De titel Om te helpen klaar te komen belooft erotische poëzie, maar wie zich daarop verheugt, komt bedrogen uit. In plaats van lichamelijke opwinding biedt de bundel een meanderende verkenning van wat er aan erotiek ten grondslag ligt.
Nachoem Wijnberg (1961), dichter, romanschrijver, econoom en winnaar van de P.C. Hooft-prijs 2018, laat zijn zoektocht afspelen in een geïdealiseerd landschap. Tijdens het lezen moest ik regelmatig denken aan The Virgin in the Garden (1978), een roman van A.S. Byatt, waarin het wiskundig wonderkind Marcus een magisch innerlijk landschap betreedt: glooiende heuvels, zacht licht, een bijna bovenzinnelijke ruimte waarin hij tot visioenen en inzichten komt. Ook bij Wijnberg is er sprake van een innerlijke ruimte waar gedachte-experimenten uitgevoerd kunnen worden, met beelden en fantasieën uit alle tijden, die ergens tussen het persoonlijke en het collectieve in lijken te zweven – en die zomaar in iets duisters kunnen omslaan.
Het landschap is bevolkt door naamloze jongens en meisjes die baden, heuvels beklimmen, elkaar naderen en „helpen” – waarbij de titel van de bundel al aangeeft waarmee, maar wat in de gedichten zelden expliciet wordt gemaakt. Het landschap doet denken aan het klassieke Arcadië: een harmonieuze, vruchtbare natuur zonder technologie of verval, waar mens en omgeving met elkaar in balans zijn. De meisjes en jongens bewegen vrij, zonder schaamte, en hun naaktheid is even natuurlijk als het zonlicht en het gras. Ze zijn vaak ongedwongen bezig met „iets ergens instoppen”.
In de context van Wijnbergs bundel krijgt die omgeving een extra lading. Het is niet alleen een ruimte van (te bederven) onschuld en schoonheid, maar ook van vruchtbaarheid – in lichamelijke en symbolische zin. De omgeving en de bezigheden van de jongens en meisjes kunnen als symbool worden gezien voor zaaien, ontkiemen, vrucht dragen. In die zin echoot het landschap een klassiek beeld: niet alleen van lust, maar ook van de natuurlijke cyclus en de (goddelijke) kracht die eraan ten grondslag ligt.
Idealisering van de jeugd
Waarom er geen volwassenen in de bundel voorkomen, weet ik niet. Het zegt misschien iets over de idealisering van de jeugd in onze maatschappij en zou zorgwekkend kunnen zijn als de ik-figuur uitgesproken volwassen was, maar deze verschijnt alleen als gezichtsloze en leeftijdsloze ‘jij’. Een vorm die zich ook lijkt te richten tot de lezer, zoals in het gedicht ‘Lipstick leren’:
Een jongen of een meisje komt je achterna
om te zeggen wat je vergeten bent
en zegt erbij dat dat vergeten enkel een uit het gezicht duwen is,
zoals je lipstick over je gezicht veegt. Hoe kan je weten dat een ander iets weet of vergeten is,
behalve dat er een licht of donker over is
waarin die er mooi uitziet,
als tussen wanneer het er is en wanneer het er niet is in,
zoals te weten komen tussen niet vergeten en in vergeten teruggevonden (en je zei stil
dat al die make-up
voor jou was?)
Het gedicht kan behalve als fantasie van de jij-persoon, begrepen worden als script met aanwijzingen. Het effect is vervreemdend: ‘je’ wordt als lezer niet alleen aangesproken als mede-voyeur, maar als deelnemer ook aangestuurd in een fantasie of gedachte-experiment.
Het gedicht bestaat zoals alle gedichten in deze bundel uit drie delen, mogelijk verwijzend naar een heilige drie-eenheid. In het tweede deel wordt een jongen „zoveel meer jongens” door „nog meer penissen te hebben”. Door degelijke beschrijvingen transformeert het banale in een voorstelling van een goddelijke figuur met meerdere penissen. Fantasieën raken hier aan haast mystieke visioenen. Meisjes kunnen jongens worden en – met namaakborsten – jongens ook meisjes. In het derde deel glijdt er een traan „door je make-up/ die van lang geleden moet zijn”, waardoor de ik- of jij-figuur en de lezer tenslotte in elkaar vervloeien.
Het is niet mogelijk om een citaat te vinden dat de kern van deze bundel illustreert; de kracht schuilt in de talige structuur als geheel: in hoe de afzonderlijke delen binnen gedichten en gedichten zich onderling tot elkaar verhouden. Woorden en zinsneden die zich herhalen en daardoor benaderen, en elkaar door kleine verschillen juist weer ontwijken, roepen een spanning op van een sluimerende onmacht en eenzaamheid die nooit direct zo benoemd worden, maar wel constant aanwezig zijn.
Het van gedicht op gedicht, steeds opnieuw proberen of helpen klaar te komen krijgt een existentiële lading. De bundel gaat niet alleen over de behoefte aan seksuele bevrediging, maar over de mens die voortdurend op zoek is naar zelfbevrediging en vervulling. In die zin gaat deze bundel over het leven zélf ¬en, onvermijdelijk, ook over de dood. Is klaarkomen niet ook een moment van loslaten? En – zoals het cliché wil – een kortstondig sterven? Klaarkomen kan in een ruimer verband, behalve het bereiken van een orgasme, ook duiden op het levenseinde van de mens. De verwrongen (want niet altijd volmaakte) paradijselijke wereld die Wijnberg oproept, zou de menselijke (en dus onvolmaakte) voorstelling van een hiernamaals kunnen zijn.
Verlangen naar de ander, naar een andere wereld, is een constante in de bundel.
Zien hoe een ander kijkt
aan een begin van verlangen,
wanneer die achter een ander aan zichzelf binnengaat. Waar je binnenkomt vragen ze je of je op zoek bent
naar een ander of naar kleren die nog naar die ruiken
en je zegt: liever die kleren,
want die mogen ze in een vroeger houden, wanneer ze al het andere hebben moeten afgeven.
(En dan ben je klaar om uitgenodigd te worden
en als ze je honderd keer uitgenodigd hebben ga je nog niet, alsof ze in het midden van een bos woonden
en de rust van hun afwezigheid zet een hoed op.)
Tussen haakjes staat prachtig beschreven hoe iemand wel contact wil maken, maar het niet kan. „De rust van hun afwezigheid zet een hoed op”, maakt iets formeels van de eenzaamheid van de jij-figuur, alsof met het opzetten van de hoed wordt beklonken dat er geen verandering in zal komen – een haast surrealistisch, veelzeggend beeld.
De gedichten bewegen zich tussen het lichamelijke en het mystieke, het banale en het verhevene. De poging om de afstand tussen deze uitersten te overbruggen en daarin keer op keer falen, is aangrijpend. Ik lees in en tussen de regels door de vraag: hoe beschrijf je de behoefte aan (lichamelijk) contact, op een manier die raakt aan alle lichamelijke en geestelijke complexiteiten die dat met zich meebrengt? Na het lezen van de bundel bleef ik, alle verkenningen van Wijnberg ten spijt, achter met de vraag wat ‘erotiek’ nu eigenlijk is – een woord dat overigens nergens in de bundel wordt gebruikt. Ik meende er een idee van te hebben, maar de gedichten laten zien dat geen enkel idee hierover, geen enkel beeld toereikend is.
Lees ook
P.C. Hooftprijs voor ‘loepzuivere’ Nachoem M. Wijnberg
