‘Ieder verhaal begint ergens. Vaak is het voordat het begint al begonnen. Het verhaal van Eliza is dat ook, allang.” Dat Annet Schaap het tweede hoofdstuk van haar langverwachte nieuwe kinderboek Krekel zo begint, is geenszins toevallig.
Natuurlijk, je kunt de zinnen lezen als het subtiele commentaar van een alwetende verteller op de filmische openingsscène in medias res, waarin we het meisje Eliza (11), verkleed als jongen, een morsig tattoowinkeltje zien binnengaan om de vijf namen van haar verdwenen oudere broers op haar been te laten zetten. Maar met het woordje „allang” verklapt Schaap dat haar verhaal over Eliza is terug te voeren op een nog ouder verhaal. Welk dat is, is niet moeilijk te raden. Niet voor niets is het eerste van de drie motto’s van Krekel afkomstig uit ‘De wilde zwanen’, een van de sprookjes van Hans Christian Andersen die Schaap zo koestert: „Vanwege de mooie droefheid”, vertelde ze indertijd in deze krant. En omdat ze je „meer dan een verhaaltje” vertellen.
Van een bestaand verhaal een nieuw verhaal maken, dat kan Schaap uitzonderlijk goed, zo bewees ze acht jaar geleden met Lampje – haar met alle denkbare prijzen overladen kinderboek waarmee ze succesvol debuteerde en dat duidelijk een variatie op ‘De kleine zeemeermin’ is. Maar met Krekel heeft ze het zichzelf niet makkelijk gemaakt: ‘De wilde zwanen’ is nogal onbekend. Bovendien is de symboliek in Andersens sprookje over de vrome Elisa die een lange lijdensweg moet ondergaan alvorens ze haar in zwanen omgetoverde broers en zichzelf kan verlossen van de vloek van hun stiefmoeder, lastig te doorgronden.
Zeker, je hoeft niet alles te begrijpen om op sleeptouw genomen te worden. Maar de brandnetelhemden die Eliza net zoals in Andersens origineel zwijgend en tot bloedens toe voor haar vermiste broers breit om ze te kunnen redden (haar vreemd genoeg indirect ingegeven door haar kwade stiefmoeder), prikken ook de lezer enigszins. Is Eliza een soort schikgodin die de levensdraad van haar broers spint? Of…? Ja, wat drijft haar nou eigenlijk?
Gelukkig heb je voordat Eliza haar plotselinge ingeving krijgt voor haar brandnetelhandwerk, al van vele pagina’s voortrazend avontuur kunnen genieten. Want Schaap kan schrijven, daaraan hoeft niemand te twijfelen. Neem alleen al die ijzersterke, sfeervolle openingsscène die je direct mee terugvoert naar de zee en het groezelige vissersplaatsje tussen de duinen met verderop de vuurtoren waar ook Lampje begon, en die je subtiel doet meevoelen met het grote gemis dat Eliza ervaart als ze de namen van haar broers op haar been laat tatoeëren. „Elke letter doet pijn als hij met de naald onder haar huid wordt geschreven”, schrijft Schaap. Maar: „Het is goed dat het pijn doet. Want het dóét ook pijn.”
Na Eliza’s bezoek aan het tattoowinkeltje ontvouwt de spannende plot zich vervolgens in rap tempo. Het meisje en haar jongste broertje Krekel blijken te zijn gevlucht uit hun ouderlijk huis, omdat het ze daar aan liefde ontbreekt. Hun moeder is bij Krekels geboorte overleden. Hun welgestelde vader, een spoorwegmagnaat, doet alsof het jongetje niet bestaat en heeft zich op een kermis laten betoveren door „veel donker haar, een rode jurk, een wit gezicht.” Zij is een aasgier, een heks, want „stiefmoeders zijn altijd heksen, dat weet iedereen”, verwijst Schaap speels naar het sprookjescliché. Dus als Eliza’s broers op een dag zomaar verdwenen zijn, verdenkt ze haar stiefmoeder van toverij.
Met Krekel in haar kielzog neemt ze de benen naar het havenplaatsje, om te kunnen aanmonsteren op een vissersschip dat ze naar de Witte Kliffen zeilt. Op die mysterieuze plek aan de andere kant van de grote zee hopen ze de broers te zullen terugvinden.
Gammel schip
In sprankelende dialogen en beeldende zinnen die over de pagina’s rollen, brengt Schaap haar personages ondertussen tot leven. Of het nu de naar „ouwe vis en zoute pies” stinkende schipper Berg is die de kinderen uiteindelijk meeneemt op zijn gammele schip De Zeemeid, of de stiefmoeder die van haar vader als kind van alles de schuld kreeg, en slaag: Schaap geeft ze allemaal een eigen stem. Maar het meest aan Eliza en Krekel. Terwijl de gebeurtenissen zich opstapelen zie je het meisje veranderen van een onzeker, welopgevoed meisje dat altijd te klein was om mee te doen met haar broers in een moedige durfal, die echt alles doet om haar tocht te volbrengen: „Haar ogen star als een kompas, met een naald die één kant uitslaat: Daarheen.”
Ook Krekel maakt een interessante ontwikkeling door. Ongewenst door zijn vader en zich schuldig voelend voor de dood van zijn moeder gaat hij aanvankelijk als „een schimmetje, een dingetje”, in de bijtende woorden van zijn vader, sluipend door het leven. Dat verandert als hij bij het engelenbeeld waar zijn moeder begraven ligt in een denkbeeldig gesprek met haar raakt. „Er is niets wat je anders had kunnen doen dan er zijn”, stelt ze het kind gerust. „En je kunt je niet blijven verstoppen.”
Zo gaan in Krekel net als in Lampje spanning en ontroering knap hand in hand. En er zijn trouwens meer parallellen. Het gevoel van schuld en onvrijheid waarmee Krekel en Eliza worstelen ligt dicht bij dat van Lampje (ook moederloos achtergebleven met een bedroefde, afwezige vader), en dat van de zeemeerjongen Edward (door zijn vissenstaart ook gedwongen zich voor de buitenwereld te verstoppen).
De tocht van Eliza en Krekel naar de Witte Kliffen waar volgens schipper Berg „de nergensthuizers, de gevleugelden, de aanspoelers, en de halven…, nou ja, je weet wel” wonen, is zo bezien een tocht naar een plek waar ze vrij en zichzelf kunnen zijn, zonder aan andermans en andervrouws verwachtingen te hoeven voldoen. Al geeft Schaap je bij monde van schipper Berg evengoed treffend mee dat het onbestemde verlangen dat diep in ons allen zit daarmee nooit zal verdwijnen: „Zodra je daar bent, wordt daar hier. En hier wordt weer daar.”
Juffrouw Amalia
Eliza’s vrijheidsstrijd is ook een vrouwenstrijd. Zij is de door haar vader gewenste dochter „voor de gezelligheid” naast zijn stoere zoons. Maar ze wil meer dan „braaf haar huiswerk doen en aardig zijn voor iedereen”. Die traditionele man-vrouwtegenstelling en feministische ondertoon legt Schaap er soms wat dik bovenop. Vooral wanneer de uit Lampje oude bekende juffrouw Amalia haar intrede doet. De zorgzame juf die Lampje bij haar getroebleerde vader weghaalde, voldoet werkelijk aan alle clichés van de oude vrijster: knokig, ernstig, met een schelle stem. Dat ze zo geworden is, is trouwens niet toevallig: een broertje dat jong overleden is, en ouders die het verdriet voor haar wegstopten. Schaap laat dat verleden vernuftig terugkomen wanneer Krekel onverwachts in haar leven komt.
Kinderen zullen hoe dan ook smullen van zo’n klassiek kinderboekenpersonage. Vooral door de aanschouwelijke taal waarin Schaap juffrouw Amalia neerzet. Heerlijk bijvoorbeeld is haar typering van Amalia in de trein: „Stram rechtop stuitert ze mee met het ritme van de rails en kijkt strak naar buiten.” Slim van Schaap bovendien: als prototype van deugdzaamheid is Amalia perfect om het ongeloof af en toe op te schorten. Zo wuift ze de „stotterende wilde verhalen” van Krekel „over broers die vogels zijn en dat Eliza daarom breit” vanzelfsprekend weg: „Allemaal onzin natuurlijk. Kindersprookjes.”
Amalia’s opmerking is niet alleen een speelse knipoog naar Andersen. Schaaps breed opgezette sprookjesavontuur leunt op veel meer grote namen uit de kinderboekencanon: de hondjes Uk en Bur van schipper Berg verwijzen naar het werk van Wim Hofman, het sprekende Jezusbeeld waarmee juffrouw Amalia licht ironische gesprekken voert lijkt zo te zijn weggelopen uit Het boek van alle dingen van Guus Kuijer en De Zeemeid is direct verwant aan De Nooitlek uit Paul Biegels Kleine Kapitein.
De meeslepende tocht over de beukende zee, de reuzengolf die het wonderlijke gezelschap op schipper Bergs bootje moet doorstaan, het eeuwige verlangen naar daar waar je niet weet wat je zult vinden, en de op de golven meedansende taal kunnen worden gezien als een eerbetoon aan de meesterverteller met het rovershart. Tegelijkertijd roept het de binnen de literatuur relevante vraag op: wat is de waarde van originaliteit?
Lees ook
‘Woede is een onderschatte emotie. Of zeg ik nu gekke dingen? Ga ik te ver?’
Het antwoord van Schaap weten we dus al: „Ieder verhaal begint ergens. Vaak is het voordat het begint al begonnen.” Behalve de immense invloed van Andersen op haar schrijverschap erkent ze met dit uitgangpunt feitelijk ook die van al die andere literaire grootheden. Krekel drijft zogezegd op de zee van de kinderliteratuur. Maar niet stuurloos. Die brandnetels mogen dan prikken, Schaaps navigatiekunst is inventief en volhardend. Ze laat zien: die Witte Kliffen, die bestaan echt. Zolang je er maar in gelooft, in die andere wereld, in die plek waar je vrij en jezelf kunt zijn.
