Vergeten kent net zo veel vormen als sterven. Een roman kan oplichten als een meteoor, en daarna plaatsmaken voor de bestaande sterren. Recensies van J.G. Farrells Onlusten, waaraan hij jaren had gewerkt, lieten in 1970 een tijd op zich wachten. En toen ze kwamen, in onder meer The Guardian en The Times, waren ze voor het merendeel positief. Toch werden er amper 2000 exemplaren verkocht in het Verenigd Koninkrijk. Amerikaanse uitgeverijen leken aanvankelijk niet geïnteresseerd. Angus Wilson noemde de titel in zijn eindejaarslijst, daartoe aangespoord door gezamenlijke vrienden, maar voor de Booker Prize kwam het boek niet in aanmerking, wegens een recente wijziging in het reglement. In 1971 zouden alleen romans uit dat kalenderjaar worden bekroond, en niet, zoals tot dan toe gebeurd was, de romans uit het jaar ervoor.
Onlusten speelt zich af in het vervallen Majestic Hotel, in het fictieve Ierse kustplaatsje Kilnalough. De Engelse majoor Brendan Archer betrekt er, vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog, een stoffige kamer. Zijn verloofde is de ziekelijke dochter van de hoteleigenaar. Ze overlijdt zonder dat hij daar tranen om laat. Archer is in de ban van een dorpeling: de bitse, kreupele, onweerstaanbare Sarah Devlin. Ondertussen breekt de Ierse opstand uit. De ‘shinners’, aanhangers van Sinn Féin, plegen zowel ludieke als moorddadige aanslagen. De majoor is sceptisch over de Engelse missie, maar als gentleman houdt hij de status quo in stand, zowel politiek als romantisch. Het hotel gaat op het eind in vlammen op, zoals op de eerste pagina al aangekondigd.
Block Island
Het idee voor de setting van de roman kreeg Farrell op een van zijn reizen. Op Block Island, ten noorden van New York, bezocht hij de geblakerde ruïne van een grandioos kusthotel. De granieten wasbakken waren dwars door de verkoolde vloeren gevallen, als kaarsvet lag gesmolten glas in de overgebleven vensterbanken. Zijn biograaf Lavinia Graecen diepte de aantekeningen van het bezoek op. Zo wordt duidelijk waar de schrijver de verbeelding aan het werk zet, namelijk door een ‘fors aantal witte skeletjes’ aan de ruïne toe te voegen, te groot om konijnen te zijn.
Die skeletjes, zal de lezer begrijpen, zijn de overblijfselen van de zich ten tijde van Archers verblijf incestueus vermenigvuldigende hotelkatten. Ze sluipen rond in de verlaten Imperial Bar, waar de majoor zijn avonden lezend doorbrengt, en later nemen ze ook de wintertuin, de Palm Court over. In die laatste hotelzaal groeit een bamboebos, en stekt het mossige groen zich over zetels en ligstoelen uit. De kamerplanten doen het hier goed, merkt de majoor met superieur gevoel voor understatement op.
Farrell, die uit zijn koffer leefde, op kamers bij vrienden of in goedkope pensions, weet elke scène, of het nu een kennismaking is, een liefdesverklaring, of een overlijden, zo gedetailleerd en vloeiend te beschrijven dat de lezer zich ooggetuige waant, juist omdat alles zo vervreemdend echt lijkt. Telkens stappen nieuwe excentrieke personages naar voren, vol leven en dus innerlijke tegenstrijdigheden. Sarah bijvoorbeeld, geïnspireerd op een oude geliefde, al kreeg ze de zwakke gezondheid van de auteur zelf mee, is vreselijk ad rem, koeltjes op het onbeschofte af, maar smacht naar een beschermende liefde. De hoteleigenaar is een bipolaire patriarch, voor geen rede vatbaar, ontzettend trots en kinderachtig, op wie uitgerekend Sarah buitengewoon gesteld raakt.
De Toverberg van Thomas Mann, ook een hotelroman, was voor Farrell een voorbeeld, al vond hij Hans Castorp maar een vlakke figuur. Interessanter achtte hij de cynische Ulrich in De man zonder eigenschappen van Robert Musil: deze onthechte figuur vormt in de roman de lijm die de andere, juist zeer ambitieuze personages van het ineenstortende rijk met elkaar verbindt. Brendan Archer bezit evenmin al te veel ‘stevige’ eigenschappen. In de kranten leest hij berichten die het einde van het Britse Empire voorspellen, achteraf beschouwd; ze worden als citaten opgenomen in het verhaal. Archer bladert liever verder naar de cricketuitslagen, op zoek naar verstrooiing, tot de werkelijkheid hem als een cricketbal tegen zijn hoofd slaat: ‘Tot dan toe, ongelofelijk als het wellicht leek, had de majoor er nooit bij stilgestaan dat de liefde, net als de oorlog, het best kan worden aangegaan met grondige tactische ervaring.’
Farrell werkte meerdere jaren aan zijn meesterwerk, en nam zich plechtig voor nooit meer zo monomaan aan een boek te werken. Hij vertrok op reis naar India, kreeg alsnog een prijs voor Onlusten (de Faber Prize), en schreef relatief vlug The Siege of Krishnapur, waarvoor hij in 1973 de Booker Prize ontving.
Vijf jaar later volgde een derde, matig ontvangen roman in de zogeheten Empire-trilogie, met de scrabreuze titel The Singapore Grip. Met het voorschot voor dat boek, iets meer dan 20.000 pond, had Farrell zijn eerste woning gekocht, een bouwval aan de Ierse kust van West Cork. Daar overleed hij in 1979, op 44-jarige leeftijd, toen hij, al vissend aan de rand van de Atlantische oceaan, gegrepen werd door een golf.
Schandalig weinig bekendheid
Liefhebbers lieten in de decennia daarna sporadisch van zich horen. In deze krant noemde Rudy Kousbroek in 1989 Onlusten een van de beste boeken van de laatste dertig jaar, en droomde hardop over de mogelijkheden van een verfilming. De passage waarin de majoor bij vloed door terroristen tot zijn hoofd wordt ingegraven in het strandzand sprak tot zijn verbeelding. En toen Salman Rushdie in 2008 The Best of the Booker ontving voor Middernachtskinderen, koos hij Farrell als zijn favoriet, boven andere genomineerden als Pat Barker en J.M. Coetzee. In 2010 kreeg Onlusten, veertig jaar na dato, The Lost Booker Prize toegekend, een troostprijs bedoeld voor de romans die in 1970 niet konden meedingen. Tot een Farrell-hausse leidde het niet. Wel verscheen twaalf jaar later, in 2022, eindelijk een Nederlandstalige uitgave. Rob van der Veer vond met zijn puntgave vertaling onderdak bij de kleine, inmiddels weer opgedoekte uitgeverij Manuzio, en oogstte twee zéér lovende recensies.
Waarom geniet Onlusten zo schandalig weinig bekendheid? In een bespreking van Zadie Smiths laatste, historische roman Charlatan werd Farrell genoemd, maar zijn roem legt het ruim tegen de hare af. Het heeft niet geholpen dat de auteur geen breder oeuvre heeft kunnen uitbouwen, geen uitgebreid netwerk bezat. Hij was naar verluidt niet zo’n warme persoonlijkheid, zijn ironische spot ging ten koste van anderen, zij het altijd met een hoffelijke glimlach. Misschien speelde de originele titel, Troubles, dit oergeestige boek parten. Zo werd niet alleen de onafhankelijkheidstrijd van Ierland (1912-1922) genoemd, maar in de jaren zestig ook de terreur en contraterreur in Noord-Ierland.
Bij Farrell geen sentimentele tegenstelling tussen de goeden en de kwaden, en als lezer word je gaandeweg medeplichtig aan de Engelse overheersing gemaakt. Simpelweg omdat het perspectief bij de heersers ligt, die vol ongeloof blijven over de haat die ze oproepen. Ze hebben toch het beste voor met de lokale bewoners?
Onlusten is een Grote Britse Roman – een van de beste die er na de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. De (anti)held gaat uiteindelijk ten onder aan zijn eigen wellevendheid. Hij lijkt minstens zo beducht voor zijn eigen gevoelens als voor de mortieren die hij in de loopgraven op het Europese vasteland te verduren kreeg. De zinnen rollen en ruisen als de golven die bij het Majestic op de rotsen kapotslaan, terwijl de contouren van de plot langzaamaan zichtbaar worden – wat blijft er over als je na bijna vijfhonderd bladzijden bij het abrupte einde aanbeland bent? Opnieuw beginnen.