‘De gevaarlijkste kijk op de wereld, is die van mensen die de wereld nooit aangekeken hebben.” Met dat motto, afkomstig van de achttiende-eeuwse ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt, trekt Jan Brokken je in zijn nieuwe boek meteen zijn verbeeldingswereld binnen. Want in De weemoed van de reiziger, de bundeling van veertien oude en nieuwe reisverhalen, die zijn uitgever ter gelegenheid van zijn 50-jarig schrijverschap publiceerde, draait alles om zintuigelijkheid. Om het genot van het kijken naar landschappen en schilderijen, om het lezen van gedichten en verhalen van de groten uit de wereldliteratuur, en met name om het luisteren naar klassieke muziek.
Want als iemand in literair Nederland dat kan, en die beelden en klanken ook nog eens in woorden weet te gieten, dan is het wel Jan Brokken. In 1988 bleek dat al uit zijn Met musici, een bundel met tien portretten van beroemde musici. Vooral dirigent Bernard Haitink viel daarin op, alsof Brokken de eerste en enige mens op aarde was die begreep wat er in het hoofd van de maestro omging.
In De weemoed van de reiziger bewandelt hij de weg van Baltische Zielen, een van de beste historische reisboeken die ik ooit gelezen heb. Zo graaft hij in het eerste verhaal, De brievenbus op de begraafplaats, herinneringen op aan Antonio Machado, de grote Spaanse dichter die tijdens de Spaanse Burgeroorlog voor de fascisten naar Zuid-Frankrijk vluchtte, waar hij in het dorp Collioure op 63-jarige leeftijd, ziek en uitgeput, overleed. Zijn botten leken geruimd te zullen worden, totdat Pablo Casals, een andere Spaanse balling, zich in 1957 voor een grafmonument begon in te spannen, dat mede door Albert Camus, André Malraux en René Char werd betaald. Op dat graf kwam een gele Franse brievenbus te staan, die Brokkens verbazing wekte.
Jan Brokken kijkt en zoekt uit wat er gebeurd is. Met als resultaat een fraai, bewonderend portret van een groot dichter, die op zijn sterfbed als laatste wens had dat zijn woorden zouden voortleven. En dat gebeurt ook in die brievenbus, waarin inmiddels duizenden brieven van andere bewonderaars terecht zijn gekomen.
Klassieke muziek
De klassieke muziek komt in deze bundel ruimschoots aan bot, in verhalen over respectievelijk de componisten Béla Bartók en Antonin Dvorák. Over Bartók vertelt hij het verhaal van diens laatste concert in Boedapest, op 8 oktober 1940, waarna hij en zijn vrouw uit protest tegen de keuze van zijn land voor de nazi’s naar de VS emigreerden. Zelf ging ik er altijd vanuit dat de Joodse afkomst van zijn tweede vrouw, de concertpianiste Ditta Pasztóry, een rol bij die keuze speelde, maar die afkomst blijkt een mythe te zijn, die Brokken vaardig ontrafelt.
Net als met die gele brievenbus in dat eerste verhaal, is er ook bij Bartók een aanvangspunt voor zijn relaas: het affiche van dat afscheidsconcert, dat in het bezit is van een Hongaarse vriendin. Om dat stuk papier weeft Brokken zijn verhaal, dat je het Hongarije van het interbellum binnen voert, waar Bartók als fervent naaktloper en verliefd op het zoveelste jonge meisje door zijn tuin rent. Uiteindelijk beleef je aan Brokkens hand zijn neergang in de VS, waar zijn muziek niet op prijs wordt gesteld, maar hij zich toch aan het componeren van grote werken zet.
Een vergelijkbare slimme truc, maar dan met een schilderij van Caillebotte, past hij toe op Dvorák, een slagerszoon uit een Boheems dorp. Brokken noemt het een wonder dat Dvorák musicus is geworden, want nog meer dan van noten en klanken hield hij van locomotieven en grote stations, het Praagse Staatsstation voorop. Niet alleen Boheemse volksdeuntjes, maar ook treinreizen stimuleerden hem dan ook bij het componeren. Eenmaal in New York, waar hij aan het conservatorium doceert, komt daar de invloed van een spirituals zingende zwarte student bij, die wat bijverdient als schoonmaker.
Zulke nice to know-feitjes brengen je voortdurend dichter bij Brokkens hoofdpersonen. De speurtochten die hij daarbij houdt, vormen er duidelijk het literaire raamwerk voor.
Een enkele keer maakt Brokken zich er gemakkelijk vanaf, zoals in zijn verhaal over Franz Kafka, zijn geliefde Felice Bauer en zijn roman Amerika. Maar ook dat is weer zo smakelijk opgeschreven en gekoppeld aan het voorafgaande verhaal over Dvorák, dat je het hem vergeeft.
Mini Cooper
Ronduit vermakelijk zijn Brokkens herinneringen aan een reis door Bohemen in 1976 in een Mini Cooper. Hij sluit er vriendschap met een verliefd stelletje dat met die auto door het IJzeren Gordijn wil breken om in vrijheid te kunnen leven. Even amusant is zijn verhaal over de altijd mopperige cellist Anner Bijlsma, die hij eerder portretteerde in Met musici, en die nu in het Smithsonian in Washington op een oude Stradivarius Bachs cellosuites opneemt om na een carrière van veertig jaar eindelijk te kunnen horen hoe Bach echt klinkt.
De weemoed van de reiziger bevat twee absolute hoogtepunten. Het eerste gaat over een verloren gegane partituur van Monteverdi, die in handen zou zijn van een deftige heer die zich uitgeeft voor een verarmde aristocraat. Het andere speelt zich af in het stadje Rovereto in de Dolomieten, waar Brokken zijn boeken komt signeren en een huwelijksaanzoek krijgt van een aantrekkelijke weduwe met een tragisch verleden, die burgemeester van een nabijgelegen dorp blijkt te zijn. Zij voert hem mee naar het woonhuis van de futuristische kunstenaar Fortunato Depero, die onder meer de kostuums voor Diaghilevs Ballets Russes maakte. Op zulke momenten ontmoeten fictie en non-fictie elkaar en besef je waar Brokkens grote kracht ligt.
Lees ook dit interview met Jan Brokken
