Italiaanse roman over een grootmoeder, een vrijgevochten moeder en haar dolende dochter

De roman Iedereen slaapt in de vallei is heel veel tegelijkertijd; een cri de coeur uit een benauwd dorp met veertig huizen in een ‘nauwe kloof’ in het noordoosten van Veneto, een terugblik op de vrije jaren zeventig waarin verveelde jongeren in hun eigen wereld leefden en een zoektocht naar een moeder die ondanks alles de boel bij elkaar probeerde te houden.

De Italiaanse schrijver Ginevra Lamberti brengt deze drie vertelvormen moeiteloos samen in deze semi-autobiografische roman waarin ze drie generaties vrouwen beschrijft. In een tijdsbestek van zo’n zeventig jaar volgen we in flashbacks de zeer katholieke grootmoeder Augusta (geboren omstreeks 1926), haar vrijgevochten dochter Costanza (1956) en ook de dolende kleindochter Gaia (1985). Het gevaar van zo’n slingerende tijdlijn is dat de lezer de draad kwijt raakt, maar Lamberti houdt de lezer bij de les door steeds terug te gaan naar de oorsprong van het verhaal. Begint de roman bijvoorbeeld met de terugkeer van de tiener Costanza die een paar dagen van de aardbodem was verdwenen, dan komt Lamberti er na enkele hoofdstukjes op terug waarom Costanza uit huis was gevlucht. Zo ontrolt zich van achter naar voor een Italiaanse familiegeschiedenis die er niet om liegt.

Stamboom van een vallei

Om dwaling te voorkomen voegde Lamberti (1985), van wie niet eerder werk is vertaald, ook een stamboom toe met namen van de personages uit de roman. Geen doorsnee genealogische boom waarin iedereen familie van elkaar is, maar een boom waarin Lamberti ook vriendinnen of buren heeft opgenomen. Het is hierdoor eerder een stamboom van de vallei geworden. Ook liet Lamberti de achternamen weg omdat ‘een achternaam wil zeggen dat je bij iemand hoort’. En dat willen de meeste personages juist niet – die ontvluchten liever hun familie of het leven in de vallei.

Wat is er dan zo mis met die plek? Vooral het ontbreken van daglicht (‘in de vallei wordt het begin en het einde van de dag altijd onthoofd door de bergen’) en de eeuwige kou (‘Alleen in de uren dat het stopt met regenen kun je even de illusie hebben dat je botten de kans krijgen om warm te worden’) breekt de mensen op. Ook is er is nauwelijks sprake van vooruitgang, zelfs de telefoon weet de huizen niet te bereiken.

Lamberti deed ruim een jaar onderzoek naar hoe het leven vroeger was in het ‘gele huis’ waar iedereen uit vertrekt en steeds weer terugkomt. Het meest lijkt ze gesproken te hebben met haar eigen moeder, die model staat voor het personage Costanza, want die draagt het verhaal. Lamberti toont zich een meester in het typeren van de personages. Costanza wordt opgevoed door haar strenge liefdeloze ouders Augusta en Tiziano. Haar vader had liever een zoon gehad en krijgt geen contact met zijn dochter. Lamberti heeft maar een paar zinnen nodig: ‘Toen hij naar dat halve lachje keek op de eerste foto’s die van haar zijn gemaakt toen ze twee, vier, acht jaar was, meende hij al te kijken naar iemand die lief wilde zijn zonder dat het haar lukte, naar het halve lachje van iemand die alles kapot wilde maken. Het probleem van Costanza is, denkt hij, dat ze zo schriel als een kind is, maar zo sterk als een kerel’.

Je begrijpt al beter waarom Costanza wegloopt van huis, liever met vriendin Livia door Italië zwerft en met een vast groepje aan het blowen is op de trappen voor de spaarbank. Tijdens vakantiewerk in Cortona ontmoet ze de oudere Claudio, met wie ze een verhouding krijgt, en dan begint het alles overstijgende verhaal waarnaar Lamberti op zoek is: hoe de aan heroïne verslaafde Claudio in een ontwenningskliniek in Rome terechtkomt en Costanza daar ook gaat wonen.

Waar bestond hun liefde uit (‘hij was een lastpak maar ook onweerstaanbaar’) en hoe konden ze hun in de kliniek geboren dochter in bewaring geven aan de grootmoeder? De kliniek wordt in de roman nergens met naam genoemd maar van Lamberti is bekend dat zij onder dezelfde omstandigheden – beide ouders zaten in een afkickkliniek – werd geboren. Model voor de in de roman beschreven kliniek, staat de nog steeds bestaande grote Europese afkickkliniek voor heroïneverslaafden San Patrignano in Coriano, beaamt Lamberti in interviews. Verslaafden kunnen er, net als in Lamberti’s roman, gratis behandeld worden, ze leren er een vak en het was elke dag een dringen bij de poort om er toegelaten te worden.

Een van de grote kwaliteiten van Lamberti is de humor waarmee ze die vrije jaren zeventig benadert. Als het over verslaving gaat, weet Costanza de oplossing: verslaafden als Claudio moet je naar de top van een gletsjer brengen en ze daar achterlaten om dag in dag uit het ijs te breken, de hele dag lang, met geen enkel ander doel dan ze bezig te houden. Daarbij was haar vader naast afkickende heroïnehandelaar en onberekenbaar sujet ook een goede verhalenverteller en brulde hij samen met zijn dochter door de vallei: ‘We zitten hier op zes kilometer bochten van het leven’ een zin afkomstig uit het lekker ritmische hitje ‘Coccodrilli’ (1997) van Samuele Bersani.

De overdrachtelijke mist in de vallei wordt door de verhalen van de personages, stap voor stap, generatie voor generatie, opgelost. Rest mij een groot compliment voor vertaalster Manon Smits die de sfeer en de personages in alle verhalen, in die verschillende tijden, voortreffelijk heeft weergegeven.