Philipp Oehmke is een succesvolle verslaggever die in Amerika werkte en een boek publiceerde over de oude punkband Die toten Hosen. Nu schreef hij een roman over een Duits gezin dat er niet in slaagt om open met elkaar te communiceren en zich kenmerkt door ‘fake-relaties’, zoals een schoondochter opmerkt.
De persoonlijke zielenroerselen en geheimen worden aanvankelijk overschaduwd door de verdenking dat de hippe, queer Berlijnse boekwinkel van Karolin Schönwald door grootvaderlijk nazigeld mogelijk is gemaakt: ‘Kapitaal dat door nazihanden was gegaan en in die handen was gegroeid’. Deze verdachtmakingen van woke demonstranten brengen de familie dichter bij elkaar, de rijen worden gesloten en het geweten wordt gesust. Men leeft in illusies en in de eigen bubbel verder.
Het wederzijdse onbegrip tussen demonstranten en de familie Schönwald is groot: tegenover identiteitspolitiek en cancel culture staat het verwijt van collectieve schuld. Is de samenleving wel verder gekomen sinds de studentenprotesten eind jaren zestig?
Steile carrière
Via Chris, een personage dat in Amerika aanvankelijk een steile academische carrière heeft als modieuze en pretentieuze literatuurwetenschapper, zet Oehmke bepaalde academici neer als nieuwlichters, en weidt hij al snel uit over eigentijdse fenomenen als alt-right, trumpisme en #MeToo. Hele passages lezen alsof je een campusroman leest, maar het zijn uitweidingen die moeten laten zien waartoe het narcisme van een personage leidt. De veramerikaanste zoon Chris kent onverwachte kanten en blijkt minder een flat character dan verwacht. Wanneer zijn broertje in de Pakistaanse hoofdstad Islamabad in een ziekenhuis is opgenomen, wijkt hij niet van diens zijde en leest hij hem voor uit Karl Ove Knausgård.
Waarom ieder gezinslid op eigen wijze ontspoort en alleen de nakomeling van het gezin authentiek blijft, is giswerk. Genoegzaamheid, menselijk onvermogen, burgerlijkheid, gefnuikte verlangens, overspel, welvaart zijn ingrediënten van een roman over een witte, redelijk gegoede en hoogopgeleide West-Duitse familie in onze tijd. Door dat milieu kan Oehmke allerlei intellectuele kennis kwijt. Belevenissen en gedachten worden breed uitgemeten en ook uit andere perspectieven belicht.
De Schönwalds is een heel toegankelijke, goed vertaalde roman in een verzorgde uitgave. In dertien slim verweven hoofdstukken krijgen de personages alle ruimte. De vele toespelingen op de actualiteit zorgen voor herkenning, en doordat je dicht op de personages zit, wil je weten hoe het verder gaat. Er zijn rake observaties en gênante passages.
Twee generaties
Menig lezer zal zich amuseren, maar de ambities maakt Oehmke in zijn debuutroman niet waar, het is te weinig geraffineerd en vernieuwend. De urgentie ontbreekt en de clichés zijn te groot voor een subtiele analyse van de Berlijnse republiek. Doordat Oehmke aan de oppervlakte van twee generaties blijft, ontbreken dimensies. Door een consequente populair-realistische stijl die de setting benadrukt wordt de lezer meegevoerd, maar niet verrast. Oehmkes wereld en stijl vormen een schril contrast met die van bijvoorbeeld Fatma Aydemirs roman Dschinns, waarin grote levensvragen worden gesteld in een Turks-Duitse familie.
Familieromans zijn er in verheven en meer triviale varianten en in allerlei tussenvormen. Na de indrukwekkende romanserie Les Rougon-Macquart van Émile Zola werden de Nobelprijswinnaars Thomas Mann (Buddenbrooks) en John Galsworthy (The Forsyte Saga) met kortere familieromans beroemd. Ook Joseph Roths Radetzkymarsch werd een klassieker. Gabriele Tergits Effingers raakte in de jaren vijftig in vergetelheid om pas vijf jaar geleden herontdekt en tot een groot succes te worden. Tergits stijl, personages en plot waren van een hoog niveau. Zoals de betere familieroman betaamt krijg je een tijdsbeeld mee, bij Tergit zelfs van liefst zeventig jaar.
Oehmke denkt zelf ook na over het verschil in literaire kwaliteit. De academische carrière van Ruth, de moeder van Chris, kon vanwege het gezinsleven niet tot ontplooiing komen. In een leesclub was zij ‘de enige die literatuur en boeken van elkaar kon onderscheiden’. Dat klinkt snobistisch. In leesclubs kun je veilig uitgebreid over personages en handelingen in De Schönwalds praten, maar over het beperkte tijdsbeeld en het literaire karakter van deze roman kunnen discussies ontvlammen. En kan deze roman de vergelijking met Jonathan Frantzen doorstaan?
Schelvis, zo heet natuurlijk geen mens, geen echt mens, maar zo stelt de verteller van Overgave op commando zich voor („Aangenaam!”), dus we moeten het er maar mee doen. Ze komt uit een kustdorp waar de bewoners in het leven grofweg twee routes kunnen kiezen: die naar de fabriek of die naar het distributiecentrum, en vandaar weer terug naar huis.
Dat zeg ik een beetje snedig, niet toevallig, want zo is ook de toon van Schelvis. Over de vuile wolken die de fabriek uitspuugde, noteert ze: „Het werk in de fabriek bezorgde ons rijbewijzen en gevulde koelkasten, we namen de wolken voor lief, alhoewel zij natuurlijk ook nadelen kenden. Dankzij de fabriek bezat geen van ons witte kleren.” En als ze het heeft over de dorpssuper die bloemen verkoopt, en dat de bewoners hun bloemen doorgaans langs de kant van de weg halen, vertelt ze: „Regelmatig vonden we hele boeketten, die waren neergelegd voor de pechvogels die stierven in de berm.” Ja, wel ongemakkelijk, maar die pechvogels „hadden er toch niets meer aan.”
Je kunt het net niet cynisch noemen, al balanceert Schelvis telkens op het randje. Een beetje onthecht moet ze wel tegenover de absurditeit van de werkelijkheid staan, want die echt laten binnenkomen, en dus van alles voelen bij gifwolken en verongelukte joyriders, zou algauw ondraaglijk worden. Dan heb je meer aan het wapen van de „gewonde mensen”: relativering, humor. „Spot was de taal waarin ze het leven prezen, het leven alsook de mensen erin”, merkt Schelvis intelligent op.
Haarverf
Spottend en intelligent, en daarmee toch levenslustig, lebensbejahend – die toon geeft vanaf het begin al een intrigerende gelaagdheid aan de tweede roman van Nadia de Vries (1991). Want Schelvis mag dan van zichzelf zeggen dat ze „geen bijster intelligent kind” was, ze analyseert zinnig, vervat haar gedachten in eloquente formuleringen en weet daarmee een veilige afstand te bewaren tot de ellende die haar omringt. Eigenaardig is die toon, die soms bijna geaffecteerd aandoet, met af en toe een gekunsteld anglicisme, maar het is wel grappig, en ook heel eigen, De Vries moet het erom gedaan hebben.
Niks platheid of simpelheid – aan de clichés van een ‘lagere’ sociale afkomst toont deze verteller niet dienstbaar. Schelvis onderscheidt zich, toont De Vries in een passage die begint bij het vriendenboekje dat ze haar klasgenoten laat invullen: „Er zaten altijd wel een paar kinderen bij die de vragen niet goed lazen, en die meenden blonde ogen te hebben. Onzorgvuldig als zij waren wonnen deze kinderen een plek in mijn hart, omdat ze me openstelden voor de mogelijkheid van blauw haar. Nadat ik mijn basisschool afrondde kocht ik een pakje haarverf dat Elektrisch Blauw heette, en diezelfde middag hing ik nog boven de gootsteen. De dag erna noemde een vreemde me een kosmische aanwezigheid, en die typering beviel mij zeer. Ik heb mijn haar altijd blauw gehouden.”
(Uitzonderlijk grappig vond ik deze passage trouwens, vanwege die vrolijke draai die er aan het menselijk feilen wordt gegeven, die aanschouwelijk maakt dat wat je dóét met wat er voorhanden is alles uitmaakt – waarbij deze mate van grappigheid dan weer niet uitzonderlijk is binnen deze roman.)
Maar om door te gaan op de gelaagdheid van die toon: de vraag is namelijk of die afstand er wel echt is. Is deze verteller wel echt zo onafhankelijk, en succesvol non-conformistisch, als ze met haar blauwe haar en goedgekozen woorden hoopt te zijn? Of is de toon een ironische verhulling van het probleem? Zo ging het immers ook in De bakvis, de roman waarmee Nadia de Vries in 2022 debuteerde en de longlists van de Boekenbon- en Librisprijs haalde.
Daar probeerde de verteller haar aan rouw verloren tienertijd terug te vorderen, door de wereld te bespelen met oude naaktfoto’s van zichzelf, gemaakt toen ze een tienermeisje was. Maar dat ging niet vanzelf – en zo wierp De bakvis ideeën op over de macht van meisjes in onze consumptiemaatschappij. De Vries keerde de boel prikkelend en pijnlijk om, omdat het verhaal omsloeg naar onmacht en onverwerkte rouw.
Priemende zinnen
Die omkering van macht naar onmacht hangt ook boven Overgave op commando: in feite is het een verhaal over de mogelijkheid tot ontsnappen, opklimmen, klassenmigratie, of juist de onmogelijkheid daarvan. Schelvis beproeft dat. Het verhaal bestaat uit episodes: eerst wordt Schelvis verstoten door haar vrienden, dan probeert ze aan te haken bij het leven in de stad, bij achtereenvolgens een misbruikende verhuurder, een sterjournalist voor wie ze klusjes gaat doen en in een woongroep. Telkens weer blijkt ze er toch niet bij te horen.
Door die episodes (en ook wel door de ironische toon en maatschappijkritische lading) doet De Vries’ roman regelmatig denken aan Arnon Grunbergs recente Zevenpoot (2024), waarbij je evenwel dezelfde bedenking kon voelen: het is gevat en scherp, maar gaat die spot nog eens echt schrijnen?
Dat moment kwam wel degelijk in Overgave op commando. Als Schelvis een schoonmaakbaantje neemt in een paardenslagerij, oordeelt ze zelf dat het eerlijke arbeid is („Het is onprettig werk. Maar het liegt niet.”), maar haar woongroepgenoten, types die immer het gelijk aan hun kant hebben, walgen ervan: „Dus jij draagt bij aan de grote machine die bloed vergiet! Mooi is dat.” Daar stokt het dus, voor Schelvis wéér. Wie eerzaam en uit bittere noodzaak vuile handen maakt, wordt toch nog aangekeken op dat vuil. En daar wordt dit kleine verhaal ook groot, een vertelling over onze wereld en tijd, over zelfgenoegzame haves en buitengesloten have-nots (en daarmee natuurlijk ook over vele werelden en tijden voor de onze).
En waarom schrijnt het daar nou zo? Overgave op commando is niet zozeer bijzonder omdat het toewerkt naar een verlossing of een climax, niet zozeer omdat het nieuw licht op de zaken werpt of een ander verhaal over klassenmigratie vertelt – maar om hoe het met die voorspelbare, onveranderlijke ellende omgaat. De kracht zit in De Vries’ zinnen, waarmee ze de dingen die ze beschrijft kan laten glinsteren. Priemend vilein zijn ze, en ze haken zich in je vast. Bijvoorbeeld over de woongroep: „Zij waren geen dienende mensen. Het eelt op hun handen kwam van gitaarsnaren. Op hun twaalfde hadden zij een andere boodschap dan ik gekregen en daar leden ze nog steeds onder.”
Het is die toon, de eigenzinnige blik van Schelvis. Die staat voor vrijheid van gedachte en geest, het enige dat deze verteller, in feite nog steeds een van de vele onbeduidende vissen in de zee, écht van zichzelf heeft, en dat onmogelijk van haar af te pakken is. In de slotscène ziet ze twee meeuwen vechten om een vissenkarkas, tot de schelvissenkop voor haar neus op straat valt. Maar dan ziet ze het, in de weerspiegeling: zichzelf. „In het vlies van het oog glinsterde ik.”
Lees ook
‘Ik had mezelf ingeprent dat ik nooit volwassen zou worden’
‘Anderhalf jaar geleden woonde ik een lezing bij over de dichter Roemi. Eerder had ik al geprobeerd zijn werk te lezen, maar het bleef ongrijpbaar. Bovendien voel ik me zelf meer aangetrokken tot jonge dichters – stemmen die met de taal van nu spelen en durven te experimenteren. Dat is ook hoe ik zelf dicht. Tijdens die lezing werd het boek De veertig regels van liefde van Elif Shafak genoemd en dat besloot ik toen te gaan lezen.
In de roman volgen we de 40-jarige Ella Rubinstein, die ongelukkig getrouwd is. Ze verlaat haar gezin en gaat aan de slag bij een uitgeverij. Daar komt een manuscript langs waar ze helemaal door geobsedeerd is. Via e-mail raakt ze in gesprek met de schrijver ervan, Aziz. Samen verdiepen ze zich in het verhaal en er ontstaat een spiritueel soort liefde. Afwisselend volg je in een raamvertelling het verhaal dat zich in het manuscript afspeelt, dat gaat over de intense band tussen de Perzische dichter Roemi en zijn spirituele leraar Sjems dat zich afspeelt in de 13de eeuw. Het biedt een inkijk in het soefisme, de mystieke stroming binnen de Islam.
Dankzij dit boek kwam Roemi eindelijk dichterbij, maar het was vooral het personage Sjems dat me volledig in zijn greep kreeg. Hij is een wijze, eigenzinnige reiziger die zich losmaakt van opgelegde kaders. Iemand met een open houding, die werkelijk luistert naar ieder mens, zonder oordeel.
Na die eerste lezing voelde ik een verantwoordelijkheid om ook zo in het leven te staan. De hoofdpersoon Ella begreep ik nauwelijks. Ze had haar gezin achtergelaten, iets wat ik moeilijk kon plaatsen. Pas bij herlezing viel me op hoe weinig aandacht ik de eerste keer voor haar verhaal had. Onlangs las ik het boek voor de tweede keer en vrijwel direct daarna voor een derde keer. Bij die laatste lezing begon ik Ella en haar keuzes veel beter te begrijpen.
De rol van de vrouw is vaak dienend in grote mystieke teksten, maar ik zag bij latere lezingen dat de schrijver de vrouw juist meer op de voorgrond zet. Dat ik dat nu pas zie, heeft waarschijnlijk met mijn eigen vooroordelen te maken.
Tegelijkertijd moet ik nu toegeven dat Sjems zijn gebreken kent. Hij trouwt met Kymia, Roemi’s geadopteerde dochter. Alleen is hij een derwisj en wijdt hij zijn leven volledig aan God, waardoor hij niet de partner voor haar kan zijn die zij nodig heeft. Dat is egoïstisch van hem. Kymia’s verwarring en verdriet kwamen bij deze lezing veel sterker binnen. Zij werd voor mij een tragischer personage dan ik me eerder realiseerde. Haar verhaal verdient aandacht, juist omdat het zo vaak ondersneeuwt in grote mystieke vertellingen.
De veertig regels van liefde waar het boek zijn titel aan ontleent, deden me weinig. Ik heb niet zoveel met absolute waarheden. Wél raakte me het soefistische principe van ‘sterven vóór je sterft’: eerst moet je ego sterven, voordat jijzelf kunt sterven. Dat vind ik een prachtig idee. Iedereen draagt zoveel ego met zich mee – ik zie dat ook bij mezelf. Daarom vraag ik me altijd af: schrijf ik vanuit mijn ego? Dat probeer ik te vermijden.
Ik denk dat Shafak zelf ook naar dat principe leeft. Ze is voor mij een grote inspiratiebron. Ze werpt als schrijver licht op een onderbelicht groep en dat is precies wat ik zelf ook hoop te doen.”
Sinds Donald Trump weer aan de macht is, leest ze de ene na de andere roman. Een daarvan is De bewaring van de Nederlandse Yael van der Wouden. In een wijnbar in Brooklyn kijkt schrijver en columnist Katie Roiphe me haast verontschuldigend aan. Zoals eekhoorns zich volstoppen met nootjes voor de winter, zo propt de New Yorkse schrijver en columnist zich in deze tijd vol met literatuur. Een intellectuele reserve voor de vier jaren onder Trump II die gaan volgen.
Sinds populistisch-rechts aan de macht is gekomen, lijkt de democratie in de Verenigde Staten in een duikvlucht te zijn beland. Trump richt zijn pijlen op de universiteiten, gevestigde media en op links-liberale intellectuelen. Zijn autocratische ambities lijken steeds meer te worden verwezenlijkt. Hoe gaan drie Amerikaanse schrijvers om met deze verontrustende ontwikkelingen?
„Het worden donkere tijden,” zegt Roiphe. De eigenzinnige auteur van The Power Notebooks (2020) en Lof van het rommelige leven (2012), schrijft in haar boeken onder meer over sterke vrouwen, alleenstaand moederschap en de valkuilen van traditioneel feminisme. Haar essays, vaak controversieel, zijn in eerste plaats een beroep op ruimdenkendheid. Daar lijkt in de huidige Verenigde Staten steeds minder ruimte voor te zijn.
„De situatie onder Trump is voor veel Amerikanen een echte nachtmerrie,” vertelt Roiphe. Tegelijk schuilt er volgens haar ook iets onvermijdelijks in de machtsgreep van populistisch rechts. ,,Misschien moeten we deze jaren ondergaan om onszelf als land opnieuw uit te kunnen vinden.”
Becca Rothfeld. Foto Washington Post
Becca Rothfeld is droevig gestemd, vertelt ze via een videoverbinding vanuit Washington D.C.. De recensent van The Washington Post en schrijver van de bejubelde essaybundel All Things are too Small (2022), staat bekend als een veelzijdig essayist. „Iedereen hier in Washington kent wel iemand die is ontslagen bij de overheid. Er heerst hier een sterk gevoel van wanhoop.”
Censuur
Rothfeld vreest voor censuur. „Er is veel om je zorgen over te maken. Geesteswetenschappen worden uitgeknepen, subsidies verdwijnen, en op scholen wordt niet meer over onderwerpen als slavernij gesproken.”
Het presidentschap van Trump II voelt totaal anders dan acht jaar geleden, zegt Rothfeld. „Voor iemand die vier jaar de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden, is Trump nog steeds bijzonder incompetent. Maar inmiddels is hij wel vaardig genoeg om met een sloopkogel door de instituties te gaan die Amerikanen juist moeten beschermen.”
Rebecca Makkai. Foto EFE
Rebecca Makkai, die internationaal doorbrak met haar roman Een stralende toekomst (2018), over de aidscrisis in Chicago, deelt die angst. „De situatie is vreselijk. De eerste termijn van Trump had nog iets komisch. Hij had een legertje hansworsten om zich heen verzameld, die tot weinig in staat waren. Dat is nu heel anders, omdat hij zich omringt met extreemrechtse groeperingen. De huidige situatie is veel duisterder.”
Toch is Makkai ook strijdbaar. „Mijn vader groeide op in een oorlogsgebied”, vertelt ze. Ze doelt daarmee op het neerslaan van de Hongaarse Opstand door Sovjet-troepen in 1956, waarna haar vader naar de Verenigde Staten vluchtte. „Als je opgroeit met iemand die getraumatiseerd is, staan je hersenen automatisch op crississtand. Er schuilt altijd een gevoel van nervositeit in je lichaam, totdat het daadwerkelijk misgaat. Op dit soort momenten levert dat juist een scherpe geest op. Het lijkt alsof mijn brein gemaakt is voor politiek onweer.”
Makkai werkt momenteel aan een nieuwe roman die van „zeer politieke aard” zal zijn. „Het schrijven is een gezonde manier om stoom af te blazen.” Ze ervaart het schrijfproces als een vorm van weerstand of verzet. „Ik schrijf het best met een gebroken hart of tijdens vlagen van woede.”
Vertraagd activisme
Maar hebben schrijvers ook daadwerkelijk een plicht om zich in hun werk tegen Trump te verzetten? Schept de dreigende ontmanteling van de democratie een missie voor de schrijver? Of heeft schrijven, zoals Philip Roth ooit stelde, net als seks, helemaal geen morele rechtvaardiging nodig?
Het antwoord is niet eenduidig, denkt Becca Rothfeld. Een auteur kan zich wapenen tegen radicaal-rechts door zich activistisch op te stellen. Maar een schrijver kan daar volgens haar ook in doorschieten. „Tijdens het eerste presidentschap van Trump hadden veel schrijvers het idee dat ze heel concrete invloed op de politiek konden uitoefenen. Literatuur is natuurlijk zelden apolitiek, verhalen gaan over mensen en over de maatschappij. Mensen krijgen in hun leven nu eenmaal voortdurend met politieke vraagstukken te maken. Maar daar aandacht voor vragen betekent niet dat de schrijver ook een bepaalde politieke uitkomst moet willen bewerkstelligen, of mensen op de barricades moet proberen te krijgen. Daarmee riskeer je dat een kunstvorm overgepolitiseerd en daarom oninteressant wordt.”
Schrijven is volgens Rothfeld „een vertraagde vorm van activisme.” Doorslaggevend blijft natuurlijk hoe een auteur iets opschrijft. „Er zijn romans waarin de politieke lading er te dik bovenop ligt. Ja, ja, denk je dan, we snappen het wel. In andere gevallen is het verhaal juist kwalitatief verfijnd, dan komt de balans tussen kunst en engagement goed tot zijn recht. The Handmaid’s Tale van Margaret Atwood is een roman met een onmiskenbaar politiek karakter, maar de plot zit zo goed in elkaar dat het juist werkt.”
Geëngageerd schrijven is lastiger geworden onder de huidige omstandigheden, denkt Roiphe. Juist omdat het politieke speelveld zo gepolariseerd is. Dat werkt volgens haar als „een afgeknelde arm.”
„Het verharde denkklimaat is niet goed voor een schrijver. Zulke sterke polarisering is verstikkend en laat te weinig ruimte over voor nuance.”
Roiphe heeft in het verleden scherpe kritiek geuit op aspecten van #MeToo. Nu voelt zulke kritiek al snel als een aanval op haar eigen kamp. „Ik zou daarom nu minder snel een afkeurend stuk over de dogmatische aspecten van de #MeToo-beweging schrijven. Het is moeilijker binnen en tegelijkertijd buiten een beweging als het feminisme te staan.”
Pure shock
Schrijvers beschikken wel degelijk over politieke macht, denkt Roiphe. „Ik ben gek op het citaat van George Orwell, ‘Als gedachten taal beïnvloeden, kan taal ook gedachten beïnvloeden’.” Ze noemt de Italiaanse schrijver Natalia Ginzburg als voorbeeld. „Ginzburg schreef een aantal van haar mooiste essays tijdens duistere politieke tijden, onder het fascistische regime in Italië. Of neem James Baldwin, die in zijn werk ideeën introduceerde over Zwarte emancipatie die nu diep in de maatschappij zijn verankerd.”
Maar op het moment dat zulke verhalen hard nodig zijn, lijkt progressief Amerika dat vermogen te zijn kwijtgeraakt. Roiphe denkt dat de huidige stilte een vorm van hergroeperen is. „De stilte komt niet alleen voort uit defaitisme, maar ook uit de drang van links om zich te herpakken.” Progressief Amerika keert zich momenteel naar binnen om de grenzeloze toewijding aan identiteitspolitiek van de afgelopen jaren te herzien, denkt ze. „Wat eruitziet als verslagenheid, is pure shock, en hopelijk een vorm van introspectie.”
Zelfreflectie is noodzakelijk, vindt Roiphe. „In plaats van daadwerkelijke sociale verandering teweeg te brengen, is links de afgelopen jaren doorgeslagen in een obsessie met identiteitspolitiek. Kijk naar de cancelcultuur die is ontstaan. In veel debatten en discussies lijkt er nog maar één morele waarheid te zijn. Daar móet je het mee eens zijn. Anders ben je afgeschreven.” Een schrijver heeft geen baat bij zulke eenduidigheid, maar juist bij verdieping. Volgens Roiphe bestaat er een schrijnend gebrek aan ‘heterodoxe denkers’: intellectuelen die niet onder een bepaalde noemer te scharen zijn.
Rothfeld meent daarentegen dat het onzinnig is om de huidige dominantie van rechts toe te schrijven aan het falen van progressieve denkers of van de Democratische partij. „De conservatieven zijn al jaren met een opmars bezig. De opkomst van het Trumpisme is terug te voeren op de jaren negentig.” De ‘MAGA-waarden’, zoals ze het noemt, bestaan al decennia. „Ik heb het eerste presidentschap van Trump gebruikt om me in te lezen in zulke overtuigingen. Wie zich daarin verdiept en een boek leest als het recent uitgekomen When the Clock Broke (2024) van John Gantz, ziet dat het Trumpisme geen nieuwe beweging is.”
Ondanks het huidige klimaat zijn er zeker lichtpuntjes, denkt Makkai. „Uitgeverijen spelen nu een grote rol in de strijd tegen het Trump. Literaire agenten en uitgevers vechten voor persvrijheid en spannen zelfs rechtszaken aan tegen overheden.” Ze doelt hier op de samenwerkende uitgeverijen, waaronder als HarperCollins en Simon & Schuster, die in 2024 de staat Florida voor de rechter daagde vanwege tegen de zogenoemde ‘book bans’, waarbij bepaalde boeken op Amerikaanse scholen of in bibliotheken verboden worden.
Makkai: „Boeken zijn beangstigend voor Trump, voor elk autocratisch regime. Literatuur zorgt ervoor dat je anders leert denken, romans kunnen je gedachten doen kantelen. Dat is voor een autocraat het gevaarlijkste dat er bestaat. In dat opzicht is er een grote rol weggelegd voor de literatuur in de komende jaren.”
Ook niet onbelangrijk: de Amerikaanse literatuur floreert: „Je vindt momenteel een breedte en diepte in de roman, met variaties in genre en in vorm, die ik nooit eerder heb gezien. Dit is een fantastische tijd om een lezer te zijn.”
Rothfeld kan dat onderschrijven. „Het is zeker denkbaar dat deze politieke catastrofe de voedingsbodem blijkt te zijn voor betere en interessante politieke romans. Het fascisme van de jaren dertig en veertig heeft geweldige Duitstalige literatuur opgeleverd.”
Toch is ze ook behoedzaam. „Aan de andere kant zou het ook zo kunnen zijn dat een moraliserende toontje bij schrijvers blijft terugkeren, zoals we dat nog kennen van Trumps eerste termijn.”
Ook Roiphe blijft hoopvol. „Misschien komt het omdat ik lesgeef aan jonge schrijvers, maar ik zie dat de literatuur momenteel erg levendig is. De huidige ontwikkelingen zouden ertoe kunnen leiden dat het literaire landschap compleet wordt omgewroet. Ik hoop dat uitgevers en auteurs van dit moment gebruikmaken en als een grote kans zien. Alles lijkt nu mogelijk.” Dat kan volgens haar leiden tot de ontdekking van nieuwe authentieke stemmen. En die zijn onmisbaar, denkt Roiphe. „In alarmerende tijden moet je op zoek blijven naar schoonheid.”