N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Joske Pieperstaalwetenschapper Dialectsprekers in Limburg zeggen soms ‘het’ als ze het over een vrouw hebben. Daarmee kun je een betekenisnuance uitdrukken.
Er zijn dialecten waarin je naar een vrouw kunt verwijzen met een vorm van ‘hij’ (heej, hai, hie, ie) of met ‘het’ (hèt). Vijftig jaar geleden werd over dat vrouwelijke ‘hij’ gezegd: dat is nu aan het verdwijnen.
Maar het blijkt nog steeds gebruikt te worden, ontdekte Joske Piepers, die volgend jaar in Tilburg hoopt te promoveren op deze voornaamwoorden. In Brabant zeggen sommigen nog altijd: „Hij draagt een schoon kledje” (zij draagt een mooie jurk). In Drenthe en Twente hoor je nog altijd dingen als: ‘Renate zien auto’ en ‘Gerda zien fiets’. En uit Weert komt dit mooie voorbeeld: een moeder en haar tienerdochter, in een winkel, de moeder zegt tegen de verkoopster: ‘Ich zeuk unne bikini vör hum.’
Piepers: „Ik krijg vaak te horen van dialectsprekers dat ze het zelf niet meer zeggen, maar dat de oudere generatie, hun ouders of grootouders, het nog wel zegt. Wat suggereert dat het afneemt. Maar dat schreven ze in 1968 ook al. Ze schreven toen zelfs dat het aan het uitsterven was. Maar zo snel gaat dat blijkbaar niet.”
Zelf richt Piepers haar onderzoek vooral op het Limburgse ‘het’ (uitspraak: ‘hèt’) voor vrouwen. ‘Het is krank’ (ze is ziek), ‘het haet zich pien gedaon’ (ze heeft zich pijn gedaan). Naast dit ‘het’ wordt ook ‘zeej’ (zij) gebruikt.
Piepers nam gesprekken op, waarin twee dialectsprekers met elkaar moesten praten over wat ze op illustraties te zien kregen. „Dan hoor je wanneer ze ‘het’ zeggen en wanneer ‘zeej’.” Ze heeft die sprekers ook gevraagd wat ze er zelf van en over dachten. „Ik ben erachter gekomen dat dialectsprekers over dat ‘het’ een heel hoog metalinguïstisch bewustzijn hebben: ze kunnen daar heel goed over nadenken en praten. Ze weten van zichzelf wat ze doen en hoe ze dat doen. Wat bijzonder is, want probeer maar eens precies voor jezelf na te gaan wanneer je ‘u’ zegt en wanneer ‘jij’. Dit is net zoiets.”
Als ik later ooit tachtig mag worden, zou ik nog steeds ‘het’ over mijn zusje zeggen
En wat zeggen ze er dan over?
„Dat is dus grappig: het loopt enorm uiteen. Maar er zijn een paar dingen die telkens terugkomen. Als je de betreffende vrouw goed kent, als zij dicht bij je staat, zeg je eerder ‘het’. En ook haar leeftijd speelt een rol. Bij jongere vrouwen wordt het eerder ‘het’. Overigens is dat vooral relatieve leeftijd. Bijvoorbeeld, ik spreek zelf een Midden-Limburgs dialect, en ik zou over mijn zusje wel ‘het’ zeggen, maar niet over mijn moeder of oma. Maar als ik later ooit tachtig mag worden, zou ik nog steeds ‘het’ over mijn zusje zeggen. Dus dat groeit mee.
„Sommige dialectsprekers zeggen dat ze ‘het’ voor een vrouw in het Limburgs heel naar vinden klinken. Dat komt waarschijnlijk door de betekenis die ‘het’ in het Nederlands heeft: daarin verwijst het vooral naar voorwerpen.
„De grootste groep van de mensen die we erover hebben ondervraagd had niet echt een mening. Die waren neutraal: ja, dat hoort gewoon bij ons dialect, zo praten wij nou eenmaal.
„Maar je hebt ook, aan beide kanten, mensen die er wel een uitgesproken mening over hebben. Enerzijds zie je mensen die er heel positief tegenover staan, die zeggen: het Limburgs heeft hier iets wat het Nederlands niet heeft, een onderscheidend kenmerk. Zo’n onderscheid wordt dan gezien als iets positiefs, als iets eigens. En ook, het feit dat je er een extra betekenisnuance mee kunt uitdrukken: dat die vrouw dicht bij je staat of nog jong is. Veel mensen vinden dat fijn, dat dat kan.
„Aan de andere kant heb je dus mensen die er negatief tegenover staan, die zeggen: het klinkt denigrerend. Ik heb ook iemand gesproken die zei: ik vind het überhaupt niet passen dat er voor vrouwen een onderscheid gemaakt wordt dat voor mannen niet bestaat.”
Als je een vrouw ‘het’ noemt, hoort daar dan het bezittelijke voornaamwoord ‘zien’ (zijn) bij?
„Meestal wel. Maar, wat ook weer interessant is, het is niet per se altijd een packagedeal. Dat kan per persoon behoorlijk variëren. Sommigen zeiden: ik gebruik wel ‘het’, maar nooit ‘zien’. Anderen zeiden: ik gebruik wel ‘zien’, maar nooit ‘het’.”
Je hoeft maar tien kilometer te fietsen om het allemaal anders te horen
Grappig dat je zoveel variatie vond, ook binnen één en hetzelfde dorp. Hoe verklaar je dat?
„Een beetje een flauw antwoord misschien, maar wat wel in de richting komt, is dat iedereen nu eenmaal een heel ander leven heeft. De een gaat in de stad naar school. Een ander gaat elders in Limburg werken. Of iemand verhuist drie keer. Telkens pik je weer iets nieuws op en dat maakt dat jouw taal een eigen vorm heeft.
„Dat heb je met het Nederlands ook. Toen ik in Brabant ging wonen, heb ik echt wel een paar Brabantse dingetjes overgenomen. Dat werkt met Limburgse dialecten al helemaal zo. Omdat het én veel dichter bij elkaar ligt én omdat het ook juist van dorp naar dorp verschilt. Je hoeft maar tien kilometer te fietsen om het allemaal anders te horen.
„Dus misschien krijg je vrienden die het net even anders doen. Of je krijgt vrienden die nooit ‘het’ zeggen, waardoor je denkt: laat ik het dan ook maar niet meer doen. Hoe je specifieke eigen taal eruitziet is iets heel persoonlijks, omdat dat het resultaat is van jouw specifieke leven en de mensen waarmee je in contact komt.”
In het Nederlands willen sommigen nu dat er aparte voornaamwoorden komen voor mensen die zich geen man of vrouw voelen, bijvoorbeeld ‘die’ en ‘diens’. Zie je een link met jouw onderzoek?
„Als we hier iets uit kunnen halen dat daar relevant voor is, is dat het voornaamwoordensysteem veel variabeler en dynamischer is dan mensen vaak denken. Als iemand zich heel hard blijft verzetten tegen een nieuw voornaamwoord voor non-binaire mensen, is dat meer een kwestie van ‘ik wil dat niet’ dan van ‘dat kan niet in het Nederlands’.
„Tuurlijk zal het in het begin heel gekunsteld aanvoelen. Maar het mooie is dat je je daar overheen kunt zetten, als je wilt. Je brein is erop gemaakt om heel snel te wennen aan nieuw taalgebruik.”