Ineens heeft de filosofie aandacht voor de betekenis van het ouder worden

Ook vroeger werden sommige mensen oud, schrijft Suzanne Biewinga in de inleiding van haar boek Ouder worden als ervaring. „Nieuw is dat wij massaal ouder worden.” En: „Ouder worden gaat vanzelf. Je hoeft er niets speciaals voor te doen – behalve verder leven.” Op een bevredigende manier oud worden gaat daarentegen niet vanzelf. Nadat je de pensioengerechtigde leeftijd hebt bereikt, geld je als ‘oud’ (en vaak al lang daarvoor) terwijl er nog decennia kunnen volgen. Je hebt tijd van leven, ervaring, misschien wel zoiets als wijsheid. Maar de rest van de wereld beschouwt je in het gunstige geval als handige oppas, mantelzorger of klusjesman, of met wat meer pech als overbodig, zorgbehoevend en daarom duur. Hoe geef je betekenis en zin aan het leven als je rol is dat je geen maatschappelijke rol hebt?

In de filosofie krijgt die vraag weinig aandacht. De ouderdom is een blinde vlek in de geschiedenis van het denken, je zou zelfs kunnen spreken van ‘ouderdomsvergetelheid’. Is dat te wijten aan de uitzonderingsstatus die hoge ouderdom tot voor kort had, was zij daarom niet interessant genoeg? Volgens de Franse socioloog Didier Eribon, die over het hoogbejaarde leven en de dood van zijn moeder schrijft in Een vrouw uit het volk, is er iets fundamentelers aan de hand. De praktische werkelijkheid van de hoge leeftijd zet alle bekende filosofische begrippen op hun kop, maakt ze zelfs ongeldig. Vrijheid, verantwoordelijkheid, autonomie: prachtig hoor, maar wat als je niet eens meer kunt opstaan uit een lage fauteuil? Als het vermogen om woorden tot zinnen aan elkaar te rijgen is aangetast, als de stem te zwak is om ze uit te spreken? De westerse filosofie kijkt er liever van weg, anders valt het kaartenhuis in elkaar. „In de theoretische blik zijn ze afwezig”, schrijft Eribon daarom over oude mensen, ze zijn weggemoffeld en onzichtbaar, zoals ze dat ook zijn in maatschappij en media.

Dat de ouderdom nu dan toch als thema de filosofie binnentreedt – net als ziekte trouwens – past binnen een groeiende aandacht voor zorg en kwetsbaarheid, waarbij zij die niet netjes in de hokjes passen een plek opeisen. Ook Biewinga draagt bij aan die emancipatieslag. Ze geeft ouderen letterlijk het woord, niet als zielige en gebrekkige wezens, maar als personen die „verlangend, belichaamd, sociaal en eindig” zijn. Voor haar onderzoek naar de betekenis van het late leven organiseerde ze zogenaamde filosofiewerkplaatsen: plekken waar ouderen in gesprek gaan over hun ervaringen in deze fase in het bestaan, om er onder Biewinga’s begeleiding woorden aan te geven.

Dat is hard nodig, want als je ouder wordt verandert er van alles, schrijft Biewinga, maar er zijn geen goede voorbeelden van hoe je daarmee om zou kunnen gaan. De bestaande beelden zijn verre van realistisch of weinig aanlokkelijk, of het nu de vitale senior van het Zwitserlevengevoel is of juist de eenzame hoogbejaarde die het verpleeghuisbed niet meer uit komt. Met haar onderzoek wil ze een ‘nieuwe semantische ruimte’ creëren, waarin ouderdom ‘ingewikkelder, avontuurlijker, rijker, moeilijker’ mag zijn dan de heersende culturele narratieven ons voorschotelen.

Gezien worden

Beeldvorming is ook op een andere manier belangrijk. Een van de conclusies waar de deelnemers aan de werkplaats op uitkomen is dat ‘gezien worden’ als oudere een diepgevoelde nood, maar ook nogal een uitdaging is. Dat gaat niet alleen over hoogbejaarden die verstopt in verpleeg- of verzorgingshuizen wonen, maar ook om zichtbaarheid in media en politiek bijvoorbeeld. De twee hangen natuurlijk samen: als je letterlijk niet gezien wordt, loop je eerder het risico ook figuurlijk buiten het beeld te blijven, van beleid of het maatschappelijk debat.

Voor de gesprekspartners van Biewinga gaat het meer om de geleefde ervaring. De blik van de ander geeft hun het gevoel van betekenis te zijn. Hij is een teken van nabijheid. Omgekeerd: voor wie niet gezien wordt, ligt vereenzaming op de loer. Het is niet gek dat ‘de eenzame oudere’ ook een dominant en weinig aantrekkelijk cultureel narratief is.

Emeritus hoogleraar psychologie Liesbeth Woertman, die eerder ook schreef over de blik van de ander en ouder worden, onderzoekt in haar laatste boek Zeg me wie ik ben beeldvorming en identiteit door de levensloop heen. We denken vaak over het leven als een pad dat duidelijk te onderscheiden fases kent. Van leren en experimenteren naar settelen en ten slotte afscheid. Van hechten naar onthechten, van groei naar verlies. Maar dat betekent niet dat iemands identiteit in die processen een constante is. Identiteitsvorming gaat het hele leven door, net als de vraag naar zingeving. Ook als je al lang met pensioen bent.

Nieuwe liefde

Bovendien is het leven niet altijd even lineair. Een mooi voorbeeld is de moeder van Eribon, die enkele jaren na het overlijden van haar man na 55 jaar huwelijk verliefd wordt en voor het eerst met een man gelukkig is. „‘Ik zal wel een beetje getikt zijn, op mijn leeftijd…!’” giechelt ze tegen haar zoon. Het doet wonderen, geluk. De relatie houdt haar in leven – maar nadat haar nieuwe liefde haar in de steek laat, sterft ze spoedig.

De nooit ophoudende mogelijkheid tot een nieuwe wending geeft vrijheid en plezier, maar het maakt het er tegelijk niet makkelijker op te weten wie je bent. Zeker in een samenleving waarin verandering constant is, rijst de behoefte aan identiteit als een soort kern van wie we zijn. Waar vind je nog vaste grond onder de voeten als je alles en iedereen kunt zijn of worden, zo vat Woertman de zoektocht samen.

De conclusie van haar meanderende boek luidt dat de vaste grond onder de voeten ligt in onze relaties met anderen. Die relaties zijn niet statisch, maar wel een constante. Al van voor de geboorte zijn we onderdeel van een web van relaties, dat is nu eenmaal een gegeven. En ze zijn essentieel – daar komt de erkenning vandaan, daar is de betekenis te vinden die we zoeken. Het web is eigenlijk een soort organisatie van de nood om gezien te worden. Dat wijst ook meteen op de grote moeilijkheid van het ouder worden, want een onontkoombaar kenmerk daarvan is nu eenmaal verlies. Het aantal relaties neemt af – de filosofiewerkplaats heeft het over een stoomcursus in het omgaan met ziekte, lijden en dood – en hoe je het ook wendt of keert heeft dat tot gevolg dat er minder blikken op je vallen.

Geslonken leven

De oudere leidt een steeds verder geslonken leven, met minder toekomst en minder bewegingsruimte, schrijft Eribon. Wie nog niet op dat punt is aangekomen denkt er liever nog niet aan, kijkt ervan weg zoals de filosofie dat ook doet. Het is een duister heden voor wie erin zit en een duistere toekomst voor de rest. De deelnemers van Biewinga lijken daar echter niet helemaal in mee te willen gaan. Ouderdom is meer dan verlies, vinden zij. Ze gaan op zoek naar het „goede, ware en schone” van hun late leven. Ze formuleren deugden en reflecteren op waardigheid. Zij behoren duidelijk tot een ander slag dan de bewoners van het verpleeghuis waar Eribons moeder terechtkomt. Zij komen wél overeind uit de fauteuil om van zich te laten horen. Ze

Biewinga bespreekt de theorie van de derde en vierde fase, waarbij de derde die van het pensioen is en de vierde die van de aftakeling. Ze zet er vraagtekens bij en ook haar respondenten willen er niet van horen. Het is te eenduidig. Maar na lezing van Eribons furieuze aanklacht tegen de behandeling van hoogbejaarden moet je toch een verontrustende conclusie trekken. Raken de écht oude mensen niet wederom uit beeld door deze taalvaardige en mobiele ouderen aan het woord te laten? „Ouderen zijn anderen, daar wil je liever niet bij horen”, zeggen zij en natuurlijk wordt die dynamiek in de werkplaats veroordeeld. Maar ontsnapt de spraakzame groep zelf wel aan die dynamiek, als ze nadenken over degenen die nog veel ouder zijn dan zijzelf? Het leven mag nog zo kronkelig verlopen, vroeg of laat kukelt iedereen van zijn laatste trede op de levenstrap af.

Goede zorg

Het schrikbeeld geschetst door Eribon is precies waar Biewinga tegenin wil gaan. Ook zij die de vermogens kwijt zijn om op existentiële wijze te filosoferen over zin en betekenis, verdienen het echter gezien te worden. Natuurlijk, dat is een politiek en vooral financieel probleem. Er is te weinig geld voor goede zorg voor de alleroudsten. Men heeft de mond vol van waardigheid, maar dat kost nu eenmaal wat.

De blik afwenden is filosofisch gezien een zeer hoge prijs om te betalen voor de eigen gemoedsrust. De blik terugwenden levert waarde op die niet op begrotingen is opgenomen. De waarde van waardigheid.

„Gestolde beelden zetten ons vast, terwijl leven per definitie bewegen is”, schrijft Woertman in een van haar aforistische zinnen. Ook de beelden van de ouderdom moeten in beweging worden gebracht. Biewinga doet dat door een talige ruimte te scheppen waarin de hele rijkdom van de late levensfase tot bloei kan komen. Eribon verklaart zich tot woordvoerder van hen die die talige ruimte niet meer kunnen betreden. Door de beelden in beweging te brengen, geef je een deel van het leven terug aan wie daarin vast kwamen te zitten. Dat kun je doen door de blik niet gebruiken om vast te leggen, maar om de mens te zien als „kostbaar, uniek, vol potentie, nieuw, nooit af, eenzaam en verbonden”, aldus Woertman.

We worden massaal ouder en tegelijk moeten we dat allemaal zelf doen, op onze eigen unieke wijze, gevormd door onze persoonlijke geschiedenis en door de gedeelde omstandigheden. Laten we die laatste zo goed mogelijk maken. Te beginnen met: niet wegkijken.


Lees ook

Schrijver Didier Eribon: ‘Over ouderdom wordt veel te weinig nagedacht, het interesseert niemand’

Didier Eribon: „Het verdwijnen van overheidsdiensten is een van de factoren is voor de groei van radicaal-rechts.”