In zijn nieuwe roman speelt Brusselmans een spelletje met de verwende westerling

Niet alle nieuwe romans die Herman Brusselmans de afgelopen jaren schreef werden uitgelezen: het was veel van hetzelfde en bovendien was er een vermoeidheid in zijn proza geslopen die debet was aan zijn grootste wapen: de humor. Las je een boek als Trager dan de snelheid (2010) dan dacht je: die Guggenheimer-trilogie uit de jaren negentig was toch stukken geestiger en kwieker.

Maar sinds zijn vorige roman Theet 77 (2022) zijn we weer helemaal bij de les. Want daarin gebeurde zowaar iets nieuws; Brusselmans bood je met deze gefictionaliseerde autobiografie een blik op de geboorte van zijn kunstenaarschap, wat vooral neerkwam op het aanbieden van de sleutel tot al dat oeverloze gebabbel en die neiging om nooit eens ernstig te zijn en daarmee ongrijpbaar te blijven. We kregen hem dus een beetje te zien.

Zet Brusselmans met het nieuwe Het huwelijk van Jan en Sophie de lijn voort en hebben we opnieuw een poëticale, intieme roman in handen? Dat niet, het lijkt eerder zo dat hij na Theet 77 de behoefte voelde om zijn poëtica weer in actie te brengen in plaats van te omlijnen. Terug op het oude nest dus, maar niet terug bij áf, niet sloom en voorspelbaar. Want je moet geregeld hard om Het huwelijk van Jan en Sophie lachen. Ook prikkelt de roman je brein en raak je niet – zoals bij een slechte Brusselmans – mentaal verdoofd, hondsmoe van al die pessimistische leegloperij.

De Jan en Sophie uit de titel zijn Vlaamse twintigers en ‘cynischer dan de koning van Siam’ zoals Brusselmans zijn karakteristieke helden eens beschreef in Ex-drummer. Zij is apotheker, hij naaier. Respectabele beroepen, staand in een lange traditie van pillendraaien en sokken stoppen. Maar Jan en Sophie zijn eerder ambachtslieden van de nieuwe snit: onwetende, vermogende klanten een poot uitdraaiend met onnavolgbare adviezen en torenhoge tarieven. Zelf zetten ze het als klant onmiddellijk op een klagen, bijvoorbeeld als er in de horeca iets meer moet worden betaald. Je krijgt de indruk dat Brusselmans een spelletje speelt met de verwende westerling, die vaak geld zat heeft maar niks kan missen.

De roman is sowieso een prima lachspiegel van ‘onze’ situatie anno 2024, met karrenvrachten zogenaamde klachten en zorgen, maar nul draagvlak om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. Meer dan eens gaat het over het vermeende gevaar van de ‘oosterlingen’, een vage vijand waarmee niet alleen (meer) naar mensen uit de islamitische wereld wordt verwezen, maar ook (opeens) naar de Russen, die immers ook ten oosten van ons wonen en die zich ontpopten als galbakken van het eerste uur. Misschien is het wel zo dat er een correlatie bestaat tussen de toestand van de wereld en de kwaliteit van ‘een’ Brusselmans. De wereld en de mensen daarin laten zich de ene keer nou eenmaal wat smakelijker parodiëren dan de andere keer. En je wilt toch ook wel eens weten wie er zo angstig en zelfzuchtig op een veranderende wereld reageert?

En o ja, die Jan en Sophie vallen als een blok voor elkaar, gaan trouwen en krijgen een kind. Dat ze deze Kwik niet lieten aborteren interpreteerde ik als de hoopvolle kant van een onderschat schrijver die zich niet zonder slag of stoot richting de marge laat wegvoeren.