N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ik doe iets goeds Veel mensen willen iets goeds doen. Deze week: voor zieke vogels zorgen. „We werken in shifts van een paar uur, daarna ben je doodop.”
Behoedzaam laat ze een slangetje door de snavel van een meerkoet glijden. Dan spuit Rianne van Os (29) ORS in z’n maag. De vogel heeft een gebroken voet en ziet er geteisterd uit. Hoofd dierverzorging Ragna Marckmann klemt hem in een handdoek. Van Os: „Je moet goed weten hoe je een vogel pakt. Je krijgt één kans, anders wordt het lastig.” Sondevoeding geven is een van de dingen die ze leerde bij Vogelklas Karel Schot. Als de meerkoet haar pikt: „Dit is goed nieuws. Hij heeft weer kracht.”
Jaarlijks worden zo’n 12.000 zieke, gewonde of verzwakte vogels naar de ‘wildopvang’ in Rotterdam-Zuid gebracht. Zo’n vogel kan van alles hebben, van een gebroken vleugel tot verwoestende vogelgriep tot ‘stormschade’: „Laatst hadden we jan-van-genten die boven Schotland door storm van de route waren geraakt en hier belandden.”
Toen illustrator en grafisch ontwerper Van Os in de ziektewet terechtkwam, zocht ze vrijwilligerswerk. „Iets met dieren, dacht ik. Van vogels wist ik weinig. Ik heb zelf alleen twee katten – de vijand.” Haar eerste taak was het voeden van de babyvogels. „Om het halfuur willen die eten. We werken in shifts van een paar uur, daarna ben je doodop.” Binnenkort barst het broedseizoen los en is het hier „echt chaos”, dan klinkt het gepiep van tientallen jonge vogels met honger. Nu zit er alleen een pluizig roodborstjong in een hoekje, met een pincet krijgt hij stukjes insect.
Bij de Vogelklas werken 150 vrijwilligers. „Vogelmensen zijn begaan met hun leefomgeving. Ze willen graag goed doen en ze weten echt alles van vogels.” Zoals de oudere man die nog leerling was van de befaamde Karel Schot. In de jaren vijftig verzorgde deze basisschoolleraar gewonde vogels in de klas. Ter nagedachtenis aan hem begonnen oud-leerlingen in 1980 deze opvang, die zijn onderkomen vond in een rustiek gebouwtje dat nu opgeknapt wordt. „Er komen steeds meer vogels en we hebben permanent geld- en tijdgebrek.”
Door het werk is Van Os anders naar vogels gaan kijken. „Ze hebben zulke verschillende karakters. Ik observeer hun gedrag en bijvoorbeeld op de markt denk ik: ‘O, vogel kies een andere plek’.” Dieren hebben het lastig in de stad, er is weinig groen en ze krijgen voedsel dat slecht voor ze is. „Stadsduiven worden door mensen als plaag beschouwd, terwijl het hele enthousiaste vogels zijn.”
Van het verzorgen van vogels wordt ze rustig. En dat moet ook wel. „Als je niet ontspannen bent, doet een babyvogel zijn snavel niet open.”
Tegen zessen wordt er een zwaan gebracht die vastzat in een achtertuin. Marckmann legt hem op de behandeltafel. Onder protest laat het dier snavel, vleugels en poten checken. Op de weegschaal zwaait hij vervaarlijk met zijn hals. Moeilijk een vogel te zien lijden. Van Os knikt: „Gelukkig zag ik hier veel vogels beter worden. Als de Vogelklas er niet was, zouden veel van hen het nooit gered hebben.”