Het had het meest verregaande stuk AI-wetgeving ter wereld moeten worden. Wet SB 1047 in Californië, waarmee de Amerikaanse staat techbedrijven zou verplichten tot veiligheidstesten voor hun meest geavanceerde AI-modellen. Ondanks een zeer felle tech-lobby leek de wet het te gaan halen. Maar dat was buiten gouverneur Gavin Newsom gerekend.
Newsom sprak zondag zijn veto uit en blokkeert daarmee invoering van SB 1047. Volgens de gouverneur zou de wet innovatie tegenwerken en talent de staat verlaten. Alle grote AI-bedrijven zijn in Silicon Valley gevestigd, het gebied rond de baai van San Francisco in Californië. Dat SB 1047 van tafel gaat is een grote overwinning voor onder meer Meta, Google en OpenAI, die zich fel tegen invoer van SB 1047 hebben verzet.
Waarom is dit nieuws belangrijk? Topwetenschappers vrezen dat AI-modellen zó krachtig worden dat AI-systemen onvoorspelbaar gedrag gaan vertonen. De angst is dat de mens de controle over cruciale systemen, zoals onze energievoorziening, kan verliezen als kunstmatige intelligentie het overneemt. Was SB 1047 ingevoerd, dan waren AI-bedrijven onder meer verplicht geweest om een ‘kill switch‘ in hun systemen in te bouwen, een fysieke schakelaar waarmee een AI-systeem altijd op afstand kan worden uitgeschakeld.
De wet, die volgens Newsom ‘niet ver genoeg ging’ en daarom werd afgeschoten, gaat nu opnieuw naar de tekentafel.
De Californische gouverneur Gavin Newsom sprak zondag zijn veto uit tegen de AI-wet. Foto AP
Het drama van Janesville begint op 2 juni 2008 als afgevaardigde Paul Ryan een telefoontje krijgt van de directeur van autofabriek General Motors, maker van de oer-Amerikaanse Chevrolet. Morgen zal hij aankondigen dat GM de vestiging in Janesville, Wisconsin, gaat sluiten. Ryan is verpletterd, hij roept in wanhoop nog de namen van een paar populaire modellen: „Geef ons dan nog de Cavaliers. De pick-up trucks.” Hij krijgt geen enkele toezegging. „Je verwoest onze stad, dat weet je, hè.”
De sluiting van de fabriek zou Janesville inderdaad verwoesten. Journalist Amy Goldstein vereeuwigde de stad, zijn 63.000 inwoners en de ramp die hen trof als ‘een Amerikaans verhaal’. Janesville werd een symbool voor de neergang van niet alleen de auto-industrie, maar de hele maaksector. Tussen 2000 en 2010 zou de Amerikaanse manufacturing industry 36 procent van haar werkgelegenheid kwijtraken.
Het is de zaaigrond voor de politieke carrière van Trump
Hoe kan de sluiting van één fabriek, al is het een grote, de economie en de sociale samenhang van een hele stad wegvagen? „Omdat de maakindustrie een veel groter effect op de economie heeft dan alleen met haar eigen productie en eigen arbeidsplaatsen”, zegt econoom William Bonvillian, docent aan de Massachusetts Institute of Technology via Zoom vanaf de Amerikaanse oostkust. „Als een paar duizend inwoners hun baan in de GM-fabriek kwijtraken, en hun relatief hoge lonen, dan stellen ze grote aankopen uit. Dan wachten ze met de reparatie van hun dak. Zo raken de dakdekkers hun baan kwijt. Dan sluiten de eerste winkels. Het is een lawine.”
Het slaperige monopolie
Die neergang heeft ook niet-economische gevolgen gehad, zegt Bonvillian: „Het is de zaaigrond voor de politieke carrière van Donald Trump.” In de verkiezingscampagne van 2016 richtte de Republikeinse presidentskandidaat zich tot de arbeiders die in de Rust Belt – genoemd naar de vervallen staalfabrieken – hun baan waren kwijtgeraakt. Als hij het heeft over America dat weer -Great moet worden, dan heeft Trump het over de wederopstanding van de maakindustrie die zo onaantastbaar leek in een groot deel van zijn leven. Dat hij de hele wereldeconomie in een handelsoorlog dreigt te storten, is omdat hij denkt dat invoerheffingen deze blue-collar banen kunnen terugbrengen.
Hoe is het zover gekomen met de Amerikaanse maakindustrie? Valt de neergang te keren? En zijn Trumps invoerheffingen werkelijk de sleutel voor een renaissance?
In 1923 rolde de eerste Chevrolet in Janesville van de lopende band. De fabriek moest in de grote crisis van de jaren 30 één jaar sluiten. Maar daarna heropende ze en steeg met de hele Amerikaanse maaksector mee omhoog, geholpen door consequente industriepolitiek van president Franklin Delano Roosevelt. De Tweede Wereldoorlog gaf een nieuwe impuls. „In 1940 beloofde Roosevelt dat de Verenigde Staten vijftigduizend gevechtsvliegtuigen per jaar zouden produceren”, zegt Bonvillian. „Iedereen dacht dat-ie gek was. We maakten duizend toestellen per jaar. Maar in 1943 waren het er vijftigduizend.”
Na de overwinning van de geallieerden stonden de VS eenzaam aan de top van de wereldproductie, zegt economisch historicus aan de universiteit van Florida Sean Adams aan de telefoon. In 1945 produceerde de staat Pennsylvania in zijn eentje meer staal dan de vooroorlogse industriële grootmachten Duitsland en Japan tezamen.
Vanaf het begin was de maakindustrie de bakermat van technologische vernieuwingen, zegt Bonvillian, zoals de lopende band of gestandaardiseerde, machinematig gefabriceerde onderdelen. De fysieke verknoping van productie en innovatie was een belangrijke factor in de Amerikaanse groei.
Maar hun onaantastbare positie maakte de Amerikanen zelfvoldaan, zegt Sean Adams. „Deze naoorlogse periode wordt wel het ‘slaperige monopolie’ genoemd. Overheid, vakbonden en bedrijfsleven hadden een stilzwijgende afspraak waarbij de arbeiders tevreden werden gehouden met hoge lonen, veel vrije dagen en geweldige secundaire arbeidsvoorwaarden. Sommige bedrijven beloonden hun werknemers met vakantiehuisjes.”
De lonen zouden in de auto-industrie, beschermd door vakbond United Auto Workers, altijd hoog blijven, hoger dan voor ander laaggeschoold werk. In het laatste jaar dat de fabriek in Janesville draaide, bedroeg het instaploon 28 dollar per uur. Het minimumloon in de staat Wisconsin was (en is nog altijd) 7,25 dollar.
De ideologie van de vrijhandel
De neergang voltrok zich gestaag, met een paar grote schokken. Historicus Adams plaatst drie ijkpunten: ten eerste de oliecrisis van 1973. Na de Tweede Wereldoorlog hadden de VS hun verslagen tegenstanders Japan en Duitsland overeind geholpen. Terwijl de economische reus Amerika lag te dommelen, bouwden zij hun industrie op. Toen de oliecrisis de benzineprijzen met bijna een kwart verhoogde, concurreerden de zuiniger Japanse modellen de Amerikaanse sleeën weg.
Er gebeurde nog iets anders, zegt Bonvillian. De Amerikaanse maakindustrie bleek een hele vernieuwingsslag te hebben gemist die ze ook niet zou inhalen. De VS waren heer en meester van de massaproductie, de Japanners werden de leiders in kwaliteitsproductie. En intussen was door innovatie van voornamelijk het Amerikaanse ministerie van Defensie de IT-revolutie losgebarsten „Toen hebben we het er maar bij laten zitten wat de maakindustrie betreft”, zegt Bonvillian.
Tweede ijkpunt: 1995, toen de Wereldhandelsorganisatie WTO werd opgericht. Dat was de bezegeling van een kapitalistische ideologie, die van de vrijhandel, zegt Adams. De Democratische president Bill Clinton en zijn belangrijkste economische adviseur Robert Reich – onder meer bekend van het boek met de programmatische titel The Work of Nations: Preparing Ourselves for 21st Century Capitalism – zetten volop in op de high-tech economie. Adams: „Reich stelde dat de toekomst van de Amerikaanse economie niet langer in de fabriek lag, niet langer van de lopende band afhing.”
Dat zou enorme consequenties hebben, zowel voor de maakindustrie als voor de arbeiders. Het zette de grens wagenwijd open voor bedrijven – niet om de VS binnen te komen, maar om er te vertrekken. De hoge lonen uit de maakindustrie waarop de welvaart van de Amerikaanse middenklasse was gebaseerd, werden verruild voor lage lonen in andere landen en hoge winsten voor de bovenklasse. De middenklasse werd vanaf dat moment naar de onderklasse geduwd, want de belofte dat onderwijs en omscholing de voormalige arbeiders en hun kinderen zouden klaarstomen voor hoogbetaalde banen in de tech-sector, werd nooit waargemaakt. Ze kregen er veel lager betaalde banen in de dienstensector voor terug.
In de ideologie van Clinton (en George W. Bush en tot op zekere hoogte ook Barack Obama) was het niet erg dat de industriële werkgelegenheid van staal tot textiel naar lagelonenlanden verdween. De tech-industrie en de dienstensector moesten voortaan de economie dragen. „De voordelen van lage prijzen voor consumenten zouden het banenverlies meer dan goedmaken, was de gedachte”, zegt Bonvillian.
De toverstaf
Het derde ijkpunt wijst vooruit naar de handelsoorlog van president Trump: het moment waarop China wordt toegelaten tot de WTO, in 2001. Het moment waarop technologiebedrijf Apple besluit zijn spullen in China in elkaar te zetten. En omdat Apple met zijn succes de markt domineert, denken andere bedrijven dat dit de gouden formule is. „In 2001 is de nagel in de doodskist van de Amerikaanse maakindustrie geslagen”, zegt Sean Adams.
In de kwart eeuw sindsdien hebben de VS en China van plaats gewisseld, zegt William Bonvillian. „Eerst waren de VS goed voor zo’n 35 procent van alle producten wereldwijd, en lag China ver achter. Nu produceert China 31 procent van alle goederen en de VS 16 procent.”
Volgens Bonvillian zag president Obama het probleem wel. Hij richtte een reeks economische instituten op om de maakindustrie te stimuleren. Ook Biden voerde wetten door ter bescherming van de Amerikaanse productiesector – ook om strategische redenen, om voor vitale sectoren niet afhankelijk te zijn van een buitenlandse rivaal als China. Hij investeerde in de chipindustrie, in biotechnologie en in infrastructuur.
Barack Obama voert in 2008 als senator campagne voor de Democratische nominatie in een General Motors-fabriek. Foto Bruce Bernstein/NBC NewsWire
In 2016 pareerde Obama, als scheidend president , de vraag van een metaalarbeider in Indiana. Die vroeg: „Ik vraag me af: wat blijft er eigenlijk over voor ons? Al onze banen zijn verdwenen.” En Obama, in hemdsmouwen, de handen in de zakken, antwoordde: „In feite zijn er in mijn ambtstermijn meer manufacturing jobs bij gekomen dan ooit sinds de jaren 90.” Hij vertelde dat hij als president had geprobeerd te onderhandelen met handelspartners om hun lonen te verhogen. Dat hij voor de mensen die net hun baan waren kwijtgeraakt, scholing had georganiseerd, om ze te trainen voor een baan in de nieuwe sectoren die in de VS opkwamen. „Want sommige van die banen uit het verleden komen domweg nooit meer terug.”
Over het hoofd van de arbeider richtte Obama zich tot Trump, die als kandidaat beloofde al die banen terug te brengen. „Hoe dan”, zei Obama. „Heb je soms een toverstaf?” Het antwoord van Trump: ja, die heb ik. Voor hem is de invoerheffing de toverstaf.
In Trumps eerste termijn (2017-2021) was daar weinig van te merken. Ook voordat de coronapandemie een diepe deuk sloeg in de werkgelegenheid – 1,3 miljoen banen in de maakindustrie foetsie van maart naar april 2020 – was er al nauwelijks beweging in de werkgelegenheid in deze sector, terwijl het in het algemeen met de Amerikaanse economie goed ging.
Econoom William Bonvillian is niet pessimistisch. „Er ligt nog altijd een stevige basis onder de Amerikaanse maakindustrie, die goed is voor 11 procent van het bruto nationaal product, voor 20 procent van de investeringen en 70 procent van zakelijke research & development.”
In een artikel uit 2023 somt hij tien stappen op die moeten worden gezet om een succesvolle industriepolitiek te voeren, van directe overheidsinvesteringen tot onderwijs en de inzet van overheidsinstituten voor technologische ontwikkeling.
En Bonvillian zegt erbij dat een vorm van handelspolitiek onontbeerlijk is voor elke mogelijke remedie tegen de neergang van de maakindustrie. Betekent dit dat hij de invoerheffingen van president Trump als een deel van de oplossing ziet? Hij zucht. „Als je invoerheffingen inzet als een operatiemes, zeker. In heel specifieke sectoren, gericht op heel specifieke landen. Trump gebruikt invoerheffingen als een knuppel. Zinloos.”
Een paar mannen in werkplunje zitten aan hun full English breakfast. In het Dandi’s Café, op het industrieterrein pal naast British Steel, schuiven ze de laatste happen eieren, bonen in tomatensaus en aardappelkoekjes op hun vork. Als ze straks naar buiten stappen, zien ze de grote koeltorens van de staalfabriek een paar honderd meter verderop liggen.
Debbie Malkin is de manager van Dandi’s en ze vertelt hoe spannend de afgelopen weken zijn geweest hier in Scunthorpe, een fabrieksstadje in het midden van Engeland. „De jongens die hier kwamen eten, vroegen zich hardop af of ze hun salaris nog wel zouden krijgen.” Ze merkte ook dat ze minder aanloop had. „Klanten bleven weg omdat ze niet zeker wisten of ze volgende maand nog wel werk zouden hebben.”
Vorige week heeft de Labour-regering in allerijl de controle over British Steel overgenomen van het Chinese staalbedrijf Jingye. De fabriek in Scunthorpe is de laatste van het Verenigd Koninkrijk die hoogwaardig nieuw staal maakt, in plaats van circulair staal uit oude schroot. Maar British Steel leed verlies, al jaren. De afgelopen weken bleek dat de Chinese eigenaren hun bestellingen voor nieuwe grondstoffen wilden annuleren en hun betalingen niet meer voldeden. Jingye was van plan om de twee hoogovens te sluiten.
Spoedwetgeving
Het risico was reëel dat de hoogovens, eenmaal afgekoeld, niet meer goed aan de gang te krijgen zouden zijn. Daarom besloot de regering tot spoedwetgeving. Het Lagerhuis werd teruggeroepen van het paasreces en minister van Handel Jonathan Reynolds nam de leiding bij British Steel over. Afgelopen dinsdag kwam minister Reynolds persoonlijk kijken hoe in de haven vlak bij Scunthorpe ladingen steenkool vanuit een schip in vrachtwagens werden geladen en naar de fabriek gereden. De hoogovens konden blijven draaien.
Ondanks die eerste grote opluchting, zegt Debbie Malkin, zitten werknemers en andere inwoners van Scunthorpe nog steeds in onzekerheid. De regering heeft nu de dagelijkse leiding over British Steel, maar heeft nog niet officieel besloten of de fabriek wordt genationaliseerd en de overheid dus het eigenaarschap helemaal overneemt van Jingye. Malkin: „Tot definitief duidelijk is wat er gebeurt, blijft het vooruitzicht beangstigend voor velen. Op de een of andere manier moet British Steel openblijven, anders wordt Scunthorpe een spookstad. Wij en veel andere bedrijven zouden dan ook moeten sluiten.”
Het fabrieksterrein van British Steel ligt aan de oostkant van Scunthorpe en is bijna net zo lang als het stadje zelf. De lokale economie is voor een groot deel afhankelijk van de staalfabriek. Veel kleine en middelgrote bedrijven zijn onderdeel van de toeleveringsketen. In de hoogtijdagen van de Britse staalproductie in de jaren zestig werkten bijna 26.000 man op het terrein. Maar technologieën verbeterden, machines vervingen mankracht en nu zijn er nog ongeveer 2.700 werknemers over. De fabriek levert staal voor bijvoorbeeld spoorwegen, vliegtuigen, voetbalstadions en grote bouwprojecten.
Een bord met de tekst ‘Red onze staal’ bij een van de hoogovens van British Steel in Scunthorpe. Foto Darren Staples/AFP
Probleem voor de regering is dat de staalfabriek al jarenlang verlies draait. Volgens de huidige eigenaar ligt dat verlies zelfs rond de 700.000 pond (ruim 840.000 euro) per dag. Sinds de privatisering eind jaren tachtig had British Steel een handvol eigenaren, maar geen van hen lukte het om de fabriek structureel winstgevend te maken. De internationale concurrentie is groot en de energieprijzen liggen in Engeland veel hoger dan in andere landen. Die grote concurrentie is overigens ook een probleem voor de Nederlandse fabriek van Tata Steel in IJmuiden: daar kondigde de eigenaar eerder deze maand een grote ontslagronde aan.
Waarom doet de Britse regering dan toch zo’n reddingspoging? Strategische en geopolitieke overwegingen spelen mee. Internationaal gezien werden protectionistische neigingen de afgelopen maanden sterker na de herverkiezing van Donald Trump in de VS en de instabiliteit als gevolg daarvan. Een ‘eigen’ productie van nieuw en sterk staal zien veel landen als cruciaal voor de veiligheid van hun inwoners. Europa-breed gaan landen weer meer geld uitgeven aan defensie, aan de productie van tanks en schepen.
Alles in China besloten
Zonder British Steel zou het Verenigd Koninkrijk het enige land zijn van de G7, een groep van zeven belangrijke industrielanden, dat zelf geen hoogwaardig staal meer zou produceren. In die andere G7-landen is de staalsector relatief gezien toch al flink groter dan in het VK. „Het laat zien dat we ergens iets missen, dat we het beter moeten doen”, zei de Britse minister Reynolds eind vorig jaar al. Labour trok toen 2,5 miljard pond (ruim 3 miljard euro) uit voor investeringen in de staalindustrie. Van dat geld worden nu de kosten voor de deze week aangeleverde grondstoffen in Scunthorpe betaald.
Veel werknemers hopen en verwachten dat de regering binnenkort besluit om British Steel te nationaliseren en dat Labour een privaat bedrijf bereid vindt om méé te investeren om de fabriek weer winstgevend te krijgen. „Geen van onze eigenaren deed de afgelopen jaren de investeringen die nodig waren. Nu moeten we laten zien dat wij hier goede kwaliteit staal kunnen maken, aan de overheid en aan de belastingbetaler”, zegt Ian Linklater. Hij werkte meer dan 25 jaar bij een van de walsmolens in Scunthorpe. Sinds een paar maanden is hij voltijds vertegenwoordiger van Community, de belangrijkste vakbond in de staalindustrie.
Ian Linklater doet liever niet al te zuur over Jingye, „want ze hebben ons toch vijf jaar lang draaiende gehouden”. Maar het management en de besluitvorming waren traag, zegt hij. „Wij hadden het idee dat alle dagelijkse besluiten in China werden genomen.” En ze moesten geregeld werken met matige kwaliteit cokes, een belangrijke grondstof voor de staalproductie. „Vorig jaar zorgde die slechte kwaliteit ervoor dat een van de twee hoogovens niet meer goed werkte. De temperatuur daalde te hard. Het kostte vier maanden om de oven te fiksen.”
Labour mag het einde van British Steel voorlopig hebben voorkomen, maar de regering heeft zich ook gecommitteerd aan het doel om de Britse samenleving klimaatneutraal te maken, met netto-nul CO2-uitstoot. Deadline is het jaar 2050. De staalindustrie is sterk vervuilend en is verantwoordelijk voor ongeveer 14 procent van de CO2-uitstoot van de maakindustrie in het VK. Traditionele hoogovens stoten veel meer schadelijke broeikasgassen uit dan de nieuwe, elektrische ovens.
Toch ziet Ian Linklater het liefst dat de twee hoogovens openblijven en dat er één of twee elektrische ovens bijgebouwd worden in Scunthorpe. Net zero, dus die netto-nul uitstoot, krijgt wat hem betreft even geen prioriteit. Belangrijker vindt hij het dat British Steel weer genoeg bestellingen voor hoogwaardig staal binnenkrijgt. „Wie weet komt er in de tussentijd nieuwe technologie op de markt waardoor de hoogovens kunnen blijven draaien, maar dan met minder uitstoot.” Jingye kreeg vorig jaar al een vergunning voor de bouw van een elektrische oven, maar liet die plannen voor wat ze waren.
Vier koninginnen
Ook andere inwoners van Scunthorpe vinden verduurzaming minder belangrijk dan hun lokale werkgelegenheid. „Het is goed voor het moreel van Scunthorpe als de staalfabriek openblijft”, zegt John Barber. „En enorm ambitieus doen over net zero heeft geen zin als andere landen daar toch niet aan meedoen.” Met een vriend maakt de vijftiger een wandelingetje door de belangrijkste winkelstraat. De twee vragen zich hardop af welke van de vier hoogovens nu nog in gebruik zijn. „Queen Anne, toch? Of zijn het Vicky en Bess?” De ovens zijn ooit vernoemd naar vier Britse koninginnen: Mary, Anne, Victoria en Elizabeth. Anne en Bess zijn nog in functie.
Als twintiger werkte Barber ook bij British Steel, als uitzendkracht hielp hij een elektricien met klusjes. Fantastisch leuk vond hij het. „De sfeer was geweldig, in die tijd bruiste het hier. Iedereen kon werk vinden bij de fabriek als-ie wilde. Al stelden veiligheids- en gezondheidsvoorschriften toen nog weinig voor. Ik ben deels gestopt vanwege de risico’s voor je gezondheid.” Daarna werkte Barber jarenlang als postbode. Nu zit hij thuis en wacht hij op een operatie aan zijn voet zodat hij weer aan het werk kan.
Bruisend is Scunthorpe niet bepaald meer te noemen. In de winkelstraat wisselen barbierszaken, goedkope drogisten, wedkantoren en dichtgetimmerde ruiten elkaar af. De belangrijke rol van British Steel voor het stadje is wel nog zichtbaar. Pubs hebben namen als Queen Bess, Smoke and Iron en de Iron Forge, de IJzersmederij.
Bij het lokale uitzendbureau hangen vacatures voor kiepwagenchauffeurs die ladingen steenkool over het fabrieksterrein moeten rijden, en voor operationeel medewerkers die kleine kranen en vorkheftrucks kunnen bedienen. Salaris: omgerekend tussen de 16 en 22 euro per uur. Scunthorpe heeft in vergelijking met de rest van Engeland veel praktisch geschoolde arbeiders en inwoners zonder kwalificaties. Er wonen weinig managers en juist veel mensen die machines bedienen en lopendebandwerk doen.
Nigel Farage stookt
Het ingrijpen van Labour om de grondstoffen op tijd bij British Steel te krijgen en het spoedberaad in het Lagerhuis vorige week werden in de Britse media en door de vakbonden over het algemeen positief onthaald. Binnen de partij waren leden opgetogen, omdat ze na maanden van zinloze onderhandelingen tussen de regering en Jingye eindelijk iets konden betekenen voor de werknemers en voor de internationale industriële positie van het VK. Labour is nu bijna een jaar aan de macht, maar sindsdien is de economie er amper op vooruitgegaan en heeft de partij weinig concrete succesmomenten gehad.
De Britse premier Keir Starmer deze maand tijdens een ontmoeting met arbeiders van British Steel, nabij Scunthorpe. Foto Peter Byrne/Reuters
John Barber vindt het fijn dat nu eindelijk iets is veranderd voor British Steel. „Al heeft het ze een flinke tijd gekost.” Verder geeft hij Labour er weinig erkenning voor – hij heeft niet veel meer op met Labour of met de Conservatieven, de twee grootste politieke partijen in Westminster. „Die politici zijn allemaal hetzelfde. Ze zitten erin voor hun eigenbelang.” Barber stemde in juli vorig jaar op Reform UK, de populistisch-rechtse partij van professioneel politiek relschopper Nigel Farage. Ook rond British Steel probeerde Farage te stoken. Hij zei dat de plannen van Jingye om de fabriek te sluiten, pure strategie waren van de Chinese Volkspartij. Bewijzen daarvoor had hij niet. „Noem het intuïtie.”
De afgelopen weken gingen allerlei geruchten rond over mogelijke sabotage van Jingye. Ze hadden Chinees staal willen verkopen onder de Britse vlag, ze hadden de productie van het Britse spoor naar China willen verplaatsen, ze zouden alle winst naar China hebben weggesluisd. Minister Reynolds (Handel) zei kort na het besluit om de controle over British Steel op zich nemen dat hij „persoonlijk geen Chinees bedrijf meer in onze staalsector zou willen”. Van die opmerking kwam hij later terug. Labour probeerde de afgelopen maanden juist om de relatie met China te verbeteren, omdat het VK investeringen in de economie goed kan gebruiken.
Binnen de Britse politiek, ook binnen regeringspartij Labour, gaan nu stemmen op voor een breder onderzoek naar Chinese investeringen in sectoren die van strategisch belang zijn. Zoals een Lagerhuislid van Labour tegen dagblad The -Guardian zei: „Economische veiligheid kan niet langer bijzaak zijn. Sommigen die hier investeren, zijn op zoek naar meer dan alleen winst – ze zoeken macht over ons land.”
In de handelsoorlog die zich ontspint tussen de Verenigde Staten en China vallen de maatregelen rondom een handelsstroom extra op: kritieke grondstoffen, zoals zeldzame aardmetalen, die belangrijk zijn voor onder meer de auto- en luchtvaartindustrie. En ook Europa wordt in deze strijd meegezogen.
Nadat de Amerikaanse president Donald Trump begin april enorme heffingen had aangekondigd op Chinese producten, sloeg China terug door de export van zeven aardmetalen aan banden te leggen. Geen heffingen dus, maar concrete exportbeperkingen, op belangrijke materialen. Opvallend: de beperkingen van China gelden voor export naar alle landen – dus ook naar Europa.
Afgelopen week kwam Trump daar weer overheen. Hij maakte bekend een onderzoek te starten naar hoe de Verenigde Staten minder afhankelijk kunnen worden van het buitenland op het gebied van kritische grondstoffen. Volgens het Witte Huis zijn de VS „zwaar afhankelijk van buitenlandse machten, in het bijzonder niet-bevriende landen, voor deze essentiële materialen”. Specifieke heffingen voor deze materialen waren expliciet een optie – wat grote gevolgen kan hebben voor allerlei sectoren, niet in de laatste plaats de Amerikaanse defensiesector.
1 Wat is er precies aan de hand?
Voor zeven van de in totaal zeventien zeldzame aardmetalen heeft China aangekondigd dat voortaan een exportvergunning nodig is. Voor het invoeren van dat systeem heeft het land naar eigen zeggen tijd nodig, zo’n 45 dagen, waardoor de export op dit moment stilligt. Dat geldt ook voor een aantal magneetsoorten die gemaakt worden op basis van deze aardmetalen.
Het gaat om relatief onbekende namen als lutetium, dyprosium en samarium – maar ze zijn cruciaal in veel productieprocessen. Zo zit lutetium in PET-scanners, dyprosium in motoren van elektrische auto’s, en vinden veel zeldzame aardmetalen hun weg naar defensie-toepassingen, in bijvoorbeeld sensoren en lasersystemen. Omdat de materialen goed tegen grote hitte kunnen, zijn ze aantrekkelijk voor producten die onder extreme omstandigheden moeten functioneren.
Zeldzame aardmetalen zijn een subgroep van wat wel ‘kritische mineralen’ worden genoemd: elementen die voor een enorme reeks producten cruciaal zijn, maar waarvan de winning en verwerking relatief moeilijk is. Je haalt ze niet uit de grond als grote brokken steenkool, maar de materialen zijn vaak met elkaar verbonden en lastig te scheiden. Onder deze noemer vallen ook iets bekendere namen als gallium, grafiet en lithium, die onder meer nodig zijn voor batterijen. Op enkele van deze materialen heeft China al eerder exportbeperkingen ingevoerd.
Die laatste kennen wereldwijd echter meer leveranciers dan China, dat de dominante leverancier is van zeldzame aardmetalen. Zo halen de VS slechts 3 procent van hun lithiumimport uit China, aldus The New York Times.
2 Hoeveel impact heeft dit?
Afhankelijk van hoe China zich de komende maanden opstelt, kunnen de gevolgen groot zijn, voor Europa en de VS. Zeldzame aardmetalen kennen veel toepassingen, met name in de defensie-industrie, de chipindustrie en de auto-industrie. Ze zitten onder meer in F-35 straaljagers en onderzeeboten, vaak in significante hoeveelheden: zo gaat er ruim 400 kilogram aan zeldzame aardmetalen in een F-35. In Amerikaanse media verschenen al snel zorgelijke berichten over de gevolgen voor het Amerikaanse leger, wanneer de productie van defensie-materiaal in het geding komt.
Zit je net aan het einde van je geïmporteerde container, dan kan je fabriek stil komen te liggen
Voor betrokken bedrijven is nu vooral belangrijk hoeveel voorraad ze hebben om de 45 dagen door te komen, zegt Benjamin Sprecher, industrieel ecoloog aan de TU Delft. „Zit je net aan het einde van je geïmporteerde container, dan kan je fabriek stil komen te liggen.” Wel is bekend dat ook het Pentagon beschikt over voorraden van aardmetalen, hoewel niet duidelijk is hoe groot deze zijn.
De vraag is wat er na de 45 dagen gebeurt. Komt de handel dan weer op gang, zij het met exportvergunningen? Blijft China export blokkeren? „Dat is nog onduidelijk”, zegt Irina Patrahau, die voor The Hague Center for Strategic Studies aardmetalen volgt. „Het kan ook zijn dat dit een manier is voor China om even te laten zien welke macht ze hebben.” China maakt nu goed duidelijk dat de schaduw van het land over de Amerikaanse defensiesector hangt.
Als ook op langere termijn de handel beperkt blijft, kunnen er zeker problemen optreden – ook voor Europa, zegt Patrahau. „Denk aan alle geplande windparken, de productie van elektrische auto’s, nieuwe bestellingen voor militaire systemen – die hebben allemaal zeldzame aarmetalen nodig.”
3 Kunnen landen op andere manieren aan deze materialen komen?
Dat is lastig. China heeft verreweg de meeste capaciteit om deze metalen te verwerken, bijvoorbeeld door raffinage: een cruciale stap om het materiaal bruikbaar te maken. Bij sommige aardmetalen „gaat het in feite om een monopolie” op het gebied van verwerking, zegt Patrahau. Ook zeldzame aardmetalen die in Australië gewonnen worden, gaan bijvoorbeeld vaak naar China voor verwerking. „Zomaar een mijn openen is dus geen oplossing.”
In feite komen de zeldzame aardmetalen op aardig wat plekken voor; ondanks de naam zijn ze niet heel zeldzaam. De VS waren een paar decennia geleden nog groot in het winnen en verwerken van zeldzame aardmetalen, maar daar is bijna niks meer van over. De vervuilende en weinig winstgevende productie verdween met name naar China, dat er wel vol op inzette.
De VS hebben zelf één mijn voor zeldzame aardmetalen, in Mountain Pass, langs de snelweg tussen Las Vegas en Los Angeles. Die is goed voor iets meer dan 10 procent van de wereldwijde productie van zeldzame aardmetalen. Maar de verwerkingscapaciteiten van de VS zijn nog altijd erg beperkt, aldus onderzoekers van het Center for Strategic and International Studies (CSIS) in een analyse.
De laatste jaren stromen honderden miljoenen dollars overheidsgeld naar het ontwikkelen en opzetten van een keten voor mineralen- en metalenproductie in de Verenigde Staten, maar deze is nog niet operationeel. Plannen voor een verwerkingsfabriek in Texas lopen al jarenlang vertraging op.
Het kan ook zijn dat dit een manier is voor China om even te laten zien welke macht ze hebben
De Europese Unie kampt met een vergelijkbare afhankelijkheid van China en trage opschaling van eigen verwerkingscapaciteiten. Het Belgische chemieconcern Solvay kondigde na de Chinese maatregelen aan in een Franse fabriek de capaciteit voor verwerking van aardmetalen te willen opschalen, zodat deze in 2030 aan 30 procent van de Europese vraag kan voldoen. Ook heeft de Europese Unie plannen voor eigen mijnen, maar net als in de VS vergen die nog veel tijd.
Industrieel ecoloog Sprecher: „Europa heeft net als de VS als doel om minder afhankelijk te zijn van China voor zijn grondstoffen, maar de individuele lidstaten die dat doel moeten implementeren, blijven lang hangen in onderzoek.”
Wat Sprecher betreft zouden landen ook het ontwerp van producten moeten aanpassen zodat er minder grondstoffen nodig zijn. „Vaak zijn alternatieve ontwerpen mogelijk. Je kan een magneet hittebestendig maken met het dysprosium, waar China nu een exportverbod op heeft ingesteld. Maar je kan ook de koeling rondom de magneet verbeteren, waardoor je het dysprosium helemaal niet meer nodig hebt.”
In Japan gebeurt dat al. „Daar zegt de overheid tegen bedrijven: als je in je product kritieke grondstoffen gebruikt, dan moet je een aantal weken voorraad aanhouden. Dan gaan bedrijven automatisch beter nadenken over of ze die grondstoffen niet gewoon kunnen wegontwerpen, omdat het zoveel gedoe is.” Japan heeft volgens hem geleerd van een situatie in 2010: toen stopte China zeven weken met de export van zeldzame aardmetalen naar het land, na een diplomatieke rel.
4 Hoe hebben de VS gereageerd?
Niemand koppelde het expliciet aan de maatregelen van China, maar op woensdag maakte de regering-Trump bekend dat ze onderzoek laat doen naar toeleveringsketens van kritieke mineralen: een grotere groep, dus, dan alleen zeldzame aardmetalen. De bedoeling is minder afhankelijk te worden van andere landen. Heffingen zouden een optie zijn, aldus de regering. (De hoge heffingen die Trump heeft ingevoerd op producten uit China gelden al voor zeldzame metalen.)
Luchtfoto van grondstoffen. Foto Getty Images
Duidelijk is dat deze soorten metalen en mineralen op het netvlies staan van Trump. Daarvan getuigt ook zijn obsessie met Groenland, dat over veel voorraden beschikt. En met Oekraïne wil hij een deal sluiten waarbij de VS toegang krijgen tot Oekraïense mijnen. Donderdag ondertekenden de twee landen daarvoor een belangrijke intentieverklaring.
De wereld moet niet verbaasd zijn als conflicten over deze grondstoffen verder escaleren, zeggen experts. China heeft al vaker laten zien dat het er niet voor terugdeinst om kritische grondstoffen in te zetten als machtsmiddel, zoals in 2010 tegen Japan. Patrahau van The Hague Center for Strategic Studies: „En een paar jaar geleden hebben ze al beperkingen ingevoerd op het exporteren van technologie die nodig is voor het winnen van deze materialen. Je kan echt niet zeggen dat het nieuws nu als een verrassing kwam.”