Een lijk. Daarmee begint meestal een detective of thriller. Dat is echter niet het geval bij de laatste Strafford & Quirke-detective van John Banville. In De verdronkene, het vierde deel uit de jarenvijftigdetectivereeks van de Ierse schrijver, met wederom in de hoofdrollen patholoog-anatoom Garrett Quirke en inspecteur St. John Strafford, is sprake van een dode die onvindbaar is. Of, nog vreemder, een verdronkene die misschien wel niet is verdronken.
Het verhaal speelt zich af aan de kust bij Wicklow, een uurtje rijden ten zuiden van Dublin, waar wandelaar Denton Wymes een lege Mercedes SL aantreft. De omstandigheden zijn mysterieus: de motor draait, de koplampen zijn aan en het rechterportier staat wagenwijd open. Het duurt niet lang of Wymes wordt aangeklampt door Ronnie Armitage, een docent geschiedenis aan Trinity College, die beweert dat zijn vrouw Deirdre zich van de rotsen heeft gestort. Een vreemde situatie, al helemaal doordat deze magere, knokige man, met zijn geoliede haar en smalle lakschoenen, op een nogal pathetische wijze gilt dat zijn vrouw verdwenen is: „Ze is weg! Ze is verdwenen in de zee, dat weet ik zeker!”
Slecht acteren
Dit gedrag komt op Wymes over als een staaltje slecht acteren. Dat Armitage in het nabijgelegen vakantiehuisje van het echtpaar Ruddock om hulp vraagt om daar meteen een fles Bushmills achterover te tikken, maakt hem er niet sympathieker op. Zo niet verdacht. Maar ja, er is geen lijk, alleen maar een verhaal van een vreemde snuiter.
Lees ook
Lees ook: Neem alle Quirke-romans van John Banville mee op vakantie en hoop op regen
Het is een ongewoon begin, maar voor wie bekend is met het werk van Banville kan het geen verrassing zijn. Zijn Quirke-romans – waaronder De garage (2024), April in Spanje (2022) en Sneeuw (2021) – zijn karaktergedreven vertellingen en De verdronkene past perfect in dit rijtje. Want pas op tweederde van het boek raakt de kwestie rondom de verdwenen Deirdre in een stroomversnelling. Daarvoor besteedt Banville aandacht aan de gedachten en het gevoelsleven van zijn personages. Zo komen we erachter dat de mensenschuwe Wymes, afkomstig uit een welgestelde familie uit Wicklow, een veroordeeld pedofiel is die zich met hond in een caravan heeft teruggetrokken. En dat de Ruddocks nogal wat eigenaardige trekjes hebben. Zo heeft Charles Ruddock, een „zelfverzekerd, welgesteld rugbytype” met „dijen zo dik als boomstammen”, er een handje van zijn vrouw te negeren en ontpopt de verfijnde Charlotte Ruddock zich al snel tot een gin zuipende dramaqueen met een obsessie voor haar kwetsbare, engelachtige zoontje. Kleurrijke types kortom, die door Banville op een bijna filmische wijze worden neergezet. Dat geldt ook voor de minder belangrijke figuren in de roman. Zo wordt een dorpswinkelier omschreven als „een klein, wezelachtig mannetje met een achterdochtige blik en een paar vettige haarlokken” die „de wereld in het algemeen en zijn klanten in het bijzonder minachtte, ook al probeerde hij dat te verbergen achter een masker van gladde onderdanigheid”.
Toch draait deze nieuwe detective wederom om de ongemakkelijke verhouding tussen Quirke en Strafford. Waren de twee voorheen al door omstandigheden tot elkaar veroordeeld (de moord op de jonge joodse historica Rosa Jacobs in De garage), dit keer zitten ze elkaar meer dan ooit in de weg. Quirke is in de rouw vanwege het verlies van zijn vrouw, die een jaar eerder in een restaurant in Spanje is doodgeschoten en vult zijn tijd met drinken en bioscoopbezoekjes waar hij geregeld, zonder enige aanleiding, in tranen uitbarst. „In deze barre dagen van zijn middelbare leeftijd was er voor hem geen hulp, geen troost, geen uitweg”, schrijft Banville.
Affaire
Strafford ligt ondertussen in scheiding, terwijl hij een affaire heeft met Phoebe, de dochter van Quirke. Dat levert een vreemde situatie op wanneer de mannen met elkaar de kwestie rondom de verdwenen Deirdre moeten oplossen. Quirke begrijpt niet wat zijn dochter ziet in „deze koelbloedige lange slome duikelaar”. Strafford is op zijn beurt flink huiverig voor de agressieve Quirke, ook al heeft hij ook respect voor de briljante patholoog-anatoom. „Ergens in zijn door alcohol geteisterde lichaam zat in elkaar gehurkt een totaal andere versie”, verwoordt Banville de gedachten van Strafford. „Een waakzame man met een scherpe intuïtie. Hij kon dingen aanvoelen, die andere Quirke, hij kon dingen ontdekken, de verborgen angsten van anderen, hun geheimen, hun zonden.”
Strafford daarentegen wordt vooral neergezet als een onhandige, licht misogyne slappeling, die vrouwen beschouwt als wezens die „ergens anders vandaan komen dan mannen” en „altijd graag praten”. De krachteloze inspecteur, die net als Quirke worstelt met zijn eenzaamheid, is een man die „zich als een restant van zichzelf” voelt: „Zijn werkelijke ik had hem al lang geleden, onmogelijk lang geleden verlaten.” En dat terwijl de inspecteur toch echt zijn best moet doen om de zaak-Deirdre op te lossen – al helemaal als er ineens zelfs twéé lijken opduiken en blijkt dat Armitage ook bekend was met Rosa Jacobs.
Wie de eerdere Strafford & Quirke-detectives heeft gelezen, zal een aantal verhaallijnen in deze laatste roman zien samenkomen. Maar ook zonder voorkennis is De verdronkene uiterst onderhoudend. Al is het maar omdat Banville overtuigend de benauwende wereld van het Ierland uit de jaren vijftig weet op te roepen en er uiteindelijk in de meeste mensen, dood of niet, maar weinig moois schuilt.
