat uitstellen voor stress zorgt, vooral mensen met weinig discipline het doen en dat het laat zien dat je weinig ‘committed’ bent aan je verplichtingen, zo lees ik op allerlei websites die ik raadpleegde toen ik het schrijven van deze column zo lang mogelijk aan het uitstellen was. Flauw.
Want die argumenten vallen in het niet bij het nuttige effect van uitstellen! Namelijk: door je brein onder druk te zetten word je scherper, creatiever en krijg je meer focus. Het zijn ook vaak perfectionisten die veel uitstellen – I’m just saying. Heeft Voskuil die hele Bureau-serie niet geschreven omdat hij zijn werk gewoon uitstelde?
Maar uitstellen is vooral heel gezónd, omdat de momenten dát je uitstelt, je brein enorm veel rust geven. Of nou ja, als je je werk op de GOEDE manier uitstelt. En daar gaat het bij heel veel mensen vaak mis.
Wat ik namelijk overal om me heen zie, is dat uitstellers núttige dingen gaan doen – dát is dus niet de bedoeling. Uitstelgedrag moet zo nutteloos mogelijk zijn. Anders ben je alsnóg aan het werk!
Ga dus niet afwassen, je declaraties EINDELIJK doen, je mails wegwerken, de belastingaangifte, het grofvuil naar de stort brengen, of je laptop updaten. Dat is uitstelgedrag voor beginners.
Professionele uitstellers gaan de laatste nieuwtjes op intranet lezen! Een online relatietest doen. De nagels van hun kat/hond proberen te knippen.
Instagram-reels kijken van mensen die de nagels van hun kat/hond knippen. Handzeep bijvullen op het thuiskantoor, de lay-out van hun mail omgooien, hun agenda bijwerken – inclusief focustijd en kleurtjes per onderwerp – en alvast het kerstmenu samenstellen.
Of enquêtes invullen! Man, daar kun je zomaar uren mee bezig zijn. Over het nieuwe parkeerbeleid van je gemeente, van kinderen van collega’s die een scriptie moeten maken. Of toets ‘ja, ik wil graag na afloop van dit gesprek vragen beantwoorden’, om de klantvriendelijkheid van je energieleverancier, de HEMA of het lokale tuincentrum te verbeteren.
Of vergaderen! Beste uitstelgedrag ooit. Waarom denk je dat zoveel managers dat doen? Maar ook congressen, seminars, ‘events’. En natuurlijk veel dingen verzinnen voor je bedrijf. Een datum prikken voor een teamuitje, samen de purpose zoeken, processen stroomlijnen, strategisch reflecteren.
Wat zeg ik: ik ken mensen die van uitstellen hun beroep hebben gemaakt! Kwartiermakers, thematrekkers, of aanjagers die „houtskoolschetsen” maken. Of coördinatoren die in commissies zitten die hun bevindingen rapporteren aan een risicoafdeling. Sowieso alle mensen in een taskforce of een stuurgroep. Die hebben het pas écht begrepen.
Sterker nog: écht goede uitstellers beginnen steeds een nieuw bedrijf. ’Serial entrepreneurs’ noemen ze dat, of ‘bevlogen ondernemers’. Haha echt niet. Dat zijn gewoon extreme uitstellers.
Eigenlijk ben je WMO-ambtenaar, maar omdat je daar geen zin in hebt begin je een autobedrijf, omdat je dat ook niet af wil maken, begin je een rakettenbedrijf, als je daar weer genoeg van hebt koop je een sociaal medium, en daarna ga je de overheid saneren. Heel Amerika, waarom niet?! Make Procrastination Great Again!
Ik hoop zélf in ieder geval nog heel lang door te kunnen gaan met uitstellen. Mijn pensioen stel ik ook zo lang mogelijk uit.
Omdat er anders helemaal niets meer is dat ik zou kunnen uitstellen.
Heb je een vraag van de week, taboe of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Een overtocht vanaf de Turkse kust, tien kilometer in een rubberbootje in het holst van de nacht. Schepen van de kustwacht als schimmen cirkelend eromheen. Strand. Europa! Vluchtelingenkamp. En dan, de volgende dag, als Bram Tjaden en Wendela Dijckmeester hen in de ogen keken, zagen ze…
„Ontlading. ‘Ik ben veilig!’”
„Dissociatie.”
„Vervreemding.”
„Angst, ook wel.”
Het besef dat ze vanaf nu migrant zijn op vreemde bodem. Eén van duizenden.
Twee maanden hebben Tjaden en Dijckmeester in het vluchtelingenkamp op Lesbos gewerkt – enkele jaren geleden alweer. Hij (72) als arts, zij (68) als systeemtherapeut en yogadocent. Het stel werd onder de hulpverleners een beetje gezien als de vader en moeder van de groep. Al die jonge mensen uit heel Europa die net als zij ervoor hadden gekozen om een paar maanden in hun leven vluchtelingen te helpen, „natuurlijk ook vanwege het avontuur”.
Het kamp op Lesbos ligt aan de kust dus het waait er voortdurend. Al die tenten, klapperend tentzeil. Lange rijen voor het eten. Alleenstaande jongeren en hele families dicht opeengepakt. Tjaden en Dijckmeester werkten er in een omgebouwde container en iedereen kon aankloppen. Verwaarloosde schotwonden. Snijwonden. Comateuze jongeren die zichzelf verdoven met alcohol en drugs. Angstklachten. Paniekklachten. Depressie. Agressie. „Er speelde gewoon… alles.”
Waar begin je?
Tjaden: „Je moet het niet zien als fundamentele hulp. Maar je kunt – en dat leer je – binnen de mogelijkheden altijd wel íéts doen.” Een zalfje tegen een huidinfectie. Proberen afspraken te maken met de keuken voor iemand met een dieet. Ademoefeningen, als iemand hyperventilerend binnenkomt. Dijckmeester: „Zodat ze het daarna zelf kunnen, in de tent.”
De twee vertellen erover aan de eettafel in Santpoort, in een huis met een riante tuin in een mooie buurt, betrokken na het Lesbos-avontuur. Zo riant dat in het tuinhuis al acht maanden een Turks stel woont dat is gevlucht na de mislukte coup die Gülen werd aangerekend in 2016. En daarvóór een jongeman in z’n eentje, eveneens vluchteling. Geplaatst via Take Care BNB, een stichting die statushouders koppelt aan Nederlandse gezinnen die een kamer beschikbaar hebben. Om de tijd te overbruggen die ze anders wachtend op een woning zouden doorbrengen in een azc. „Kunnen ze vast wennen aan de Nederlandse taal en cultuur”, zegt Dijckmeester, die als bemiddelaar werkt voor de stichting. „En vooral: even uitpuffen, een time-out.”
Foto Olivier Middendorp
Wachten kan zwaar zijn, en aanpassen helemáál. Dat zien Tjaden en Dijckmeester bij de driehonderd asielzoekers op de opvangboot in Velsen-Noord, waar ze enkele dagen in de week werken als arts en activiteitenbegeleider. En ze herkennen het ook wel van hun eigen levens, als kind van een expat (hij) en van een predikant (zij). Telkens verhuizen. Telkens de Ander zijn. „En dan is het oppassen”, zegt Tjaden, „dat je jezelf niet een beetje kwijtraakt”.
‘Europa!’ en via omzwervingen naar Nederland. Ter Apel. Eerste gesprek met de Immigratie en Naturalisatie Dienst. Wachten op het tweede gesprek in een azc. Overplaatsing naar een ander azc. Weer overplaatsing. Nog eens. Nog eens. En dan, anderhalf jaar later, het tweede gesprek waarin wordt besloten of ze mogen blijven. De uitslag, ook weer maanden wachten. En daarna dikwijls jaren wachten in het azc tot een statushouder in aanmerking komt voor een woning.
„Hadden ze allemaal van tevoren niet ingecalculeerd”, zegt Tjaden. „De overtocht was vaak al zwaar genoeg. Ze hadden niet verwacht dat…”
Wat doet wachten met een mens?
„Verschillende reacties”, zegt Dijckmeester. „Het is ook een beetje hoe je gebakken bent.” Loopt het stel rond op de asielboot in Velsen-Noord dan zien ze sommige vluchtelingen elke activiteit aangrijpen en naar de sportschool gaan en gelijk een online taalcursus volgen. „Overal dat gemurmel: ‘ik ben, jij bent, hij is’.” Maar er zijn ook vluchtelingen die extreem veel gaan eten. Of juist extreem weinig. Een kort lontje krijgen. Lethargisch worden. De hele dag op de telefoon. Amper hun bed nog uit komen. En veel van die gedragingen, zegt Tjaden, zijn te herleiden tot een stressreactie van het lichaam. „Freeze, fight, flight.”
Welke lichamelijke klachten zie je?
Tjaden: „Nou, één jongen had een longontsteking opgelopen en die ging maar niet over. Die raakte van het één in het ander. Niet meer eten. Hypochondrische gedachten. En natuurlijk heb je ook veel vluchtelingen met een posttraumatische stress-stoornis, opgelopen in hun thuisland of op de vlucht. Maar door alle veranderingen en onzekerheid – verhuizen staat in de top-drie van stressvolle situaties hè – blijven ze in een stressmodus waardoor het lichaam minder makkelijk herstelt.”
Vaak, zien ze, is het niet het lichaam maar de geest die zorg behoeft. Alleen, aan het thuisfront willen vluchtelingen graag vooral laten weten dat het góéd met ze gaat. En lang niet alle zorg wordt door verzekeraars vergoed. En psychologische hulp heeft in sommige landen minder aanzien dan lichamelijke. Dus probeert Tjaden vaak de lichámelijke invloed van stress op het lichaam te benadrukken. Op het zenuwstelsel, de spieren. „Je ziet veel nekklachten, rugklachten, buikklachten, verstoppingen.”
En geregeld verwijst hij door naar zijn vrouw, die op het schip activiteiten organiseert zoals yoga, een zangavond, een schaaktoernooi, uitstapjes naar de duinen of dansen in Beverwijk. „Zijn ze prachtig gekleed, de vrouwen”, zegt Dijckmeester. „Kleine feestjes bouwen, daar draait het om. Momenten zoeken om even los te gaan in een andere omgeving. Weg van het schip.”
Foto Olivier Middendorp
Niet dat de omstandigheden op zo’n asielboot nou zo beroerd zijn. Er wordt voor hen schoongemaakt en gekookt. Maar juist dat gebrek aan autonomie, in combinatie met wachten, op elkaars lip, versterkt het gevoel van vervreemding.
En als ze dan hier bij jullie in het tuinhuis komen wonen?
„Slapen! Je merkt dat ze heel, heel moe zijn. Ze moeten echt bijkomen”, zegt Tjaden. „Dat duurde bij alle bewoners die we hebben gehad zeker een paar maanden. Dat is de eerste fase.”
Dijckmeester: „De man van het stel dat er nu woont heeft vier jaar als politiek gevangene opgesloten gezeten. Daarna verbleven ze in meerdere asielzoekerscentra, waar ze zijn getrouwd, en nu wonen ze voor het eerst echt samen. Ze hebben nooit veel privacy gehad.”
De wereld is groter dan jijzelf. Dat hebben beiden wel meegekregen. Het ‘sociale’ zit er als dochter van een predikant nu eenmaal „diep ingebakken”, zegt Dijckmeester.
„Wij zijn nog” – Tjaden lacht – „echte idealisten!”
Dijckmeester: „Van die jarenzestig-activisten!”
Ze zeggen het een beetje besmuikt, want het huidige politieke klimaat zit niet bepaald mee. Ze zijn in hun wijk zowat de enigen met een poster van een vredesduif achter het raam – Peace now – en in de discussie die momenteel woedt over de komst van een azc zijn ze als voorstander een minderheid. „Samen voor ons eigen, dat is in Nederland een beetje de teneur.” Al willen ze over het standpunt van anderen ook niet oordelen want de discussie over asielzoekers – „hoe ver zet je als samenleving de deur open?” – ís ook een moeilijke.
Maar wat ze inmiddels wel beseffen: dat de verwachtingen die de Nederlandse samenleving heeft van nieuwkomers niet altijd realistisch zijn.
Tjaden: „We hebben een pleegkind uit Sierra Leone gehad. Een jongen van zestien die als verstekeling alleen op een boot was gevlucht uit de diamantoorlog. Die verbleef in de weekenden bij ons en hij heeft een fase gehad waarin hij heel hard probeerde om helemaal op te gaan in de westerse waarden. Nederlandse vriendin, Nederlands voetbalteam. En toen…”
Dijckmeester: „Drie weken heeft hij bij een bushalte op de grens met Sierra Leone gestaan, in de hoop familie uit zijn thuisland tegen te komen. En toen dat was gelukt heeft hij de keuze gemaakt om weer belijdend moslim te worden. Streng-orthodox. Mochten wij vrouwen hem niet meer aanraken. Dat was wel even lastig, vooral voor onze twee dochters. Zij zagen hem als broer en hadden zoiets van ‘hállo’. En na vijf jaar is hij teruggegaan en heeft zijn familie een bruid voor hem gevonden.
Kunnen jullie dat begrijpen?
„Overlevingsstrategie”, zegt Dijckmeester. „Even wilde hij héél Nederlands worden. Hij wilde doen zoals iederéén hier doet. Zijn zoals wij. Maar dat is maar een klein laagje.”
„Een aanpassingslaagje”, knikt Tjaden. „Daaronder zitten nog zijn oude waarden en normen.”
Tjaden moet denken aan zijn eigen jeugd. Geboren in Damascus als zoon van een KLM-vertegenwoordiger. Daarna gewoond in onder meer Hongkong en Duitsland en op zijn twaalfde naar Nederland. Lachend: „Ik zie mezelf weer zitten in die klas: de enige met een stropdas, en opstaan om het Wilhelmus te zingen. Omdat ik dacht dat het hóórde.” Diezelfde drang om je aan te passen, erbij willen horen, herkent hij bij veel nieuwkomers. „Maar aanpassen is ook een gevaar. Want als je dat te veel doet raak je jezelf kwijt. Je eigen kern.”
In Nederland willen we graag dat nieuwkomers integreren.
Dijckmeester: „Je kunt wel van ze verwachten dat ze de taal leren. En ook dat ze zich aan het rechtssysteem aanpassen. Dat lijkt me belangrijk. Maar als ‘integratie’ betekent dat ze ook onze waardes en cultuur overnemen, dan…”
„Dat gaat ’m niet worden”, zegt Tjaden. „En persoonlijk spreekt me dat ook helemaal niet aan. Is het niet veel interessanter en spannender om te kijken naar elkaars verschillen? Hoe leeft de ander? Wat kunnen wij ervan leren?”
Dijckmeester lacht. „Weet je nog toen ik mijn enkel had gebroken? Het stel in ons tuinhuis had gehoord dat wij in het westen enorme individualisten zijn. Geen vrienden. Amper familie. Die waren verbáásd dat er bezoek kwam.”
Dijckmeester kreeg vanuit het tuinhuis voortdurend hapjes toegeschoven – „ze konden hier voor het eerst ook weer zelf koken”. Dat was toen die eerste fase van vermoeidheid voorbij was en er bij de vluchtelingen ruimte ontstond voor toenadering. Ze ontmoetten elkaars vrienden, gingen samen wandelen in de duinen en naar het Van Gogh Museum in Amsterdam – „stonden ze voor elk schilderij wel tien minuten te kijken”, „van ‘De Amandelbloesem’ hebben ze nog een poster aangeschaft”. En met de vorige bewoner, een alleenstaande jongen, moslim, hebben ze samen met de kleinkinderen Kerst gevierd. „Speelde hij de liedjes mee op de gitaar.”
„Misschien een hopeloos idealistisch standpunt hoor”, zegt Tjaden, „maar in plaats van ‘integreren’ zou ik liever zien dat de samenleving streeft naar ‘dynamiseren’”.
Foto Olivier Middendorp
Hoe is het nu met jullie pleegzoon?
Dijckmeester: „Dat is héél spannend geweest, of we elkaar niet zouden verliezen. Maar hij had het gewoon even nodig, die extreme periode. We hebben het veel over gedeelde waarden gehad. Compassie. Dat sprak hem aan. Dat herkende hij uit de Koran. En nu is hij 35 en weer gematigd moslim. Hij woont met zijn gezin in België.”
Moeder: „Mijn partner en ik hebben twee zoons. De oudste is zes, de jongste drie. Ze kunnen bijna nooit gezellig samen spelen, het is altijd ruzie, dingen afpakken, lelijke dingen zeggen over elkaar. Vooral de oudste naar de jongste. Hij is hoogbegaafd en vindt alles al gauw stom wat de jongste zegt of doet. We halen ze uit elkaar en zetten ze apart. Het gebeurt ook vaak op van die onhandige momenten zoals in een supermarkt waarbij je niet kunt zeggen: ‘Ga jij maar even buiten afkoelen’, want dan ben je ze kwijt. Met de oudste in gesprek gaan proberen we ook, maar hij draait zich om en doet het weer, het lijkt niet te landen.”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.) Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Inzicht geven
Patty Leijten: „Het is voor ouders fijn als het gezellig is thuis, maar ruzie tussen kinderen is volstrekt normaal. Zeker als ze, zoals uw zoons, in twee verschillende ontwikkelingsfasen zitten. Uw jongste zit in de peuterfase, probeert grenzen uit en kan zich nog maar beperkt verbaal uitdrukken of zijn gevoelens reguleren. Daardoor kan hij een moeilijk speelkameraadje zijn voor de oudste. Juist buitenshuis, als kinderen zich vervelen, of van ze wordt gevraagd dat ze rustig zijn, kan het dan stevig botsen.
„Ruziemaken in een veilige omgeving is voor kinderen heel leerzaam, maar vraagt wel wat begeleiding. Ouders kunnen kinderen helpen door hun gevoelens te benoemen, bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Ik snap dat je boos wordt als je broertje jouw spel verstoort. Maar als jij gaat schreeuwen, wordt hij verdrietig.’ Door woorden te geven aan wat zich voltrekt, erkent u zijn gevoelens, en geeft u inzicht in wat er gebeurt. Benoem zijn goede intenties: ‘Ik zag dat je echt probeerde niet boos te worden.’
„Ouders kunnen kinderen ook leren hoe ze een ruzie kunnen goedmaken: ‘Ik vind het niet fijn om ruzie met jou te hebben, want je bent mijn broertje. Zullen we weer samen spelen?’
„De oudste actief betrekken bij het boodschappen doen leidt de kinderen mogelijk af van ruzies met elkaar. Misschien kunt u hem vragen bepaalde producten te zoeken of te scannen.”
Specifieke begeleiding
Wendy van Bohemen: „U vertelt dat uw oudste hoogbegaafd is, dus ik veronderstel dat er een onderzoek geweest is? Is uw zoontje toen verteld wat dat betekent, bijvoorbeeld voor de omgang met andere kinderen?
„Voor een regulier kind zou de aanpassing die u van uw oudste vraagt normaal zijn. Maar dit zesjarige kind, dat nog zoekende is, heeft daar de vaardigheden nog niet voor.
„Hoogbegaafde kinderen ontwikkelen zich net als andere kinderen door zich te spiegelen aan hun omgeving, en te leren in interactie. Maar dit is soms verwarrend, want kinderen om hen heen zitten niet op hetzelfde niveau qua sociale, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Uw oudste raakt verward over wat er gebeurt, en voelt zich niet begrepen door zijn broertje en u. Zijn oplossing is om zich boos af te keren.
„Hij heeft begeleiding nodig van een hulpverlener die gespecialiseerd is in hoogbegaafdheid. Die kan hem helpen om meer inzicht te krijgen in de overeenkomsten en verschillen met zijn omgeving, en dan wordt het ook gemakkelijker voor hem om zich aan te passen.
„Probeer escalaties te vermijden. Plan veel gescheiden leuke activiteiten met de kinderen. Uw partner gaat bijvoorbeeld met de een boodschappen doen, en u gaat samen met de ander de schuur opruimen. Zoek naar kleine momenten waarin u echt even op één kind kunt inzoomen.”
Patty Leijten doet als universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek naar gezinsinteracties bij dwars en opstandig gedrag. Wendy van Bohemen is als neuropsycholoog verbonden aan HIQ Expertisecentrum Hoogbegaafdheid.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.