Is de discussie over de natuur inmiddels niet net zo uitgeput als de natuur zelf?

Er is veel geschreven over onze relatie met de natuur. De boodschap is duidelijk: de aarde warmt op door overmatige CO2-uitstoot, ecosystemen raken uitgeput en we zullen anders moeten omgaan met onze omgeving om de ergste natuurrampen misschien nog af te kunnen wenden. In 2023 publiceerde The Guardian nog een lijst met de ‘10 beste boeken over verbondenheid met de natuur’, om te voorkomen dat we door de grote hoeveelheid literatuur de draad kwijtraken. Talrijke bijdragen van academici, politici en activisten hebben de afgelopen jaren geresulteerd in dit inmiddels weelderig bloeiende onderzoeksgebied. Recent verschenen er twee nieuwe boeken in dit veld; wederom over hoe we om zouden moeten gaan met onze omgeving, met name de natuur.

Allereerst is er Ecoliberalisme. Een veranderverhaal over ware vrijheid door schrijver en academicus Kees Klomp. De premisse is helder: het huidige systeem werkt niet, het kapitalisme heeft ons in de afgrond van de klimaatverandering gedreven en zal dat blijven doen, en er zijn dringend alternatieve vormen van (samen)leven nodig. Volgens Klomp zal er een totale systeemherziening moeten plaatsvinden, anders zijn we niet opgewassen tegen wat hij de permacrisis noemt: de opeenhoping van crises op het gebied van klimaat, politiek en economie. Dit klinkt erg bekend, en hiermee zijn we meteen aangeland bij het eerste probleem met Ecoliberalisme: staat er wel iets nieuws in, en worden bestaande ideeën wel fatsoenlijk geciteerd?

In de eerste instantie lijkt het er niet op. Dit is bijvoorbeeld af te lezen aan de manier waarop Klomp het begrip ‘permacrisis’ presenteert als tegenhanger van het woord ‘polycrisis’, dat volgens hem geen recht doet aan de voortdurende aard van de crisis: „Ik zou zelf liever van een permacrisis willen spreken. En die is onoplosbaar.” Alles goed en wel, maar dit idee is niet van Klomp zelf. Gordon Brown, Mohamed A. El-Erian en Michael Spence publiceerden in 2023 het boek Permacrisis, waar Klomp niet naar verwijst. Dit voorbeeld staat niet op zichzelf: meerdere ideeën en begrippen worden gebruikt zonder goede verwijzingen naar de bron.

Seksistische theorieën

Dan: van ideeën die Klomp wel goed aanhaalt, rammelt de uitleg nogal. Ten eerste worden de begrippen ‘meenteconomie’ en ‘commonisme’ te snel en te oppervlakkig besproken. Deze twee woorden verwijzen beide naar een economisch model dat niet op een markt is gebaseerd, maar op een ‘meent’ of ‘common’: een verzameling bestaansmiddelen die door iedereen wordt beheerd en gedeeld. Zijn deze twee begrippen gewoon vertalingen van elkaar? Lang weten we het gewoon niet. Pas halverwege het boek stelt Klomp dat „de participatieve meenteconomie het economische model is dat hoort bij het commonisme”. Veel wijzer worden we hier ook niet van en dat is jammer, aangezien beide begrippen veelvuldig worden gebruikt om een economisch alternatief voor het kapitalisme aan te duiden.

Ten tweede bouwt het boek grotendeels voort op het werk van de Duitse econoom E.F. Schumacher. Deze schrijver, Klomps „economieheld”, was berucht seksistisch in zijn theorieën. Was hij nou alleen een seksist in zijn privéleven, en was hier verder niets van terug te zien in zijn werk, dan lag het misschien anders. Maar de stelling dat vrouwen geen werk buitenshuis nodig hebben komt rechtstreeks uit Small is Beautiful (1973), Schumachers bekendste werk, waar Klomp veelvuldig uit citeert. Klomp benoemt dit niet en geeft hiermee een incompleet beeld van zijn ‘economieheld’ en diens werk. Voor een schrijver die voor „gelijkwaardigheid van alle levensvormen” pleit valt dit eigenlijk niet goed te praten. Het is allemaal ontzettend jammer, want Klomp heeft duidelijk het hart op de juiste plaats. Het idee van een betere wereld wordt echter grotendeels verduisterd door de slordige uitwerking ervan.

Het monnikenbestaan

In Thuiskomen in de wildernis. Wat ecospiritualiteit ons kan leren verkent Jason M. Brown een meer persoonlijke invalshoek ten opzichte van het thema natuur. Het boek is gebaseerd op verslagen van Browns tijd in verschillende monnikenkloosters, waar hij voor zijn promotieonderzoek aan de Universiteit van Brits-Columbia een tijd doorbracht. De gesprekken met de monniken en Browns indrukken van de kloosters en hun tuinen worden vervolgens in verband gebracht met ecospiritualiteit: een respectvolle en bezinnende manier van omgaan met de natuur en de plaats waar je woont. Brown verkent wat we kunnen leren van monniken (en nonnen, maar Brown verbleef als man slechts bij monniken en benoemt dat ook). Het langzame leven, geluk vinden in de stilte en diep respect voor de natuurlijke omgeving zijn inspirerende lessen van het kloosterleven die uit de eerste hand met de lezer gedeeld worden.

Bij de minder persoonlijke en meer filosofische uiteenzettingen kabbelt het relaas af en toe wat heen en weer. Verschillende denkers worden in schijnbaar willekeurige volgorde aangehaald, en het eindpunt is steeds een variant van ‘we moeten meer eerbied hebben voor de natuur en eenvoudiger leven’. Door het interessante inkijkje in het monnikenbestaan en de lessen die we van kloosterordes kunnen leren is Thuiskomen in de wildernis echter zonder meer leuk om te lezen. Desondanks kunnen we ons blijven afvragen: voegt dit boek iets nieuws toe aan het veld, of is de discussie inmiddels net zo uitgeput als de natuur?

Wat Brown wél toevoegt en wat bij Klomp ontbreekt, is een duidelijke uiteenzetting van ideeën die weliswaar niet nieuw zijn, maar wel het verkennen waard. Na het lezen van Thuiskomen in de wildernis weet je een stuk meer van wat theologie en kloosterordes ons kunnen leren over de natuur, inclusief kennis van de juiste bronnen. Voor veel seculiere lezers is dat toch een toevoeging aan het inmiddels bekende idee dat wij mensen, nu in de woorden van Brown, „onze plaats hebben binnen deze fragiele aardse gemeenschap”, en die gemeenschap misschien iets serieuzer moeten nemen.