‘Wat koop je bij de bakker?” Vingers gaan de lucht in als Denise Lukkenaer de vraag stelt aan de kleuters die om haar heen zijn aangeschoven aan een tafel. De kinderen kijken haar verwachtingsvol aan. Ze laat ze allemaal aan de beurt komen. „Brood.” „Taart.” „Macarons.” „Een croissant.” „Een donut.” „Muesli.” „Heel goed”, zegt ze, terwijl ze een opengeslagen prentenboek tegen haar borst houdt, waarin een plaatje van de bakkerij te zien is. Ze slaat de bladzijde om. „Weten jullie hoe dit heet? Een kiosk. Wat koop je daar?” „Kranten”, roept een jongetje opgetogen. De anderen haken in. „Mijn pappa heeft heel veel kranten.” „Mijn pappa heeft heel veel boeken.” Dan komt het plaatje van de speelgoedwinkel. „Zie je dit paardje?”, zegt Lukkenaer. „Dat kan wiebelen. Hoe heet dat?” Een meisje aarzelt. „Een rommelpaard?” „Bijna, het heet een hobbelpaard.”
Het is woensdagochtend, het wekelijkse moment waarop Lukkenaer met een collega de 6de Montessorischool Anne Frank bezoekt. Ze werken bij de Dutchclub, een organisatie die door de school in de Amsterdamse Rivierenbuurt wordt ingehuurd voor ondersteuning bij het taalonderwijs aan kinderen die thuis geen Nederlands spreken. Lukkenaer en haar collega spelen spelletjes met hen en zingen liedjes. Zo bouwen de kinderen niet alleen hun woordenschat op, maar ook zelfvertrouwen om Nederlands te spreken. De leerkrachten werken daar elke dag aan, maar door het lerarentekort is hulp van buiten de school nodig.
Het leerlingenbestand van basisscholen in grote steden als Amsterdam, Eindhoven, Den Haag en Leiden is de afgelopen jaren drastisch veranderd. Vooral in de onderbouw zitten steeds meer kinderen van kennismigranten, hoogopgeleide twintigers en dertigers die naar Nederland zijn gekomen voor een baan. De nieuwkomers kiezen er in toenemende mate voor hun kinderen op een Nederlandse school te doen in plaats van op een internationale, ook al spreken ze thuis geen Nederlands.
Lees ook
Staatscommissie Demografie: beperken migratie nodig om welvaart te behouden
Gewenste migranten
Volgens de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, die in januari haar rapport presenteerde, zijn arbeidsmigranten die bijdragen aan de kenniseconomie belangrijk voor Nederland. Maar het is „niet vanzelfsprekend” dat deze „gewenste migranten” ook naar Nederland wíllen komen. Daarbij speelt „het kunnen aarden en participeren in de Nederlandse samenleving een belangrijke rol”.
Dat kennismigranten dit belangrijk vinden, bleek in 2018 ook uit een onderzoek dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen liet doen. Onderzoeksbureau Decisio ondervroeg leden van deze groep over de toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs. In dat jaar – recentere cijfers heeft het ministerie niet – deed landelijk gezien 41 procent van de kennismigranten zijn kinderen naar een Nederlandse basisschool. Met als voornaamste reden dat ze een school dicht bij huis wilden, zodat hun kinderen vriendjes en vriendinnetjes zouden krijgen in de buurt. Ze waren van plan langdurig in Nederland te blijven en wilden hun kinderen laten integreren. Sommigen kozen meer noodgedwongen voor een Nederlandse school. Op de internationale school in de regio was geen plek meer, of ouders vonden de schoolkosten te hoog.
Alex Zito (40) is een schoolvoorbeeld van een kennismigrant die doelbewust koos voor het Nederlandse onderwijs. Hij verhuisde in 2015 met zijn vrouw vanuit de Verenigde Staten naar Amsterdam. Ze vonden allebei een baan bij een internationaal bedrijf, hij bij een techstart-up en zij bij een reclamebureau. „We willen graag voor langere tijd blijven”, zegt hij, „we zijn blij met alles wat de stad te bieden heeft en we denken dat het een geweldige plek is om kinderen op te voeden.”
Hun zoon zit in groep 3 van de Theo Thijssenschool in de Jordaan. „Toen hij geboren werd, schreven we hem in bij een Nederlands kinderdagverblijf, zodat hij daarna naar een Nederlandse school kon. Hij spreekt nu vloeiend Nederlands. We hebben wel even nagedacht over een internationale school, maar de kinderen daar vertrekken vaak weer snel naar het buitenland. Het leek ons niet fijn als hij telkens afscheid zou moeten nemen. Bovendien is de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs uitstekend. Onze zoon krijgt een heel klein beetje extra hulp met het Nederlands, maar hij voelt zich geen buitenbeentje.”
De ouders spreken zelf na acht jaar nog geen Nederlands. „We lopen beschamend achter”, vindt Zito, „maar op de werkvloer spreekt iedereen Engels en we hebben ook voornamelijk expat-vrienden. Bovendien kregen we het advies om thuis met onze kinderen Engels te spreken, zodat ze tweetalig worden. Zo komt het er dus steeds niet van om Nederlands te leren. Maar we willen het wel graag.”
Zuidas
De internationalisering van het basisonderwijs is vooral zichtbaar in de stadsdelen Amsterdam Zuid en Centrum. Daar hebben respectievelijk 26 en 23 procent van de leerlingen ten minste één ouder die is geboren in een ander Europees land. Dat staat in de Staat van het Amsterdamse primair onderwijs, die de gemeente recentelijk publiceerde. Daarnaast hebben veel kinderen ouders die afkomstig zijn uit Amerika, Oceanië of Azië. Kinderen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Afrikaanse achtergrond zijn veruit in de minderheid.
Gabriël Maassen, beleidsmedewerker van schoolbestuur Openbaar Onderwijs aan de Amstel (OOadA), houdt zich sinds 2015 bezig met de internationalisering van het basisonderwijs. In dat jaar werd hij interim-directeur van de Merkelbachschool in de wijk Buitenveldert. „Al een aantal jaren liep het aantal leerlingen daar terug omdat Amsterdammers verhuisden naar andere gemeenten”, vertelt hij. Toen hij begon had de school minder dan 150 leerlingen. „Dat veranderde doordat onze school zich steeds meer richtte op internationale ouders die op de Zuidas kwamen werken. Die zochten een school in de buurt van hun huis of werk.”
Leerlingen leren klokkijken en pakken lesmateriaal uit een laatje.
Foto’s: Olivier Middendorp
Een extra impuls voor de school was de komst van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), dat vanwege de Brexit van Londen naar Amsterdam verhuisde. Zo’n zevenhonderd medewerkers verhuisden mee. Inmiddels zitten er weer rond de 250 kinderen op de Merkelbachschool.
Ook andere scholen in de omgeving begonnen te merken dat hun leerlingenpopulatie veranderde. In 2019 bestond bijna 80 procent van de bewoners rond de Zuidas uit hoogopgeleide westerse migranten. Op sommige scholen zaten inmiddels meer kinderen van kennismigranten in de onderbouw dan Nederlandse kinderen. Dat was voor de leerkrachten geen gemakkelijke opgave. Het schoolbestuur waarbij de Merkelbachschool was aangesloten, de Stichting Openbaar Onderwijs aan de Amstel (OOadA), vroeg Maassen een gezamenlijk internationaliseringbeleid uit te werken voor de 22 aangesloten scholen.
‘Passend onderwijs’
Hij definieerde allereerst om welke leerlingen het ging: kinderen van wie één of twee ouders niet in Nederland geboren of getogen zijn, die bij binnenkomst op school geen Nederlands spreken, die dan minder dan twee jaar in Amsterdam wonen en van wie de ouders, anders dan expats, permanent of tot zeker het einde van de basisschool in de stad willen blijven wonen. „Wij hebben het niet over expat-kinderen, maar over internationals”, zegt Maassen.
In 2019 vormden ze zo’n 14 procent van de leerlingenpopulatie van de OOadA-scholen. Inmiddels is dat gestegen tot 22 procent en die groei gaat de komende jaren door, verwacht Maassen, want in de onderbouw bestaat al 31 procent uit internationals. Om les te kunnen geven aan deze nieuwkomers organiseerde het bestuur voor de leerkrachten een cursus ‘Nederlands als tweede taal’, en een cursus Engels om de communicatie met ouders te ondersteunen.
Maassen: „Het taalonderwijs dat wij aan deze leerlingen geven, beschouwen wij als een vorm van passend onderwijs, zoals wij dat ook aanbieden aan kinderen die extra ondersteuning of uitdaging nodig hebben bij andere vakken.” Maar voor deze doelgroep krijgen scholen van het ministerie niet veel extra geld. „De middelen die naar scholen gaan waar veel ouders een sociaal-economische achterstand hebben, krijgen wij niet. Alleen voor kinderen die korter dan een jaar in Nederland zijn, is er een regeling. Kennelijk is de gedachte dat kinderen van hooggeschoolde internationals weinig extra hulp nodig hebben, ook al wordt er thuis geen Nederlands gesproken.”
De gemeente Amsterdam trekt wel geld uit voor nieuwkomersklassen, waar kinderen een jaar intensief worden begeleid bij het leren van Nederlands, maar daar is niet genoeg capaciteit om aan de vraag te voldoen. Het schoolbestuur begint daarom binnenkort met een eigen taalschool.
Buddy
De 6de Montessorischool Anne Frank betaalt de Dutchclub deels uit eigen middelen. „De nieuwkomerssubsidie van het ministerie is niet dekkend omdat ik ook kinderen laat meedoen die al langer dan een jaar in Nederland zijn”, zegt schooldirecteur Katja Rakic. „Die hebben de lessen even hard nodig als er thuis geen Nederlands gesproken wordt.” Haar internationale leerlingen komen vooral uit Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Spanje en de Verenigde Staten.
Rakic heeft zelf ook ouders die geen Nederlands spreken. „Mijn ouders waren gastarbeiders, we spraken thuis Servo-Kroatisch”, vertelt ze. „Toen ik naar school ging, was dat mijn eerste kennismaking met de Nederlandse taal. Ik weet dus hoe het is om een taal niet een-twee-drie onder de knie te hebben.” Volgens haar is het Montessorionderwijs bij uitstek geschikt voor kinderen die nog geen Nederlands spreken. „Het begint heel motorisch en tactiel: als je de A moet aanleren, voelen we eerst samen aan die letter, en dan zeg ik A. Daarna gaan we er oefeningen mee doen. Leg de A op je hoofd. Leg de A achter je rug.”
Hoe dat in de praktijk gaat, is te zien in een kleuterklas, waar elf van de negentien kinderen een internationale achtergrond hebben. Een groepje zit op de grond bij een kleed met letters erop. Uit een doos halen ze plastic dieren en voorwerpen die ze beurtelings op een van de letters zetten, terwijl ze de woorden uitspreken. Een appel hoort op de A, een vis op de V.
Soms praten ze even onderling in hun moedertaal. Dat mag, zegt Rakic. „Als er een nieuwe kleuter wordt aangemeld, kijken we of die in een klas kan komen met een ander kind met dezelfde taalachtergrond. We gunnen het de kinderen dat ze af en toe even ontspannen in hun moedertaal kunnen praten.”
Lees ook
Internationale schakelklas loopt vast: dan maar minder goed onderwijs
Sinterklaas
In de schoolbibliotheek staan boekjes in verschillende talen. De international-ouders komen daar regelmatig uit voorlezen. Rakic probeert hen zoveel mogelijk bij de school te betrekken. Praktische informatie wordt zowel in het Nederlands als het Engels verstrekt en ook oudergesprekken over de kinderen kunnen desgewenst in het Engels worden gevoerd. Rakic: „Je kunt wel heel strikt zeggen ‘We spreken hier alleen Nederlands’, maar wij vinden het cruciaal om bij ouders een goede overdracht te doen over hun kind.”
Buitenlandse ouders kunnen gekoppeld worden aan een ‘buddy’, een ouder die al wat langer op school rondloopt en die hen wegwijs maakt met de gebruiken. Wat zijn de regels voor verjaardagstraktaties? Wat gebeurt er met Sinterklaas?
Rakic weet dat sommige internationals de school graag nog meer als een ‘community’ zouden willen zien. „Die zouden hier bijvoorbeeld ’s avonds Nederlandse les willen volgen. Dat ga ik niet doen. We hebben koffieochtenden waar ze elkaar kunnen ontmoeten, maar verder ligt onze prioriteit bij het geven van goed onderwijs aan de kinderen.”
Lees ook
Het wordt lucratief als de internationale student hier gaat werken